Het oorlogsjaar in Rusland: leven tussen hoop en vrees

Waarom komen de Russen niet in verzet tegen de oorlogszucht van hun president? Correspondent Eva Cukier reisde dwars door Rusland op zoek naar een antwoord.

De ijsbaan op het Rode Plein in Moskou, begin deze maand.
De ijsbaan op het Rode Plein in Moskou, begin deze maand.

Foto Alexander Zemlianichenko/AP

Het oorlogsjaar in Rusland

„Komt u hier om propaganda te verspreiden?” De piepjonge beambte in het douanehokje van de Moskouse luchthaven Domodedovo bladert door mijn paspoort. Zijn oog blijft haken aan de laatste pagina, met daarop een reeks uitdagend rode stempels van de Oekraïense douane. „Wat moest u daar?” vraagt hij bars. Hij pakt zijn telefoon. Zijn collega neemt me mee naar een andere verdieping van het vliegveld, waar ik met wat Centraal-Aziatische migranten achter een rood-wit lint word geparkeerd.

Het is half twee ’s nachts, mijn medereizigers zijn allang naar huis. Sinds de Russische inval in Oekraïne is dit het welkom dat westerse correspondenten ten deel valt wanneer ze hun standplaats proberen te bereiken. Bedroeg de reistijd Amsterdam-Moskou voorheen 3,5 uur, sinds het luchtruim is gesloten boven Europa en Rusland zijn we 24 tot 72 uur onderweg.

De juf laat pupillen brieven schrijven aan gewonde soldaten. „Lieve beschermer van het Vaderland. We hopen dat je snel beter wordt”

Een derde douanier komt naar me toe, mijn paspoort in de hand. „Waarom was u in Oekraïne?” vraagt hij, wijzend op de stempels. Ze dateren van kort voor de Russische inval, toen ik een reportagereis maakte door de Oekraïense Donbas. Van Charkiv naar Marioepol, op zoek naar een ‘vergeten oorlog’ die op het punt stond weer op te laaien. Oekraïners vertelden allemaal hetzelfde verhaal: het is hier al jaren oorlog, maar het Westen is dat vergeten. Laat die Russen maar komen, we hakken ze in de pan!

Ik heb geluk. Na een halfuur mag ik mijn koffer gaan halen, die eenzaam rondjes draait op de bagageband. Door nachtelijk Moskou rijd ik naar huis. De taxi passeert een flatgebouw waar een aantal ramen is verlicht. Samen vormen ze het oorlogsteken ‘Z’, dat plotseling in het Russische straatbeeld is verschenen. Welkom thuis, mompel ik.

‘De beste president van de wereld’

Op 24 februari 2022 doet de Russische president Vladimir Poetin wat de wereld lang onwaarschijnlijk acht: hij stuurt zijn tanks de Oekraïense grens over en jaagt daarmee een schokgolf door Europa. Poetin, die de pandemie doorbracht in een coronabunker en enkel nog aan meterslange tafels overlegt, spreekt in een nachtelijke donderspeech over „denazificatie” en „demilitarisering”. Niemand lijkt hem van zijn destructieve plannen af te kunnen houden. Zijn entourage siddert. Het Westen houdt de adem in. De Oekraïners zetten zich schrap.

Eén vraag blijkt moeilijk te beantwoorden: wat vinden de 140 miljoen Russen van de blinde oorlogszucht van hun president? Opiniepeilingen toonden het hele jaar een steady 80 procent steun voor Poetin en zijn ‘militaire operatie’. Maar hoe representatief zijn die in een land waar niemand het achterste van zijn tong laat zien – of is dit het resultaat van twintig jaar repressie en propaganda? De enige manier om inzicht te krijgen, is met zoveel mogelijk Russen praten.

De dag dat Poetin het einde van de Oekraïense natiestaat aankondigt, ben ik in Taganrog, een Russisch havenstadje aan de Zwarte Zee. Oekraïeners en Russen wonen er door elkaar, op straat klinken beide talen. Honderd kilometer westelijker ligt Marioepol, dat binnen enkele maanden met de grond gelijk zal worden gemaakt. In dit grensgebied, dat wordt beheerst door de Russische geheime diensten, hebben haat en achterdocht postgevat.

De ochtend na Poetins speech stap ik het lokale kantoor van zijn partij Verenigd Rusland binnen. Voorzitter Irina kijkt me onderzoekend aan. Ze sorteert melkpoeder en tandpasta „voor de vluchtelingen”, vrouwen en kinderen die vanuit de zelfverklaarde ‘volksrepublieken’ Donetsk en Loehansk al dagen de Russische grens oversteken.

Ze vertelt dat haar hart een sprongetje maakte toen ze Poetin die nacht hoorde spreken: „Ja, ja, dacht ik! Onze president is de beste van de wereld.” Of ze niet bang is voor oorlog? „Poetin is als een vader. Voor je ouders ben je toch ook weleens bang?”

In de sporthal verderop tref ik honderden vrouwen, die met kinderen en koffers wachten op onderdak. Ze komen uit Donetsk en zijn, deels onder dwang, geëvacueerd uit Donetsk en Loehansk waar Russische troepen zich verzamelen voor hun offensief. Er rolt een wirwar van propaganda uit hun monden, waarin feit en fictie moeilijk te onderscheiden zijn. „Ze vermoorden onze kinderen”, jammert een oude dame op het station.

Na een nachtelijke autorit door besneeuwde velden – het luchtruim is inmiddels gesloten – keer ik bij het ochtendgloren terug in Moskou. De hoofdstad voelt aan als een parallel universum. Moskovieten haasten zich naar hun werk in de volle metro, winkels gaan open, kinderen rennen naar school. Ik onderdruk de neiging om voorbijgangers het laatste nieuws onder de neus te duwen. Het is zinloos, zelfs gevaarlijk: verzet wordt zwaar bestraft.

In de daaropvolgende dagen bereiden Russen zich bijna geroutineerd voor op de klap van de aangekondigde westerse sancties. Het is niet voor het eerst dat hun leven overhoop gehaald wordt door de staat. Spaargeld opnemen, toiletpapier en gecondenseerde melk inslaan, nieuwe apps downloaden om geblokkeerde te vervangen. En dan lijkt het leven weer zijn gewone loop te nemen.

Een tapijt met de beeltenis van Poetin op een markt in Kislovodsk, in de noordelijke Kaukasus, eind december

Yuri Kochetkov/EPA

In de beste dystopische traditie

De waarheid is: Russen hebben het afgelopen jaar relatief weinig van de oorlog hoeven merken. Terwijl in de zomer Russische bommen neerkomen op Oekraïense huizen, scholen en fabrieken, kabbelt het leven in Russische steden voort. Nachtclubs draaien volop, festivals mogen na corona weer en de hele zomer tuffen volgepakte riviercruises over de Wolga. „Wat kunnen we doen? Angstig thuisblijven of afleiding zoeken van de ellende?”, vat een groepje jongeren in Gorky Park de stemming samen.

Tegelijkertijd valt de oorlog niet te negeren. De mysterieuze letters ‘Z’ en ‘V’ doen hun intrede, samen met billboards met daarop blakende Russische soldaten en onduidelijke slogans als ‘We laten de onzen niet vallen’. Westerse winkels trekken de rolluiken dicht, multinationals sluiten hun deuren, productieprocessen vallen stil.

Terwijl de moedigsten onder mijn Russische vrienden die dagen de straat op gaan en in politiecellen belanden, voltrekt zich bij anderen een tegengestelde transformatie. Van een zachtaardige sul verandert mijn huisbaas in een schaamteloze Poetinist. Het innen van de huur gaat gepaard met opgewonden preken over „nazi’s in Kiev”, geleid door een „drugsverslaafde gek”. Als hij me toebijt dat ik op mijn woorden moet passen, besluit ik te verhuizen.

Nu ook geliefden naar het slagveld worden gestuurd, blijkt het zelfs voor de meest geharde Poetinisten moeilijk om ‘de gebeurtenissen’ te negeren

In de beste dystopische traditie ondergaat ook de taal een transformatie. De woorden ‘oorlog’ en ‘invasie’ worden verboden en vervangen door ‘speciale militaire operatie’, kortweg spetsop. Onderling spreken mensen liever over ‘de gebeurtenissen’. Vreemde termen als denazifikatsia, demilitarizatsia en diskreditatsia duiken op. Maatschappelijke organisaties worden verboden, media gesloten. De lijst met door het Kremlin aangewezen ‘buitenlandse agenten’ wordt iedere vrijdag uitgebreid. Woordeloos protest wordt ook bestraft, blijkt als demonstranten met blanco A4’tjes worden opgepakt. In Siberië wordt een man beboet vanwege een droom over Zelensky.

Buitenlandse correspondenten bleven de afgelopen jaren grotendeels buiten schot, maar de censuur zorgt voor een permanent gevoel van onveiligheid. Collega’s vertrekken halsoverkop, internationale media verhuizen hun redacties naar omliggende landen. Wie besluit te blijven, wordt in de gaten gehouden en weegt zijn woorden op een goudschaaltje. Ook ik weet de blikken van de diensten op me gericht. Tijdens reizen word ik gevolgd, krijgen bronnen mysterieuze telefoontjes en vallen ‘journalisten’ van staatsmedia me lastig. Maar van ‘gewone’ Russen voel ik weinig vijandigheid. Velen, zeker de kritische anti-Poetinisten, zijn blij een westerling te treffen met interesse in hen. In Europa oogst ons werk lof, maar ook kritiek: niet iedereen stelt nu prijs op verhalen uit het ‘land van de agressor’.

Hartjes en tanks

Op een frisse lentedag vlak voor Pasen bezoek ik samen met fotograaf Andrej een lagere school, een paar uur rijden buiten Moskou. Boven de ingang hangt een Russische vlag met de oorlogsletters ‘Z’ en ‘V’, maar niemand weet wat ze betekenen. Ook de schooldirecteur weet het niet. Toch vindt hij het prima dat ze er hangen. De school is verheugd over het bezoek van een buitenlandse journalist. De juf laat zien hoe pupillen brieven schrijven aan gewonde soldaten. „Lieve beschermer van het Vaderland. We hopen dat je snel beter wordt, zodat je ons kunt verdedigen”, schrijven ze in sierlijk cyrillisch schrift. Ze versieren hun brieven met hartjes en tanks en vouwen ze in driehoekjes. „Precies zoals Russische kinderen deden tijdens de Tweede Wereldoorlog”, straalt de juf. Als vrijwel alle Russen zegt ze oorlog te verafschuwen, om die in één moeite door Oekraïne in de schoenen te schuiven.

Volgens de Russische politicoloog Andrej Kolesnikov zit dat paradoxale gedrag – half struisvogel, half patriot – diep verankerd in het Russische denken. „Aan de ene kant zijn Russen doodsbang voor een ‘militaire operatie’, aan de andere kant zijn ze bereid om alles wat hun president hen voorhoudt te steunen”, vertelt hij me in diezelfde periode. Als Russen de gevolgen van de oorlog zelf voelen, zullen ze misschien ook zelf gaan nadenken. Daarvoor hebben de sancties nog te weinig impact: een leven zónder McDonalds, Netflix en Dior, maar mét KFC, Armani en VPN-verbinding om internetblokkades te omzeilen, is ook een prima leven.

Op het schoolplein vraag ik me af hoe de kinderen zullen reageren als ze ooit de waarheid achterhalen. Hoe de ‘lieve beschermers’ hun slachtoffers niet alleen beroven van hun wasmachines, haardrogers en tv-toestellen, maar ook van hun waardigheid, toekomst en levens. Hoe duizenden Russische jongemannen, niet gek veel ouder dan zijzelf, zich vrijwillig melden voor die monsterlijke taak.

Wat bezielt deze mensen, hoe zijn ze zo geworden? Op een terras aan de Moskva-rivier leg ik de vraag voor aan historicus Aleksandr Abalov. Hij zegt dat de Russische identiteit onlosmakelijk is verbonden met de idee van heerschappij. Eeuwenlang breidde Rusland zich oostwaarts uit, tientallen volkeren vermalend, om in navolgende eeuwen weer uit elkaar te vallen. Te druk met het verwezenlijken van hun imperialistische ambities, namen de Russen geen tijd om die ene vraag te beantwoorden: ‘Wie zijn wij?’

Vier soorten Rusland

In 2011 deelde de Russische econoom Natalia Zoebarevitsj Rusland op in vier sociaal-economische blokken. Het ‘eerste’ Rusland zijn de moderne steden als Moskou en Sint-Petersburg, waar het vertrek van Gucci en Apple voelbaar is. Het ‘tweede’ Rusland, dat van de middelgrote steden, wordt vaak gedomineerd door één (staats)bedrijf, dat de inwoners van een schamel salaris voorziet. In het ‘derde’ Rusland, het platteland, is de buitenwereld zó ver weg dat Poetin net zo goed op de maan zou kunnen wonen. Het ‘vierde’ Rusland bestaat uit de etnische deelrepublieken in Kaukasus, Oeral en Siberië, die door onderdrukking en uitbuiting in het gareel zijn gebracht.

De classificatie geeft houvast voor wie Rusland wil duiden. „Armoede is ook een manier van regeren”, zei Dmitri Moeratov, hoofdredacteur van het Nobelprijswinnende Novaja Gazeta, dat in ballingschap opereert. Het gebrek aan vrijheid en rechtsstaat houdt volgens hem verband met het feit dat een op de vier Russen leeft zonder riolering, een op de tien zonder wc binnenshuis. „Hoe slechter Russen leven, hoe dichter ze tegen de macht aan kruipen.”

Sociale media hebben de kloof verdiept. Een kleine groep westers georiënteerde ‘Facebook-Russen’ vecht voor mensenrechten en een rechtsstaat. Daartegenover staat een veel grotere groep van VKontakte-gebruikers (het Russische Facebook) die zich afvragen of ze genoeg te eten hebben, hun schulden kunnen afbetalen en zich laven aan propaganda in de vorm van talkshows en ‘historische’ documentaires. Een groep die in grote mate afhankelijk is van de staat en wel uitkijkt zich met politiek te bemoeien. De groep waarmee Poetin twintig jaar geleden zijn ‘sociaal contract’ sloot: economische vooruitgang in ruil voor absolute macht.

Mannen van de Nationale Garde in Sint-Petersburg, medio december.

Foto Dmitri Lovetsky/AP

Gasaansluiting

In de bloedhete zomer ontmoet ik Nadia Goesjtsja, die in een scheef houten huisje woont, diep in de Noord-Russische taiga. Zittend op haar veranda somt de zestigplusser haar zorgen op. Hoe houdt ze haar huisje warm zonder de gasaansluiting die haar door Gazprom al jaren wordt beloofd? Zal het bos dit jaar opnieuw vlam vatten? Zullen haar kinderen nog eens bellen? Zoals veel Russen heeft ze familie in Oekraïne en een mobiele telefoon. Maar het nieuws vertrouwt ze niet, sociale media gebruikt ze niet en haar twee broers in Oekraïne bellen niet meer. „Misschien is dat maar beter ook”, mompelt ze verdrietig. „De president gaat zijn gang. Wat kunnen wij doen?”

Mijn Moskouse vriendin Alana is zich inmiddels maar al te bewust van de kloof tussen haarzelf en haar landgenoten. Lang bewoonde ze het ‘eerste’ Rusland. „Snobs waren we”, zegt ze telefonisch vanuit een Turkse badplaats, waar ze zich in maart met haar zoon vestigde. Jarenlang liep ze mee in demonstraties, bezocht ze politieke bijeenkomsten, discussieerde ze met starre familieleden.

In gesprekken klinkt ze gedeprimeerd en schuldbewust. „We wilden niets weten van onze landgenoten, die zich braaf voegden naar de macht en in plaats van met ze te praten, trokken we ons terug in onze bubbel. Dit is het resultaat. Al waren we het nooit eens geworden, we hadden het tenminste moeten proberen.”

Dan, aan het einde van een in alle opzichten surreële zomer, neemt Poetin opnieuw een radicale beslissing. Op 21 september kondigt hij een mobilisatie af, die Russen doet opschrikken uit hun politieke coma. Ontdaan zien ze toe hoe vaders, zoons en neven lukraak worden opgeroepen. Tienduizenden mannen ontvluchten het land.

„We vliegen maandag naar Samarkand. Hoe verder weten we niet, misschien naar Spanje”, appt mijn vriend Konstantin daags na de mobilisatie. Voor een paar duizend euro weten hij en zijn geliefde tickets naar Oezbekistan te bemachtigen. Al snel blijkt hoe moeilijk het leven is zonder status, werk of geld. Depressief en verslagen nemen ze het vliegtuig terug naar Moskou, waar niet alleen mobilisatie dreigt. Eind november neemt de Doema neemt nog strengere homowetten aan, die iedere uiting van hun geaardheid strafbaar maken. „Als tanks en kanonnen prioriteit zijn, worden mensen machteloos en arm”, vatte de Moskouse politicus Ilja Jasjin de situatie een paar weken later samen, vlak voor hij tot 9,5 jaar cel veroordeeld werd vanwege ‘fakes’ over Boetsja.

Zo is de oorlog dit jaar toch nog aangekomen bij de Russen. Nu ook geliefden naar het slagveld worden gestuurd, blijkt het zelfs voor de meest geharde Poetinisten moeilijk om ‘de gebeurtenissen’ te negeren. De sancties beginnen voelbaar te worden, het ‘sociaal contract’ wankelt. Het is niet meer zwijgen in ruil voor welvaart, maar armoede in ruil voor sancties, destructie en een internationale pariastatus. Terwijl de Oekraïners, verminkt, maar heldhaftig en verenigd, strijden voor hun toekomst, raakt die van de intens verdeelde Russen steeds verder uit het zicht.


Lees ook ‘Oorlog? Wij leven hier al acht jaar in oorlog!’