Terwijl veel Nederlanders voor hun plezier op wintersport zijn, lees ik in Edith Whartons tragische liefdesverhaal Ethan Frome (1918) over sneeuw. Die valt gestaag recht naar beneden in zachte vlagen die lijken „op een steeds dichter wordende duisternis, alsof de winternacht zelf laag voor laag op ons neerdaalt”.
Nooit heb ik begrepen waarom mensen dagen opgesloten zijn in besneeuwde bergen als ‘vakantie’ bestempelen. Hebben ze dan nooit een boek gelezen, om maar iets te noemen die magnifieke Wharton? Daar hebben we dan houthakker Ethan en het nichtje van zijn vrouw op wie hij halsoverkop verliefd is geworden — in Starkfield, Massachusetts, Starkfield in hemelsnaam, dus het ‘ongenaakbare veld’. Geen kant kunnen ze op.
Of vooruit, kijken onze moderne sneeuwgangers dan zelfs niet naar het nieuwste seizoen van de HBO-serie True Detective? Dat speelt zich af in het gefingeerde dorp Ennis in het al te echte Alaska waar waanzin zich meester maakt van eenzame, geïsoleerde inwoners. Sneeuw en ijs brengen de personages oog in oog met hun ergste nachtmerries. Wie dit ziet zal er niet over piekeren ook maar een voet in een ski boot te schuiven.
Neem die laatste, pas uitgezonden aflevering. Zes weken lang was het nacht. En koud, ijskoud, zo koud dat de personages nauwelijks konden bewegen. Geen moment was er een zonnetje. Het verhaalgegeven was intrigerend: wetenschappers van een researchbasis om het leven gekomen doordat ze, bizar, naakt een ijsveld in zijn gerend. Twee detectives moeten de zaak oplossen. De kernvraag leek wat er nou precies voor abominabels in de permafrost schuilde, een eeuwenoud monster of zo? Het antwoord bleek te banaal voor woorden. Wel beklijfde de sfeer. Constant bibberen. Mensen die door het ijs zakken. Lijken gedumpt in de ‘zee’ want hier ontdooit toch nooit iets. Bevroren ledematen aan de gruzelementen als je die maar even aanraakt. Teken aan de wand: in geen enkele aflevering zag ik mensen aan het après-skiën.
Lees ook
in Alaska beleeft ‘True Detective’ zijn beste seizoen
Je leven niet zeker
In de sneeuw ben je je leven niet zeker. Vraag het Miss Smilla. Zij is het die in Smilla’s gevoel voor sneeuw, Peter Høegs wereldwijde bestseller uit 1992, in levensgevaar verkeert vanaf het moment dat de jongen van een dak valt en sneeuwsporen de eerste leidraden vormen van allerlei duistere machinaties.
Zelfs zo’n stoere McReady, een John Wayne om duidelijk te zijn, kan aan het einde van hét sneeuwverhaal — John Carpenter’s film The Thing (1982) — niets anders doen dan zeggen, laten we gewoon even hier in de kou blijven zitten, kijken wat er gebeurt. Dat terwijl ‘het ding’, een ontdooid, buitenaards wezen dat dreigt de hele wereld te vernietigen, nog altijd ergens in de sneeuw op de loer ligt.
Toch trekken duizenden mensen ieder jaar vrijwillig de sneeuw in. Hoe meer afgelegen de bestemming, hoe beter. Deze mensen lezen geen kranten. Ze missen derhalve artikelen waarin dingen staan zoals „een man gevangen in een auto in de bevroren bergen van Colorado waar zijn telefoon geen bereik heeft” (The Guardian, over de nieuwe film Cold Meat, een titel die overigens alles zegt over de stereotype wintervakantie-aanblik van honderden mensen die tegelijk de blauwe piste op willen).
Of misschien lezen mensen selectief, en vallen hun ogen op dit bericht in dezelfde krant: „Ervaring: ik sorteer de post in Antarctica.” Hierin vertelt een jonge vrouw hoe ze een baantje als postmeester aldaar heeft genomen en nu het havengebied Port Lockroy deelt met vijf andere mensen — en éénduizend Ezelspinguïns. Deze ‘Ezelspinguïns’ zijn op twee na de grootste pinguïn-soort op aarde. Als ze geluid maken dan ‘trompetteren’ ze. Ze zijn blijkbaar schattig, maar zo’n verschijning zou ik nooit vertrouwen.
Zoals dat verhaal aantoont willen mensen weg uit de eigen, grijze wereld, willen ze dat ‘pure’ meemaken van de witte wereld met iedere dag nieuwe laagjes sneeuw. Dat valt te snappen, ook van de wintersporters. Mensen willen uitzicht op hoop wanneer ze die kaiserbroodjes met dikke lagen boter inpakken, de deur van het chalet achter zich dichtdoen en even later de latten onderbinden.
Maar dan geef ik ze de deranged penguin van Werner Herzog. In zijn documentaire Encounters at the End of the World (2007) toont hij een groep pinguïns richting het open water rechts in beeld waggelen. Behalve één. Die loopt onverdroten rechtdoor, richting de bergen. „Met vijfduizend kilometer voor hem,” klinkt Herzogs stem, „wacht deze waanzinnige pinguïn een wisse dood.”
Al dat wit veroorzaakt gekte
Daar heb je het: al dat wit veroorzaakt gekte. Herzog én pinguïn weten als geen ander dat het hopeloos is, dat sneeuw alleen de „steeds dichter wordende duisternis” van Edith Whartons Ethan Frome brengt, Ethan Frome, een man gevangen in een fysiek en mentaal bevroren landschap, een man zo wanhopig dat hij samen met zijn jonge, illegale geliefde ervoor kiest finaal eruit te stappen door met een slee (‘wintersport’!) de berg af te zoeven net zolang zij op volle vaart een boom treffen.
Met dit doemverhaal wil ik zeker deze dagen niemand wat voor plezier dan ook ontnemen, maar echt: wintersportvakantie? Met z’n allen zoals een kolonie pinguïns op en neer in de sneeuw? Terwijl je Ethan Frome hebt gelezen en True Detective hebt gezien? Aan de andere kant, van álle pinguïns die Herzog in zijn film toont is er maar eentje die niet meedoet, eentje die de kluts kwijtraakt.