Hoe zou het gaan aan de formatietafel in Den Haag? Los van wat sferische berichten over onderlinge verhoudingen doet de traditionele Haagse radiostilte zijn werk. PVV, VVD, NSC en BBB voeren gesprekken, onderhandelen, ruilen uit, maar welke kant het opgaat? Geen idee.
Waar het níét stil is, is in het maatschappelijk middenveld. Bijna elke dag verschijnt er wel een rapport of worden er cijfers gepresenteerd die duidelijk maken dat de Nederlandse economie langzaam maar zeker aan het vastlopen is. De huizenmarkt, de landbouw (stikstof), de opvang van asielzoekers, de zorg, het openbaar vervoer. De ‘uitdagingen’ voor de formerende partijen stapelen zich op, en structurele hervormingen lijken eerder gisteren dan vandaag broodnodig. En dat terwijl het geld op is: er moet minimaal 17 miljard euro bezuinigd worden, becijferde de Studiegroep Begrotingsruimte al.
It’s the arbeidsmarkt, stupid!
Afgelopen weken was er één thema dat nadrukkelijk de aandacht opeiste: de arbeidsmarkt. Een rapport van het Centraal Planbureau over arbeidsmigratie, cijfers over het aantal zelfstandigen op de arbeidsmarkt van het Centraal Bureau voor de Statistiek plus twee recente rapporten van andere gezaghebbende instituten (het Internationaal Monetair Fonds en De Nederlandsche Bank) besteedden alle aandacht aan de stand van werkend Nederland. En, iets langer geleden, verscheen het rapport van de Staatscommissie Van Zwol – niet geheel toevallig de huidige informateur – over demografie in Nederland. En wie naar het lijstje problemen hierboven kijkt, begrijpt al snel dat die extreem krappe en zeer gefragmenteerde arbeidsmarkt een overkoepelend probleem vormt. Nederland komt op veel vlakken handen tekort, of in elk geval: de juiste handen.
De problemen op de arbeidsmarkt zijn – helaas – niet nieuw en komen allemaal neer op één trend: flexibilisering. In de kern kampt de Nederlandse arbeidsmarkt nog steeds met het antwoord op zowel de financiële crisis, gevolgd door de covid-pandemie. In antwoord op de crisis van 2008 en de dubbele recessie die daarop volgde, besloten opeenvolgende kabinetten dat het verstandig leek het bedrijfsleven weerbaarder te maken tegen dit soort grote economische schokken. Zij moesten makkelijker af kunnen van hun personeel en meer gebruik maken van een flexibele schil van werknemers. Zodoende werd het aantrekkelijker gemaakt om ‘voor jezelf te beginnen’, zoals dat in de volksmond heet. Denk daarbij aan de zelfstandigenaftrek en de MKB-vrijstelling. De belastingdruk voor zelfstandigen ligt vele procentpunten lager dan voor werknemers in loondienst.
Dat hebben we geweten. In tien jaar tijd is het aantal zelfstandigen zonder personeel verdubbeld, inmiddels zijn er ruim 1,25 miljoen zzp’ers in Nederland. En wie om zich heen kijkt, ziet ze inderdaad overal: horeca, bezorgdiensten, taxibranche, bouw, energie, communicatie, onderwijs en zorg. Vergaande flexibilisering dus, zo’n 12 procent van de arbeidsmarkt bestaat uit zzp’ers. Meer ook dan in de buurlanden (uit een recente IMF-studie bleek dat alleen Italië en Griekenland verhoudingsgewijs meer zzp’ers hebben). De voordelen van het zzp’erschap zijn zo groot dat ook banen die normaal gesproken een klassieke werknemersbaan zijn, nu door zzp’ers worden gedaan.
Scheefgroei
Het lijkt misschien goed nieuws, want wie wil er nou niet flexibel zijn? Maar achter die term gaat een steeds grotere scheefgroei schuil die diep ingrijpt in hoe de Nederlandse economie er nu voor staat.
Ten eerste is de afgelopen jaren een steeds kleiner deel van het bruto binnenlands product naar arbeid gegaan. En dat gebeurt vooral in ‘flexibele’ sectoren. Al in 2018 becijferden de economen van DNB dat hoe groter de groei van het aantal flexkrachten in een sector is, des te kleiner het deel van de totale verdiende koek dat naar werkenden gaat. Een groter deel gaat dan naar winsten van bedrijven.
Daarbij is het juist de flexibilisering van die arbeidsmarkt die in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de populariteit van Nederland onder migranten, constateert het CPB in een historisch onderzoek naar zeventig jaar arbeidsmigratie. Op basis van internationale onderzoeken stelt het Planbureau vast dat een lagere mate van ontslagbescherming zo leidt tot een hoger migratiesaldo. En het zijn nu niet de arbeidsmigranten die bijdragen aan een hogere arbeidsproductiviteit. Nederland heeft namelijk ruim 800.000 arbeidsmigranten, van wie circa de helft het voltijd wettelijk minimumloon verdient of minder. En dat verdien je niet in hoogproductieve sectoren. Slechts een kleine 10 procent verdient bovenmodaal, becijferde DNB.
Dus hopen de arbeidsmigranten zich dankzij de flexibilisering op aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Bij bedrijven die totaal afhankelijk zijn van goedkope, tijdelijke migrantenarbeid. En juist die worden vaak in verband gebracht met sociale uitbuiting. Daarbij zorgt té goedkope arbeid er ook voor dat bedrijven minder innoveren en werknemers scholen, met als gevolg een drukkend effect op de productiviteitsgroei, zoals de WRR in 2020 vaststelde.
Tenslotte zijn zelfstandigen zonder personeel op dit moment vaak niet verzekerd voor arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Ook draagt het merendeel niet bij aan de pensioenfondsen. Mochten zij in de problemen komen, dan lopen zij een verhoogd risico op armoede. En daarbij: ze hollen (soms ongewild) de verzorgingsstaat uit, omdat ze niet bijdragen aan de collectieve regelingen.
Wat voor land?
Het roept de vraag op wat voor land Nederland wil zijn? Een hoogopgeleide kenniseconomie die voorop loopt in innovaties en duurzaamheid? Een lagelonenland waar met name arbeidsmigranten werken in de pakketbezorging, buffelen in distributiecentra of seizoenswerk doen in de (land)bouw? En/of een zzp-land waar de ene helft van de zelfstandigen lachend fiscale voordelen binnensleept terwijl de andere helft uitgebuit wordt door te sterke werkgevers?
Beleidsmakers en economische instituten zijn daar helder over: Nederland móét kiezen voor kennisintensieve economie. Daar zit de komende jaren de grootste potentiële welvaartsgroei, of het nu gaat om technologische vernieuwingen of de klimaattransitie. En het goede nieuws is: de oplossingen liggen voor het oprapen.
De Staatscommissie Van Zwol, die de demografische ontwikkelingen van Nederland uitdiepte, pleit dan ook voor een rigoureuze ommezwaai naar een kenniseconomie. Van Zwol c.s. doen dat vanuit het idee dat Nederland de bevolkingsgroei moet afremmen, en dus minder arbeidsmigranten moet binnen laten. Dat kan alleen door een ander economisch beleid te voeren: meer gericht op kennisintensieve sectoren en minder op laagproductieve massaproductie.
Hoe dan? Verhoog de lonen in Nederland, zorg voor vaste contracten en goede huisvesting, zodat werkgevers een reële prijs voor arbeid betalen. Werkgevers die daardoor in de problemen komen (hun producten worden te duur om concurrerend te zijn) moeten hun deuren maar sluiten. Daarmee verdwijnt volgens de commissie een aantal sectoren die laagwaardige arbeid en goedkope arbeidskrachten nodig hebben.
Ook DNB ziet dat er scherpe keuzes gemaakt moeten worden. Niet alles kan en sectoren waar de productiviteit hoog ligt en waar de welvaart verder door toeneemt hebben de voorkeur. Daarvoor zijn kennismigranten hard nodig. Ook DNB pleit daarom voor een eerlijkere kostprijs van arbeid. Als de overheid de „wetten handhaaft” met „voldoende handhavingscapaciteit”, krijgt dit soort arbeid een „eerlijke kostprijs”, zei DNB-president Knot eerder deze maand. Dan vertrekken de bedrijven die profiteren van zeer laagbetaalde arbeid vanzelf uit Nederland. Ook het wegnemen van het extreme fiscale verschil tussen zelfstandigen en mensen in loondienst past daarbij. Bijkomend voordeel is dat als arbeid – flexibel of niet – een eerlijke prijs heeft (dus hoger dan nu), werkgevers geprikkeld worden om te investeren in automatisering en robotisering en dus in een hogere productiviteit.
Economisch beleid doet ertoe, zegt ook het CPB. Sterker nog: de keuzes die een land maakt op het gebied van de arbeidsmarkt zijn cruciale factoren in de omvang van de migratiestromen.
Het IMF tenslotte beveelt aan de voordelen voor zzp’ ers verder te beperken. Dat kan door strengere afspraken te maken over de definities van zelfstandigheid (om het probleem van de schijnzelfstandigheid aan te pakken) en door zzp’ers meer te verplichten zich te verzekeren voor pensioen en arbeidsongeschiktheid. Minder nul-urencontracten helpen ook, met in ruil daarvoor een iets soepeler ontslagrecht of de mogelijkheid werknemers verplicht minder uren te laten werken voor de werkgevers.
Makkelijk zijn deze keuzes natuurlijk niet. De keuze voor een kenniseconomie vergt grote besluiten en duurzaam structurele hervormingen. Het demissionaire kabinet zette al een aantal van deze maatregelen in gang. Zo wordt het fiscale voordeel van zzp’ers afgebouwd en wordt er serieus nagedacht over de verplichte verzekering voor pensioen en arbeidsongeschiktheid. Maar gevestigde belangen van sectoren als de landbouw, de distributie, de slachterijen en sowieso het bedrijfsleven drukken zwaar op de gesprekken hierover in Den Haag.
Zoals zo vaak zal het aankomen op de politieke wil om een draai te maken. Dát dat moet gebeuren leidt geen twijfel. Want doorgaan op de huidige weg zal de toch al haperende Nederlandse economie alleen nog maar verder vastdraaien, zegt ook het IMF: „De wijdverbreide tekorten aan (bouw)grond, stikstofemissielimieten, beperkingen van het elektriciteitsnet tijdens piekuren en tekorten aan arbeidskrachten suggereren dat de economie in sommige opzichten al haar grenzen heeft bereikt.” Niets doen levert ongetwijfeld een paar geheide winnaars op, maar ook heel veel toch al kwetsbare verliezers.