Het restje aardappelgratin in mijn koelkast heeft één ding gemeen met het Washington Monument: er ligt aluminium bovenop. Zonder ceremonie ging het aluminium over het ovenschaaltje, luttele seconden na het rommelig afscheuren van een stuk folie van een rol die daarna onder in een keukenkastje werd gemikt. De aluminium ‘cap’ op het Washington Monument werd voorafgaand aan de plaatsing daarentegen door de maker uitgebreid tentoongesteld in de New Yorkse etalage van juwelier Tiffany’s – een actie waar Washington woedend over was.
De punt van het monument – 22 centimeter hoog, drie kilo – is in 1884 geplaatst. Aluminium was op dat moment duurder dan zilver. Het ovenschaaltje werd 140 jaar later afgedekt, de rol met 30 meter folie kostte 2,66 euro. Dankzij twee productieprocessen die vlak na de voltooiing van het Washington Monument zijn ontdekt werd aluminium spectaculair goedkoop.
Aluminium (Al, nummer 13 in het periodiek systeem) is een zacht metaal. Ruim 8 procent van de aardkorst bestaat uit aluminium, maar het komt niet voor in pure vorm. Wel als onderdeel van aluminiumoxide en kaliumaluminiumsulfaat. In 1807 werd het bestaan van het element voor het eerst vermoed, maar pas in 1825 waren er technieken om het element te isoleren. Die eer komt toe aan de Deense scheikundige Hans Christian Ørsted.
In 1886 wisten twee afzonderlijke scheikundigen – Charles Martin Hall en Paul Héroult – het proces om aluminium uit aluminiumoxide te halen te verbeteren, door elektrolyse toe te passen. Een jaar later werd door Carl Josef Bayer ook een verbeterd proces bedacht voor het winnen van aluminiumoxide uit bauxiet, door vermalen bauxiet te bewerken met warme natronloog (een waterige oplossing van natriumhydroxide). Daarop daalde de kiloprijs van 30 gulden in 1880 naar 0,75 gulden in 1911, schrijft het magazine voor de aluminium-, roestvast- en staalbranche.
Veelgebruikt en vervuilend
Aluminium is tegenwoordig na staal het meestgebruikte metaal ter wereld. Dit komt wel met een prijs. De productieprocessen zijn energie-intensief: 1 procent van de totale wereldwijde uitstoot van broeikasgassen komt op het conto van aluminiumproductie. Ook het milieu heeft te lijden. Het Bayer-proces met natronloog levert een reststroom aan smurrie op die rode modder genoemd wordt – naar de rode kleur van ijzeroxide. Voor elke ton aluminium ontstaat er ruim een ton rode modder dat een pH tussen 11 en 13 heeft. Het is daarmee zeer alkalisch en de bezinkingsbekkens waarin het wordt opgeslagen vormen een milieuprobleem.
In zuivere vorm is aluminium heel zacht. Door het te mengen met andere metalen krijgt het stevigheid. Zelfs voor het afdekken van voedsel zou puur aluminium te zacht zijn. In aluminiumfolie wordt daarom een half procent ijzer bijgemengd.
Als afsluiter een fun fact: aluminiumfolie heeft doorgaans een matte en een glanzende kant doordat twee lagen folie tegelijk worden gewalst. Dat gebeurt om scheuren van het dunne materiaal te voorkomen. Na het walsen worden de lagen weer gescheiden. De glanzende kant had contact met de wals, de matte kant met de andere laag folie.