Bij de meeste diersoorten is het simpel: ze zijn tam of wild. Bij het damhert ligt het gecompliceerder. Er is een bedreigde wilde soort, maar ze worden ook als gedomesticeerd en zelfs als invasief gezien. Toch verdient ook de tamme soort bescherming – onder meer als cultureel erfgoed. Dat blijkt uit onderzoek naar de langdurige bioculturele geschiedenis van het dier, dat onlangs is gepubliceerd in PNAS en Nature Scientific Reports.
Een internationale en interdisciplinaire groep wetenschappers, onder wie Canan Çakirlar, zoöarcheologe aan de Rijksuniversiteit Groningen, concludeert op basis van paleontologische vondsten, onder andere in Engeland en bij Maastricht, dat damherten, met name van de ondersoort Dama dama, al meer dan 80.000 jaar vóór de moderne mens wijdverspreid in Europa voorkwamen.
Dat betekent dat het damhert, anders dan sommige biologen dachten, geen invasieve soort was. Zoöarcheologische, dna-, en isotopenonderzoeken op ruim zeshonderd botmonsters maken tezamen duidelijk dat gedurende de laatste ijstijd, 116.000 tot 11.700 jaar geleden, Dama dama overleefde in slechts twee leefgebieden, in Bulgarije en Anatolië. Het was de mens die het damhert, deels gedomesticeerd door de eerste boeren om hun gewassen te beschermen, daarna weer terugbracht naar Europa en later over de rest van de wereld verspreidde.
Bovennatuurlijke kracht
Al in het Neolithicum en de Bronstijd introduceerden migrerende boeren damherten op Griekse eilanden als Chios, Rhodos en Kreta. Opvallend is dat de Neolithische damherten op Chios en de moderne damherten op Rhodos op basis van hun mitochondriale haplotypen waarschijnlijk niet afkomstig zijn uit het nabije West-Turkije, maar van de Balkan. De onderzoekers concluderen dat bij de verplaatsingen en introducties van dieren andere zaken dan geografische nabijheid een rol speelden: bij veel oude culturen hadden voorwerpen en dieren die van verre kwamen een grotere bovennatuurlijke kracht en meer prestige.
De Romeinen verspreidden het damhert, met name Dama dama, over hun hele rijk, tot in Engeland toe. Voor een deel had dit te maken met religie, omdat het damhert werd geassocieerd met de godin Diana. Maar de dieren werden ook gebruikt voor jacht en destijds modieuze wildparken.
Maurits van Nassau kocht honderd damherten voor de jacht in het Haagse Bos
Op Mallorca zijn veel botresten uit de Late Oudheid en Vroege Middeleeuwen gevonden. Verrassenderwijs maakte genetisch onderzoek duidelijk dat het niet om resten ging van Dama dama, maar van Dama mesopotamica, die in het Nabije Oosten voorkwam. Mogelijk wijst dat op handelsroutes via Noord Afrika.
Na het vertrek van de Romeinen stierven in Noord-Europa de damherten uit. Dat gebeurde in de zevende eeuw ook met Dama mesopotamica op Mallorca. Pas rond het jaar 1000 werden vanuit Anatolië damherten weer in Engeland ingevoerd. Dat werd de kraamkamer waarvandaan damherten in de daaropvolgende eeuwen over de hele wereld werden verspreid. Maurits van Nassau kocht bijvoorbeeld honderd damherten uit Engeland voor de jacht in het Haagse Bos. En op Antigua en Barbuda, in de Caraïbisch Zee, waren zoveel damherten dat ze symbool stonden voor de koloniale autoriteit. Sinds de afschaffing van de slavernij in 1834 is het damhert het symbool van vrijheid.
D. mesopotamica geldt intussen als bedreigde diersoort, maar dat geldt niet voor D. dama. Volgens de onderzoekers moet bij eventuele bescherming van diersoorten ook gekeken worden naar de waarde als cultureel erfgoed.
De familie van Polly Toynbee (1946) was beroemd. Zo wilde iedereen altijd weten wat Arnold Toynbee van haar was. Hij was haar opa en in het midden van de twintigste eeuw een wereldvermaard historicus. Niet alleen door zijn boeken, ook door zijn vele lezingen en mediaoptredens. In 1936 mocht hij Hitler interviewen, in 1947 stond hij een keer op de cover van Time. De roem van haar opa maakte haar als kind trots, vertelt ze, maar leidde er op latere leeftijd ook toe dat mensen dachten dat zij net als hij ook alles wist van de geschiedenis van allerlei beschavingen.
Ook haar vader Philip Toynbee, journalist en schrijver, was bekend, zij het alleen in eigen land, en ook haar overgrootvader Gilbert Murray, classicus in Oxford, was een vooraanstaand intellectueel.
Over haar voorouders schreef de Britse journaliste twee jaar geleden een fascinerende memoir: An Uneasy Inheritance. My Family and Other Radicals. Om de roem van haar familie was het haar niet te doen. „Arnold Toynbee is tegenwoordig nauwelijks nog bekend bij geschiedenisstudenten”, stelt ze, misschien alleen bij degenen die iets obscuurs als historiografie doen. „Oudere mensen hebben nog weleens van hem gehoord, terwijl hij tijdens zijn leven zo beroemd was. Dat laat zien hoe snel roem vergaat.”
Maar wat haar voorouders ook delen, en wat er voor Toynbee wél toe doet: ze waren politiek gezien allemaal progressief, links of liberaal, en gekant tegen het conservatieve Britse establishment. Die politieke overtuigingen werden telkens door nieuwe generaties overgenomen, door haarzelf, haar broers en zussen, haar kinderen. Lachend: „Ik kan met vreugde vaststellen: geen Conservatieven! Alhoewel mijn jongste kleinkind pas 1 is, dus dat is nog wat lastig zeggen.”
Polly Toynbee laat haar progressieve geluid al ruim twintig jaar twee keer per week klinken in haar politieke column voor The Guardian. Zodra het gesprek daarover gaat, geeft ze langere antwoorden. Dan zet ze gedreven uiteen wat ze in haar afgelopen columns heeft opgeschreven. Dat, bijvoorbeeld, de door haar betreurde Brexit moet worden teruggedraaid als je, zoals de huidige Labourregering, naarstig op zoek bent naar economische groei.
U schrijft nog altijd twee columns per week. Ik wil niet aan ‘ageism’ doen, maar hoe doet u dat? U bent 78.
„Ik weet het! Het is lastig, maar dat heeft niets met leeftijd te maken. De moeilijkheid van het columns schrijven is dat je altijd het juiste onderwerp voor de juiste dag moet bedenken. Materiaal heb ik genoeg, maar je moet altijd iets nieuws toevoegen.
Foto Justin Griffiths-Williams
„Elke columnist zal je vertellen: ik slaap vandaag slecht, want morgen is de deadline, en ik heb niets te zeggen. Waarover deze week in godsnaam? Maar uiteindelijk komt er altijd iets.
„Nu heb ik een goed gevoel, omdat ik weet wat ik over drie dagen ga schrijven. Normaal maak ik me op maandag of dinsdag, als mijn column in de krant staat, zorgen over donderdag. En op donderdag maak ik me alweer zorgen over de maandag. Je moet goed plannen, zeker met het oog op het weekend. Maandagochtend moet het af zijn, dus zondagen zijn doorgaans werkdagen. Het is een soort hamsterrad dat nooit stilstaat.”
En u wil niet uit dat hamsterrad, u wil doorgaan?
„Absoluut. Ik vind het heerlijk, ik hou van onderzoek doen, mensen vinden om te spreken, dingen bij elkaar brengen, een onderwerp in een nieuw licht plaatsen. En een column heeft altijd dezelfde lengte, er zit een zeker ritme in… ik hou ervan. Hoewel ik niet kan zeggen dat het een relaxte manier van leven is. Het zijn niet van die columns over ‘wat me nu toch weer overkwam vandaag’ – ze moeten wel inhoud hebben.”
„Voor mijn zelfbegrip is mijn werk een erg belangrijk deel van wie ik ben. Daarom ga ik niet met pensioen. Ik zou niet weten wat ik moest doen als ik niet meer zou schrijven. Ik kijk toch naar de wereld zoals journalisten voortdurend doen, op een roofdierachtige manier: is dit interessant, kan ik daar iets mee? Dat zou dan doorgaan, zonder dat ik het kwijt kon!”
‘Ik zou niet weten wat ik moest doen als ik niet meer zou schrijven’
Ze hoopt dat ze lezers kan overtuigen. Over Brexit bijvoorbeeld. Of over de Labourregering, die ze kritisch volgt maar ook welwillend benadert. „We hebben veertien jaar verschrikkelijk conservatief bezuinigingsbeleid gehad. We hebben zó lang gewacht op een Labourregering. Het grootste gedeelte van mijn leven is onder Tory-bewind geweest, hè. Dus probeer ik ze het voordeel van de twijfel te geven, en ook te kijken naar de dingen die ze goed doen, zoals de nieuwe werknemersrechten. Best radicaal, echt goed.” Labour mag „misschien een of twee dingen doen die je helemaal niet goed vindt, op vele andere vlakken kunnen ze ook best goed zijn. Guardian-lezers zijn erg snel teleurgesteld, geen Labourregering is ooit goed genoeg voor ze.”
Foto Justin Griffiths-Williams
Toynbee houdt een wat langere geschiedenis in het achterhoofd. Waarin na een stap vooruit soms ook een stap terug volgde. Dat deelt ze met haar familie, zegt ze. In al hun politiek activisme ziet ze „regelmatig een enorme woede gecombineerd met langetermijnoptimisme: dat je moet doorgaan en volhouden, en je er dan wel komt. Mijn overgrootvader streed tegen kolonialisme. Hij kwam uit Australië, zijn familie was met afschuw vervuld over de behandeling van de inheemse bevolking daar. Toen hij naar het Verenigd Koninkrijk kwam, was hij hartstochtelijk antikoloniaal. Dat was in die tijd een extreme positie om in te nemen.”
Ze las erover in de biografie die over haar overgrootvader, Gilbert Murray, is geschreven, maar zulke opvattingen werden ook in de familie overgedragen. „Dit was hoe de familie dacht. Mijn vader beleefde de tijd van dekolonisatie. Hij werkte voor The Observer, de grote dekolonisatiekrant: Afrikaanse leiders liepen de deur van de redactie plat. Rebellenleiders, die in de landen waar ze vandaan kwamen in de oppositie zaten. Ze werden later president, vaak voor het leven, en vaak waren ze niet heel goed in wat ze deden. Maar hoe dan ook: dit was deel van ons leven, het na denken over de koloniën en de impact daarvan.”
Toynbee heeft zelf één keer geprobeerd politicus te worden. In 1981 was ze verkiesbaar voor het Lagerhuis, voor een afsplitsing van Labour, maar ze haalde het net niet. Ze denkt dat ze als journalist een beter leven heeft geleid dan wanneer ze een politieke carrière zou hebben gehad, zegt ze lachend. „Het leven van politici is erg zwaar. En het duurt maar kort, dat ze in een positie zijn om iets te kunnen beïnvloeden. En als ze daar eenmaal zijn, klagen ze: het ministerie van Financiën maakt alles onmogelijk, we kunnen maar weinig doen.”
Ze is als journalist eerst tientallen jaren verslaggever geweest. Toen ze daarmee begon, kreeg ze snel door dat ze eigenlijk „niets wist”. Ze had haar studie afgebroken, ze had literaire ambities – haar eerste roman was gepubliceerd. Maar op reportage voor The Observer naar een staking realiseerde ze dat er een deel van de samenleving was dat haar totaal onbekend was: dat van de arbeidersklasse.
Foto Justin Griffiths-Williams
Toynbee komt nog uit een tijd waarin het grootste deel van de bevolking tot de working class werd gerekend, waarin niemand het breed had en de meesten weinig scholing hadden gehad. De middenklasse, een kleiner deel van de bevolking, was beter af – was het niet in inkomen dan wel in baanzekerheid of sociale status. Daarbinnen bestonden allerlei gradaties: de middenklasse bestond uit rijke ondernemers en goed verdienende artsen en advocaten, maar ook uit eenvoudigere onderwijzers en winkeliers. Academici en journalisten, de beroepen van haar voorouders, zaten daar ergens tussenin. Dat was haar wereld.
Klasse en arbeid zijn thema’s die haar altijd bezig hebben gehouden. Toynbee was daarbij nogal beïnvloed door George Orwell, denkt ze. Die begaf zich als beginnend schrijver en journalist onder de arbeiders, om over ze te kunnen schrijven.
Dat ging zij ook doen. Maanden lang ging ze werken in fabrieken. Ze verpakte suiker en zeep, maakte taarten en bracht tijd door in een hoogoven en een kolenmijn. „Ik had best mensen alleen maar vragen kunnen stellen over hun werk. Maar als je het zelf doet, levert dat niet alleen een beter verhaal op dat mensen veel eerder gaan lezen, het leert je ook dingen die je anders niet te weten zou zijn gekomen. Als je het werk niet zelf doet, weet je niet hoe zwaar het is, hoezeer een pauze ertoe kan doen. Of hoe belangrijk de snelheid van een machine of lopende band is.”
Toen ze verslag ging doen van de industriesector, en vaker bij stakingen kwam, kon ze door haar ervaring begrijpen waarom iets wat voor sommigen triviaal leek, voor arbeiders van groot belang was.
”Als ik mijn column niet schrijf, gaat er niemand dood. Maar als iemand een kapotte waterleiding niet repareert, dat is andere koek’
In 2003, 33 jaar later, ging ze opnieuw allerlei ‘handwerk’ doen. Banen met een minimumloon, vooral in de zorg en de dienstensector. Ze was portier, schoonmaker in een ziekenhuis, telemarketeer in een callcenter, overblijfjuf, verzorger in een verpleeghuis. Om te zien wat voor leven er met zulk werk mogelijk was. Zonder de illusie dat ze dat echt kon weten, als lid van de middenklasse. „Je hebt nooit meegemaakt hoe het is om je zorgen te maken of je wel genoeg eten op tafel krijgt voor je kinderen. Of dat je geen nieuwe jas voor ze kunt betalen als die gestolen wordt. Je kunt wel nagaan hoe het is om van een bepaald budget rond te komen, je kunt de berekeningen maken en dan zeggen hoe zwaar het is. Maar je zult nooit dat gevoel van onzekerheid over je leven hebben.”
In zekere zin is het werk dat de arbeidersklasse uitvoert het echte werk, suggereert ze, in tegenstelling tot de banen van haar middenklassefamilie aan universiteiten en in de journalistiek. „Tijdens Covid hebben we dat als samenleving ervaren. Plotseling zaten we allemaal thuis te werken. Maar zij waren de mensen die voor voedsel zorgden, voor medicijnen, en de elektriciteit en het water werkend hielden. We respecteren de mensen van wie we volledig afhankelijk zijn uiteindelijk te weinig. Als ik mijn column niet schrijf, gaat er niemand dood. Maar als iemand een kapotte waterleiding niet repareert, dat is andere koek.”
Haar links-liberale familie vol activisten streefde gelijkheid na, maar behoorde zelf tot een gegoede, geprivilegieerde middenklasse en dat leidde tot worstelingen en ongemak. Verhalen over klasse, zegt Toynbee, gaan vaak over een pad van armoede naar rijkdom, van een lagere naar een hogere klasse. „Maar mensen durven doorgaans niet te schrijven dat ze tot de hogere middenklasse behoren, omdat dat te genant is. Het kostte mij ook tien jaar. Ik ging het telkens weer uit de weg: uitleggen wat privileges werkelijk zijn, aan mensen die ook geprivilegieerd zijn. Want de meeste boekenlezers zijn dat, maar die herkennen het niet altijd bij zichzelf. Hoe groot het voordeel is van geprivilegieerd zijn, hoe subtiel, hoe het in alles zit. Niet alleen maar in je accent, maar in je manier van denken, in je kennis, en bovenal in je zelfvertrouwen, je aanname dat alles mogelijk is.”
Foto Justin Griffiths-Williams
Waarom is het zo genant?
„Ze hebben in een onderzoek weleens gevraagd aan hogeropgeleiden tot welke klasse ze behoorden. En bijna de helft zei: arbeidersklasse. Omdat ze het gevoel wilden hebben dat ze hun plaats zelf verdiend hadden. Maar wat bleek: veel van hen hadden hoger opgeleide ouders. En we miskennen hoeveel je dan in de schoot geworpen krijgt.”
Toynbee is zich bewust van wat ze heeft meegekregen. Zij weet dat wat ze bereikt heeft niet alleen maar haar eigen verdienste is. Al was het maar omdat zij vele kansen kreeg die anderen niet kregen. De ongelijkheid op dat vlak is in haar leven weer toegenomen. Ze zou er uren over door kunnen gaan.
Israël heeft maandag zeker veertig Palestijnen gedood bij aanvallen op verschillende plekken in de Gazastrook. Dat zegt de Palestijnse Civiele Bescherming tegen persbureau AFP.
Het gaat om bombardementen op meerdere woonhuizen. Zo zouden acht mensen zijn gedood bij een aanval op het huis van de familie Abu Mahadi in vluchtelingenkamp Jabalia. Zeker tien anderen werden gedood in het huis van de familie al-Ghamari in Gaza-Stad. Ook in het huis van de familie Al-Agha in de zuidelijke plaats Khan Younis zijn meerdere personen gedood door Israël.
Sinds 18 maart, toen Israël het staakt-het-vuren met Hamas verbrak, neemt de Israëlische vernietiging van de Gazastrook in rap tempo toe. Grote delen van het gebied zijn door Israël als ‘bufferzone’ aangemeld, wat in de praktijk inhoudt dat op iedereen geschoten kan worden of dat gebouwen massaal gesloopt worden. Ook blokkeert Israël sinds 2 maart alle humanitaire hulp naar Gaza.
Volgens het Gazaanse ministerie van Gezondheid zijn sinds de Hamas-aanval van 7 oktober 2023 ruim 52.314 Palestijnen gedood bij Israëlische aanvallen.
Lees ook
Wat heeft Israël tegen de VN? En acht andere vragen over een nieuwe zaak bij het Internationaal Gerechtshof
Liveblog Crisis in het Midden-Oosten
Veertig doden in Gaza bij Israëlische aanvallen op woonhuizen
Tussen de kangoeroes, koala’s, voskoesoes, mierenegels, vogelbekdieren en een stel giftige slangen leefde bijna 17 maanden lang ook een vier kilo wegende kortharige dwergteckel. Valerie ontsnapte in november 2023 tijdens een kampeervakantie op het Australische Kangaroo Island, en overleefde daar 529 dagen in de wildernis. Afgelopen weekend werd de ‘favoriete voortvluchtige van Australië’ levend gevangen. Haar roze glitterhalsband had ze nog steeds om.
„Een echte prinses.” Zo omschreven haar baasjes, Georgia Gardner en Josh Fishlock, haar vlak na haar verdwijning. Slapen deed ze bij haar baasjes in bed. Tijdens autoritjes werd ze in haar eigen autostoeltje geplaatst. En in de wintermaanden trok Gardner haar truien aan om haar te beschermen tegen de winterkou, terwijl het in haar woonplaats Sydney niet heel veel kouder wordt dan 8 graden boven nul.
Het moet dus even schakelen zijn geweest, van een veilige omgeving naar een 4.405 vierkante kilometer groot eiland vol gevaarlijke dieren, dik 1.500 kilometer van huis. Karta Pintingga noemden Aborginals het eiland aan de zuidkust van Australië: het eiland van de doden.
Huilend achterom kijken
Niet gek dat Gardner en Fishlock bijna anderhalf jaar geleden huilend achterom keken naar het eiland waar ze wisten dat hun teckel ergens moest zijn. Maar hoewel gedacht werd dat Valerie op het eiland van de doden ten dode was opgeschreven, werd ze toch eens in de zoveel tijd gespot door de lokale bevolking, die haar herkenden aan haar roze halsband.
Typisch teckel, om het zo lang uit te houden op zo’n onherbergzame plek. De hondensoort wordt omschreven als een bijzonder eigenwijze, soms manipulatieve komiek met een prima jachtinstinct. „Zelfs het meest verwende teckeltje wordt in het bos een hartstochtelijk jager”, staat in de karakteromschrijving op de website Teckelbaas.
Want hoewel teckels (ook wel dashond of dachshund genoemd) met hun korte pootjes niet de bouw hebben om snel te rennen, ver te springen of lang te zwemmen, zijn het volgens de American Kennel Club „onvermoeibare hondjes die overal voor in zijn”. Ze zijn gefokt om „onafhankelijk op gevaarlijke prooien te jagen” en zijn dapper „tot op het punt van onbezonnenheid”. The New York Times noemde Valerie in maart van dit jaar, toen er nog fanatiek naar haar werd gezocht, een „rogue sausage dog”. Een schurkenworstenhond, aldus Google Translate.
Lees ook
Alle honden zijn goede speurneuzen
Overleven zonder baasje
Zo bezien is het ook niet zo gek dat Valerie het overleefde zonder haar baasjes. Toch betwijfelen haar redders in relatieve nood, vrijwilligers van dierenwelzijnsorganisatie Kangala Wildlife Centre (dat zich niet eerder bezighield met een teckel), dat ze zelf aan het jagen is geslagen. Zij denken dat ze het heeft volgehouden door aangereden dieren te eten en water uit lokale dammen te drinken.
Ze hebben haar uiteindelijk kunnen lokken met speeltjes, snacks en een door bazin Gardner intensief gedragen en in stukjes gescheurd T-shirt. Van ‘Lost Dog Syndrome’, iets dat bij veel runaway dogs voorkomt, lijkt Valerie geen last te hebben. Op haar baasjes heeft het waarschijnlijk langblijvender impact, maar voor dat syndroom is nog geen naam. De eigenaren hebben haar roze halsband in elk geval verruild voor een roze harnas – opdat ze niet nog een keer ontsnapt.