Strijdkreet, scheldwoord, belofte of boosdoener – weinig politieke termen zullen zo belast zijn als ‘zionisme’, de Joods-nationalistische beweging die aan de basis ligt van de staat Israël. Sinds de Gaza-oorlog wordt zionisme weer gehekeld als een koloniale, racistische ideologie. Anderzijds ziet Israël in antizionisme vooral een nieuw antisemitisme. De literatuur over het onderwerp beslaat al hele bibliotheken.
Maar wat is zionisme en waarom roept het zoveel emoties op? Wie die kluwen wil ontrafelen kan te rade bij het heldere Zionism: An Emotional State van de Amerikaanse historicus Derek J. Penslar, directeur van het Centrum voor Joodse Studies van Harvard. In het korte boek, deel van de reeks ‘Sleutelbegrippen in Joodse Studies’, bespreekt Penslar allerlei zionisme, aan de hand van de emoties die het idee oproept, van hoop tot woede en walging.
Dat is een originele benadering, die niet iedereen zal bevallen – maar alleen al het eerste deel van zijn boek is waardevol voor lezers met belangstelling voor Israël en het conflict in het Midden-Oosten. Daarin geeft Penslar een gedetailleerd, helder overzicht van de stromingen binnen het zionisme, dat hij definieert als „de overtuiging dat Joden een natie vormen die het recht en de noodzaak heeft om collectieve zelfbeschikking na te streven in het historische Palestina”.
Daarmee houdt de eenduidigheid ook wel op, want zionisme is een „familiebegrip” met tal van vertakkingen, zoals het arbeidszionisme dat lang de toon zette in Israël, liberaal en ethisch zionisme, Hebreeuws zionisme, en messianistisch of religieus zionisme, dat in Israël allengs meer aan invloed heeft gewonnen.
Negatieve houding
Of antizionisme ook een vorm is van antisemitisme? In Europa en de VS gaan de twee vaak gelijk op, aldus Penslar. In Arabisch antizionisme staat het eigen nationalisme centraa, maar Jodenhaat wordt er wel voor gebruikt én door gevoed. Kortom, er is een verschil tussen de begrippen, al bestaat er „overdadig bewijs dat een negatieve houding tegenover Israël een katalysator kan zijn van Jodenhaat”.
Ook de vraag of het zionisme een voorbeeld is van raciaal kolonialisme – wat voor veel critici vanzelf spreekt – krijgt bij Penslar een genuanceerde behandeling, zonder parti pris. Ja, het zionisme leunde op westerse steun en was overtuigd van Europese superioriteit. De zionistische beschavingsmissie’ had zowel compassie als diepe minachting voor de Arabieren in Palestina.
Toch bleef het zionisme, als ideaal van een intens vervolgd volk, ook altijd een geval apart – en waren de relaties met Europese machten altijd ambivalent. Penslar wijst er op dat het nu populaire frame van settler colonialism maar zelden wordt gebruikt voor veel grotere imperiale projecten in de twintigste eeuw, zoals de Sovjetisering van Kazachstan, waar twee miljoen inheemsen werden gedood of gedeporteerd. Het ene kolonialisme roept meer emoties op dan het andere – ook dat is een historisch feit.