Heerlijk, meer voetnoten dan tekst! Een Heilige Schrift bezaaid met inleidingen en uitlegkadertjes. Broodnodig, want in deze eeuwenoude complexe teksten mist ook menig ervaren bijbellezer context en begrip. De nieuwe uitgave bevat alleen het Nieuwe Testament en toch beslaat de tekst met al die glossen en toelichtingen al 634 bladzijden, ruim twee keer de normale papierhoeveelheid. En dan volgen in dit ‘Nieuwe Testament met joodse toelichtingen’ nog ruim 250 pagina’s met veelal historische essays over wonderen, Dode Zee-rollen, farizeeën, opstanden, kunst, christologie en wat al niet.
En het extraatje is hier: het commentaar heeft een joodse inslag, dat geeft een beetje afstand tot christelijke ideologiën maar het raakt ook een diepe kern van de tekst. Want het basisboek van het christendom is door en door joods. Jezus was een gelovige jood, zijn eerste volgelingen waren joden, de auteurs van het Nieuwe Testament waren joden. En de veelbesproken ruzies tussen joden en christenen in de eerste eeuwen van christendom vielen in werkelijkheid reuze mee.
Zoals de historicus Jona Lendering in zijn briljante, nu al weer tien jaar oude boek Israël verdeeld uiteenzet, kwam niet het christendom uit het jodendom voort, maar heeft het oude extreem pluriforme jodendom van voor de tempelverwoesting in het jaar 70 twéé opvolgers: het rabbijnse jodendom en het christendom.
Dat is ook de toon die, terecht, in de commentaren en toelichtingen wordt aangeslagen. En dus néé, er is geen bewijs dat al rond het jaar 100 de rabbijnen een vervloeking van de christenen in hun gebeden opnamen, zo valt te lezen in het mooie essay over die beruchte Birkat Haminem. Die vervloeking is er pas met zekerheid rond het jaar 1000 en misschien al in de vijfde eeuw. Tot ver in de vierde eeuw was het ook helemaal niet ongewoon als (niet-joodse) christenen ook wel eens naar een synagoge gingen.
De inleidingen en voetnoten in het lijvige boek gaan niet alleen over ‘joodse dingen’. In een voetnoot bij de eerste brief aan de Korinthiërs wordt bijvoorbeeld ook gemeld dat Paulus duidelijk ironisch is als hij in zijn inleiding de kennis en het spreken van de Korinthische christenen prijst. Want juist hun spreken met tongen en hun gebrekkige kennis krijgen verderop van de apostel de volle laag.
De inleiding op het evangelie van Johannes gaat diep in op de anti-joodse taal die er onmiskenbaar in wordt uitgeslagen. „Erg storend” vindt de commentator die taal, maar terecht wordt ook benadrukt hoe diep in dat vierde evangelie tegelijkertijd de kennis van en vertrouwdheid met het jodendom is.
Het bekende idee dat het evangelie is geschreven voor een christelijke gemeente die door niet-christelijke joden uit de synagoge werd gegooid, wordt met kracht van argumenten afgewezen. De achtergrond van de vele tirades tegen de joden in ‘Johannes’ is even goed weinig anders dan ‘een afbakening van de eigen identiteit’ van joodse en niet-joodse christenen tegenover joden die juist niks in Jezus zagen. In Joh. 8:43 e.v. ontsteekt Jezus zelfs in totale woede: „Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u mijn woorden niet kunt aanhoren. Uw vader is de duivel, en u doet maar al te graag wat uw vader wil.” Dit is „geen emotionele opwelling tijdens een intern joods conflict”, oordeelt het commentaar.
Deze ‘kinderen van de duivel’-passage zal in later eeuwen een belangrijke rol krijgen in het antisemitisme. Het heeft ook nadelen om een tekst tot Heilig Boek te verheffen.