N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Deze donderdag is zij begonnen in Dubai, en volgende week dinsdag loopt zij af: COP28, de bijeenkomst onder de vlag van de Verenigde Naties waar de wereldgemeenschap afspraken hoopt te maken om de opwarming van de aarde te beperken en een klimaatcatastrofe af te wenden.
Dat kan niet anders worden aangepakt dan met wereldomspannend beleid.
Een groeiend probleem met de internationale actie en solidariteit die dat vergt, is dat van een ‘wereldeconomie’ steeds minder sprake is. Niet dat die mondiale economie nu voor je ogen desintegreert, maar de overtuiging groeit wél dat het hoogtepunt van de globalisering nu alweer een jaar of zeven achter ons ligt.
Eén branche waarin dat goed zichtbaar is, is de internationale grondstoffensector. Hier vind je zowel de oorzaak van het klimaatprobleem – fossiele brandstoffen, zoals olie en gas – als een flink deel van de oplossing: de ‘kritieke grondstoffen’ die nodig zijn voor de energietransitie én de digitalisering van de samenleving. Al kost dat laatste vooralsnog misschien wel meer energie dan ze lijkt te besparen.
Spijtig genoeg is het juist de grondstoffensector waar déglobalisering oprukt. Ondernemingen hebben het hier zelf in toenemende mate over. Het aantal malen dat bedrijven termen bezigen als offshoring, reshoring en ander jargon dat suggereert dat productie dichter bij huis wordt gehaald, stijgt snel. De grondstoffensector loopt daarbij voorop. En handelt daar ook naar. Het aantal grensoverschrijdende investeringen, fusies of overnames neemt zienderogen af.
Dat heeft vooral te maken met geopolitieke ontwikkelingen. De opkomst en het zelfbewustzijn van China, bijvoorbeeld, en de Russische inval in Oekraïne dragen bij aan een geopolitieke fragmentatie die gezamenlijk mondiaal beleid lastiger maakt.
Wat niet helpt, is de structuur van de voor klimaattransitie en digitalisering relevante grondstoffenmarkt. Denk aan stoffen als lithium, kobalt of grafiet, of zeldzame aardmetalen die door hun bijzonder geleidende of magnetische eigenschappen unieke toepassingen hebben. Vaak zijn het slechts twee of drie landen waar de meeste productie vandaan komt, en niet zelden is het er eigenlijk maar één – bij veel zeldzame aardmetalen is dat China.
Tegelijk is er een relatief grote afhankelijkheid bij de afnemers: zij kunnen kiezen tussen relatief weinig leveranciers, en die dus niet goed tegen elkaar uitspelen.
Dan is er nóg een kenmerkende eigenschap van deze mondiale sector: hij is nogal rigide en ongevoelig voor prijsveranderingen. Stel dat de prijs van germanium, van belang voor onder meer optische toepassingen, omhoogschiet, dan kan een gebruiker moeilijk overgaan op iets anders. Andersom is de productie sterk afhankelijk van de vindplaats, en kan deze niet zomaar opeens sterk worden opgevoerd of afgeschaald, laat staan verplaatst naar een ander land. De elasticiteit is, voor zowel de vraag als het aanbod, nogal laag. En dat geldt voor heel veel kritieke grondstoffen.
Machtsconcentratie en ongevoeligheid voor snelle veranderingen bij veel kritieke grondstoffen werken dan ook al snel strategische overwegingen in de hand. Het beperken van leveringen bijvoorbeeld, als afnemers onwelgevallige dingen doen of onwelgevallige standpunten hebben. De ‘chipoorlog’ tussen China en de VS is daar een goed voorbeeld van.
Germanium en gallium, waarvan China’s aandeel in de mondiale productie 83 procent respectievelijk 94 procent bedraagt, zijn door Beijing al onderhavig gemaakt aan uitvoerbeperkingen. Dat leidt tot vreemde prijsbewegingen. De meeste grondstoffen hebben wereldwijd min of meer dezelfde prijs, of tenminste dezelfde prijsbeweging. Gallium (van belang voor de halfgeleiderindustrie) is nu op de Londense markt – voor zover die erg liquide is – dubbel zo duur als in China zelf. Terwijl het prijsverschil vóór 2022 klein was. Ofwel: rare jongen, dat gallium.
Het Internationaal Monetair Fonds publiceerde vorige maand een onderzoek naar kritieke grondstoffen en concludeert dat de kans bestaat dat de grondstoffenmarkt uiteenvalt in twee delen. Eén rond de VS, de Europese Unie en verwante landen die vorig jaar bij de Verenigde Naties stemden tegen de Russische inval in Oekraïne, en een andere rond China, Rusland en verwante landen die dat niet deden.
Dat kan grote gevolgen hebben voor de mondiale energietransitie en de vier grondstoffen die daar het belangrijkst voor zijn. De productie van koper is niet heel erg geconcentreerd, maar die van nikkel, lithium en kobalt wél. Die laatste drie kennen dominante marktaandelen van respectievelijk Indonesië (43 procent), Australië (51 procent) en Congo (67 procent). Bij grondstoffen voor de digitalisering overheerst vooral China.
Het IMF rekende uit wat de gevolgen zijn als de twee blokken, VS-EU+ en China-Rusland+, alleen nog intern in grondstoffen handelen. De gevolgen voor de economie zijn vooralsnog bescheiden, maar die voor de energietransitie zijn zeer groot voor met name het China-Ruslandblok. Dat raakt bij de energietransitie achterop.
Wat te doen dus? Allemaal naarstig op zoek gaan naar kritieke grondstoffen in het eigen territorium? Dat gebeurt al volop, met bijvoorbeeld de vondst van tal van kritieke grondstoffen in Zweden. Maar de markt is ingewikkeld, en niet elk land of blok heeft alle noodzakelijke grondstoffen in eigen hand. Beter is het natuurlijk om kritieke grondstoffen off limits te verklaren bij internationale conflicten, geschillen of wrijvingen, zodat zij niet voor sancties kunnen worden ingezet. Idealistisch? Zeker. Maar zonder positieve energie komt de wereld sowieso niet uit het klimaatprobleem.