N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Biologie Honingbijen die leven in een gebied met lineaire patronen, zoals wegen en sloten, gebruiken die kenmerken om hun weg naar de korf te vinden.
Honingbijen gebruiken kenmerken in het landschap om terug bij hun korf te komen, blijkt uit een studie die deze week verscheen in Frontiers in Behavioral Neuroscience. Bijen hebben allerlei mechanismen om hun weg te vinden, zoals het gebruik van de zonnestand en hun natuurlijke kompas dat werkt met het magnetisch veld van de aarde.
„Dat is alleen niet altijd nauwkeurig genoeg”, zegt hoofdauteur Eric Bullinger, systeembioloog aan de Otto-von-Guericke-Universität Magdeburg. „Het kompas van bijen zit er al gauw een paar honderd meter naast, en dan vinden ze hun korf niet meer terug.” En hun reuk gebruiken bijen louter om bloemen te vinden, niet om na de nectarjacht huiswaarts te keren. Er moest dus meer zijn, dachten Bullinger en zijn team: „Soms moeten ze op een dag twintig kilometer vliegen naar hun geliefde bloem, en dan komen ze gewoon weer veilig thuis, absurd toch?”
Lineaire patronen
Hun hypothese: een landkaart van de weg naar het thuishonk, geleerd en gegrift in hun slechts twee milligram wegende hersentjes. „Oude experimenten testten navigatiepatronen van bijen door te tellen hoe lang ze weg zijn van hun korf en via welke hoek ze weer komen aanvliegen”, legt Bullinger uit. „Wij wilden bekijken welke strategieën de bijen gebruiken om te navigeren tijdens hun vlucht, we moesten ze dus echt stalken.”
De onderzoekers selecteerden vijf verschillende gebieden op basis van de aan- of afwezigheid van wegen, rivieren, bomen, kanalen en huizen. Uit elk gebied vingen ze zes tot vijftien honingbijen rondom hun eigen bijenkorf. Op het hoofd van de insecten werd een transponder – een kleine antenne die pulsen van een radar terugkaatst – geplakt die eruitziet als een mini-televisietoren. Door middel van golven van een centrale radar in het veld was elke individuele bij te traceren.
„De testbijen lieten we vervolgens los in een gebied waar ze de weg niet kenden”, vertelt Bullinger. In het landschap stond geen toren of hoge boom waaraan de bijen hun vliegrichting konden afleiden. „Ze moesten het doen met een verzameling lineaire patronen in het landschap.”
Landkaartjes in het hoofd
De bijen stonden voor een onmogelijke taak. Om ervoor te zorgen dat de bijen niet linea recta terug naar huis zouden vliegen, was de onderzoekslocatie ver verwijderd van hun streek van herkomst. De onderzoekers zagen significante verschillen in vliegpatronen tussen de vijf groepen. Volgens Bullinger was het alles behalve willekeurig: „Bijen uit gebieden waar dergelijke lineaire patronen aanwezig waren, vlogen vaker rondom sloten, paden en de weg in het testgebied dan bijen die dat niet gewend waren.” Niet alleen de frequentie waarop ze op deze locaties kwamen was hoger, ook brachten ze er meer tijd door.
Dat bevestigt volgens Bullinger de hypothese: bijen gebruiken lineaire patronen in het landschap om te navigeren als ze die herkennen uit eigen contreien: ze gebruiken dus hun landkaartjes van thuis. Zo gedragen bijen die rondom paden, rivieren en wegen wonen zich in het testgebied veel minder willekeurig dan de bijen die midden in het bos wonen. Die laatste groep besteedt amper aandacht aan de lineaire landschapsvormen en vliegt patroonloze rondjes. „Ons experiment was alsof de bijen in Londen wonen, de wegen, rivieren en parken uit hun hoofd leren, en dezelfde kaart vervolgens in Amsterdam gebruiken, dat werkt niet.”
Deze vorm van navigatie is nog niet eerder aangetoond bij honingbijen. Het geldt volgens Bullinger wel echt als aanvulling op het reukvermogen, hun natuurlijke kompas en de zonnestand die alle bijen gebruiken om te navigeren.