Op tafel staat een kaars te branden. Je schijnt met een zaklamp op de kaars, richting de muur erachter. Je ziet dan op de muur de schaduw van de kaars. Danst daar dan ook een schaduwvlammetje boven?
Als je met een zaklamp dwars op de bundel van een andere zaklamp schijnt, zul je daarvan geen schaduw op de muur zien. De beide lichtbundels gaan dwars door elkaar heen en beïnvloeden elkaar niet. Heel anders dus dan als je twee waterstralen laat botsen: dan sprietst het water alle kanten op. Watermoleculen botsen namelijk met elkaar. Licht bestaat daarentegen uit fotonen, en die gaan dwars door elkaar heen, met hun wonderlijke quantummechanische eigenschappen: ze hebben geen massa en geen lading; het zijn zowel golven als deeltjes.
(Hun golfeigenschappen kunnen weliswaar met elkaar interfereren, waarbij ze elkaar versterken of juist uitdoven, maar dat zie je alleen onder bijzondere nano-omstandigheden. Bijvoorbeeld met een ‘tralie’ – of in de wand van een zeepbel).
Fotonen botsen dus niet met elkaar. Gaan de stralen van de zaklamp dan ook dwars door de kaarsvlam heen? Grotendeels wel. Het licht van de zaklamp botst immers niet met het licht van de vlam. Maar een vlam bestaat niet puur uit licht. Hij bestaat uit deeltjes die licht uitzenden omdat ze zo heet zijn.
Verdampend kaarsvet
Een vlam is de zichtbare manifestatie van de verbranding van brandstof: kaarsvet reageert met zuurstof in de lucht. Daarbij komt energie vrij in de vorm van warmte en licht.
Die verbranding is een kettingreactie die je in gang moet zetten door een ontsteking, oftewel door even veel energie toe te voegen. Bij een kaars doe je dat met een brandende lucifer, die de lont aansteekt. De vlam van de lont laat kaarsvet verdampen. De gasvormige brandstof reageert nu vanzelf met zuurstof en daarbij komt nieuwe warmte vrij, die meer brandstof doet verdampen, enzovoort.
Er komt dus ook licht vrij, in verschillende kleuren. Het blauwe licht, aan de basis van de vlam en in een flinterdun schilletje om de hele buitenkant ervan, is het heetst: vaak wel zo’n 1.400 graden Celsius. Hier is veel zuurstof beschikbaar en daardoor is de verbranding heel efficiënt. Daarbij ontstaat zoveel hitte dat gasmoleculen in een ‘aangeslagen toestand’ komen: ze hebben even een hogere energie dan normaal. Zodra ze weer terugvallen in hun normale toestand, geven ze die energie weer af in de vorm van licht.
Een groot deel van de vlam is echter minder heet, en geeloranje. Dit komt doordat de verbranding in het midden van de vlam onvolledig is vanwege zuurstofgebrek. Er ontstaan niet alleen koolstofdioxide en waterdamp, maar ook microscopisch kleine roetdeeltjes. Die bestaan vooral uit koolstof en zijn zo heet dat ze geeloranje licht uitstralen.
Die vaste roetdeeltjes, plus de nog onverbrande moleculen van het gasvormige kaarsvet, houden het licht van je zaklamp een heel klein beetje tegen. Als je goed kijkt naar de schaduw van de kaars op de muur, zie je dus boven de lont – héél flets – een spookachtige schaduwvlam.
Zelfs bij een vlam van schoon aardgas ontstaat altijd wat roet. Alleen een waterstofvlam zal geen schaduw hebben – en ook de vlam zelf is vrijwel onzichtbaar. Bij die verbranding komt namelijk alleen waterdamp vrij: er zit geen koolstof in de brandstof.
‘Hier, aan de duinrand van Castricum, stonden vroeger huizen. Die zijn allemaal gesloopt voor de bouw van de Atlantikwall.” Dat vertelt John Heideman, die is gespecialiseerd in de lokale geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.
Op pad door het duingebied wijst hij op overblijfselen van de Duitse verdedigingslinie. „Dit was een betonnen antitankmuur tegen aanvallen vanuit het binnenland.” Even verderop: „Op die duintop stond een radarstation.” In wat nu bos is: „Dit was een V1-installatie.” Bij een achttiende-eeuwse duinboerderij: „Dat is een bunkergarage en hier heb je een manschappenbunker. Die hoorde bij Widerstandsnest 49, dat het gebied net achter het strand bewaakte. Vlakbij had je mitrailleursnesten en overal was prikkeldraad.”
De muren van de bunker zijn versierd met een geschilderde lambrisering en een rij identieke springende konijnen, die met een sjabloon moeten zijn geschilderd. „In de duinen verderop staat een bunker met onder andere zelfs geschilderde Delfts blauwe tegels”, legt hij uit.
Heideman, die opgroeide in Castricum en Bakkum, doet al zo’n twintig jaar onderzoek naar de Atlantikwall in het gebied en heeft er inmiddels twee boeken over geschreven. „Maar ik ben geen historicus”, zegt hij, ,,ik heb mts gedaan en ben amanuensis op een middelbare school.”
Het meeste onderzoek naar de Atlantikwall in Nederland wordt gedaan door amateurhistorici als Heideman. „Daar zit veel goed onderzoek bij”, zegt Jaap Evert Abrahamse van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). „Het beperkt zich meestal wel tot bunkers of lokale geschiedenis. Wij hebben nu een synthese voor heel Nederland gemaakt.”
Pure propaganda
Abrahamse doelt op De Atlantikwall Atlas, die november 2024 is verschenen en waarvan hij een van de makers is. Hij zegt: „Aanleiding was het verzoek van de minister van OCW in 2019 om een visie op te stellen hoe in de toekomst met de resten van de Atlantikwall moet worden omgegaan.”
Wat die synthese vooral duidelijk maakt is dat dé Atlantikwall niet bestond en meer was dan alleen een eindeloze rij bunkers aan het strand.
Ja, Hitler gaf de verdedigingslinie die van de Pyreneeën tot aan de Noordkaap liep die ene naam, maar het idee van een 5.000 kilometer lang aaneengesloten ondoordringbaar betonnen verdedigingsfront tegen een geallieerde invasie was pure propaganda. Het was vooral een soort systeem van bunkers, veldversterkingen, versperringen en andere werken die in verbinding stonden met marinehavens, vliegvelden en commandoposten in het achterland. Het geheel was een gelaagd en complex stelsel van kust- en landverdediging, dat ook de oorlog op zee en in de lucht ondersteunde. De linie was er ook niet in één keer, maar werd gebouwd inverschillende fases.
Ondanks een grote mate van standaardisering vormde de Atlantikwall ook geen uniform geheel. Het wisselende landschap, de aan- of afwezigheid van bouwmaterialen en de kennis en voorkeuren van plaatselijke officieren zorgden voor regionale en lokale verschillen.
De geschiedenis van de Atlantikwall begint direct na de bezetting van Nederland, toen de Duitsers de Nederlandse kust gingen bewaken. Er verschenen loopgraven en mitrailleursnesten , gemaakt van houten planken en gevlochten wilgentakken. Oudere soldaten, ongeschikt om aan het front te vechten, patrouilleerden langs de kust om Engelandvaarders tegen te houden en te waarschuwen voor mijnen in het kustwater en kleinschalige aanvallen vanuit Engeland. De bewaking van de grote havens was in handen van de Duitse marine. Om en bij de havens verrezen al betonnen bunkers met geschut. Het luchtruim was de taak van de luchtmacht.
In de loop van 1941, toen de Duitse veldtocht in de Sovjet-Unie langer dan gepland ging duren, vond het Oberkommando van de Wehrmacht het verstandig om de westkust van continentaal Europa beter te beschermen tegen een mogelijke geallieerde invasie. Dat zou kunnen voorkomen dat in het westen een tweede front werd geopend. Om die reden werd van kustbewaking overgeschakeld op kustverdediging. Als voorbeeld diende de 630 kilometer lange Westwall (of Siegfriedlinie) met duizenden bunkers, die al vóór de oorlog was gebouwd als tegenhanger van de Franse Maginotlinie en die liep van de grens met Zwitserland tot aan Kleef, bij Nijmegen.
De Neue Westwall werd een duizenden kilometers lange linie van kustbatterijen en infanterieposities die economisch en militair belangrijke posities moesten verdedigen. In Nederland werden daartoe vanaf april 1942 de stranden en duingebieden tot Sperrgebiet verklaard. Duizenden mensen werden gedwongen hun huizen te verlaten, omdat die voor bunkers en open schootsvelden gesloopt moesten worden. De bouw, geïnitieerd door de Organisation Todt, vergde zoveel arbeidskracht, materieel, brandstof en bouwmaterialen dat in Nederland met ingang van 1 juli 1942 een algehele bouwstop voor civiele werken werd ingesteld.
In die zomer drong het ook tot Hitler door dat de militaire situatie zo was veranderd dat het zeker was dat op een dag de geallieerden vanuit het westen zouden aanvallen. Maar omdat niet bekend was waar en wanneer moest de hele 5.000 kilometer lange kuststrook nog beter verdedigd worden.
Voor wat Hitler de Atlantikwall doopte moesten niet alleen de kanonnen, maar ook de 300.000 benodigde manschappen in bunkers ondergebracht worden. In totaal waren 15.000 bomvrije bunkers nodig, die daken en muren van standaard twee meter dik dienden te krijgen. In Nederland werden zeshonderd van dergelijke bunkers gepland. Maar een jaar later moesten door gebrek aan materiaal en bouwcapaciteit de plannen al worden bijgesteld en kregen kleinere bunkers daken en muren van slechts anderhalve meter dik.
Lees ook
In Bunkermuseum IJmuiden kun je kiezen tussen de waanzin en de euforie
Tot de laatste man standhouden
De Atlantikwall was hiërarchisch opgebouwd. De belangrijkste strategische punten kregen in 1944 de status van Festung. Dat betekende niet alleen dat ze voorrang kregen bij bevoorrading van proviand en munitie maar ook dat ze bij aanvallen tot de laatste man moesten standhouden. Dat gold in Nederland voor Vlissingen, Walcheren, Hoek van Holland, Scheveningen, IJmuiden en Den Helder.
Verder waren er vele Stützpunkte, die bestonden uit bunkers, barakken, geschutsopstellingen, loopgraven en schuttersputten. Zij hadden de functie van infanteriestelling, luchtafweer, radarpost, batterij of commandocentrum. Steunpunten in de buurt van havens, industrie en belangrijke infrastructuur konden door middel van tankgrachten, tankwallen, versperringen en mijnenvelden verbonden worden tot een Stützpunktgruppe met een eigen commandant. De kleinste eenheid binnen de Atlantikwall was het Widerstandsnest: een veldversterking met licht geschut en bouwwerken voor manschappen, omgeven door prikkeldraad en loopgraven.
Achter de verdediging langs de kustlijn lag nog een Landfront, dat de linie beveiligde tegen luchtlandingen en omtrekkende bewegingen van eventueel doorgebroken landingstroepen. Het Nederlandse hoofdkwartier van de Atlantikwall lag in Hilversum. Alles stond met elkaar in verbinding door een wijdvertakt telefoonnetwerk met tot bunker omgebouwde schakelpunten en versterkte kabelmantels.
In de Atlas gaat het om de Atlantikwall als abstract militair geheel. Persoonlijke verhalen van Duitse soldaten die in en om de bunkers dienden of Nederlanders die met de Atlantikwall te maken kregen ontbreken. John Heideman is vanaf 2007 regelmatig naar Duitsland gereisd om nog net op tijd juist die verhalen vast te leggen. „Bernard Scholz [1921-2010] was waarnemer bij radarstation Roma aan de Geversweg in Castricum. Ze gaven hun waarnemingen door aan IJmuiden, waar grote luchtafweerkanonnen stonden. Hij vertelde ook over zijn zwarte handel en dat ze schapen hielden. Hij kreeg verder een Nederlandse vriendin, met wie hij in 1950 is getrouwd. Zijn schoonmoeder en haar dochters, geen van allen NSB’ ers, zijn na de oorlog nog korte tijd geïnterneerd geweest.”
En het oorlogsdagboek van Mien van Buuren-Kolff vertelde Heideman hoe zij en haar buren, toen de Duitsers eind 1942 beslag legden op hun woningen en huisraad aan de duinrand, ’s nachts de complete inboedel stiekem verhuisden.
Speelterrein van de lokale jeugd
Het grootste deel van de Atlantikwall in Nederland bleef gedurende de oorlog buiten de strijd. Na de Duitse capitulatie is slechts een beperkt deel opgeruimd, omdat het te kostbaar was om alle bunkers op te blazen. In plaats daarvan werden ze onder het zand bedolven of hergebruikt, bijvoorbeeld als tijdelijke woning of opslag. Ook werden ze het speelterrein van de lokale jeugd.
Heideman vond ook het verhaal van luitenant Horst Schützendübel (1921-2008), commandant van de zestig meter hoge radartoren Elefant. „Hij stond onder meer in verbinding met een vliegveld van nachtjagers waaraan hij de komst van bommenwerpers kon doorgeven. Tot zijn verbazing kreeg zijn radartoren pas aan het einde van de oorlog met luchtaanvallen te maken. Na de oorlog hoorde hij van een Amerikaanse vliegenier dat de geallieerden de toren bewust hadden gespaard: overdag was hij voor bommenwerpers naar Duitsland een ideaal navigatiemiddel geweest.”
Houten bloembakken sierden de ingang van een bunker bij Hoek van Holland
Pas in de jaren zeventig werden de overblijfselen van de Atlantikwall onderwerp van wetenschappelijk onderzoek, weet RCE-onderzoeker Abrahamse. „Architectuurhistoricus Rudi Rolf, drie jaar geleden op 74-jarige leeftijd overleden, keek met een kunsthistorische blik naar de bunkers. Hij promoveerde ook op het onderwerp, onderscheidde een typologie en stelde dat de architectuur van de marinebunkers was afgeleid van de opbouw van marineschepen. Later ging hij zich bezighouden met de vormgeving van verdedigingswerken in het algemeen.”
Rolfs werk vond in die tijd weinig navolging in de academische wereld, maar wel bij amateurhistorici.
Hans Sakkers was één van hen. „Ik ben in 1958 geboren in Middelburg. De achtergebleven bunkers in de omgeving waren reuzespannend. Een vriend van mij vond er zelfs een keer het stoffelijk overschot van een Duitse soldaat.” Na de mulo, een toenmalige middelbare school, werkte Sakkers in de geestelijke gezondheidszorg, maar de belangstelling voor de Atlantikwall bleef: hij heeft intussen ruim twintig boeken geschreven over bunkers en wat er rond de Atlantikwall in Zeeland is gebeurd. Rolf heeft hem op pad geholpen, vertelt hij. „Ik mocht bij hem langskomen in Amsterdam, hij attendeerde me op het bestaan van het Bundesarchiv in Freiburg, waar originele kaarten en documenten waren, en stimuleerde me onderzoek te gaan doen. Sindsdien ben ik regelmatig in Freiburg geweest. Soms kwam ik terug met voor 800 euro aan kopieën.”
Lees ook
Waarom de slag om de Schelde nodig was
Profiterende bouwbedrijven
Terwijl amateurs, vaak verenigd in lokale bunkerverenigingen en -musea, zich volop met het onderwerp bezighielden, gebeurde er aan de universiteiten en onderzoeksinstituten de afgelopen jaren weinig tot niets. „In 2010 was er een internationaal congres in Zeeland met amateurs en professionals”, zegt Abrahamse. „En aan de VU ging architectuurhistoricus Koos Bosma zich bezighouden met de Atlantikwall als erfgoed. Maar na zijn onverwachte dood in 2015 kwam een einde aan zijn onderzoeksproject.”
Begin 2024 heeft Geert-Jan Mellink in zijn proefschrift over de Nederlandse bouwwereld tijdens de Tweede Wereldoorlog duidelijk gemaakt welke Nederlandse bouwbedrijven van de bouw van de Atlantikwall hebben geprofiteerd. Zeven jaar eerder was hij mede-auteur van Verdreven voor de Atlantikwall, over de ontruiming en afbraak van de Nederlandse kuststreek. Maar hij is niet verbonden aan een universiteit of onderzoeksinstituut. Dat geldt ook voor Jeroen Rijpsma, een van de makers van de Atlas, vertelt Abrahamse. „Van huis uit planoloog heeft hij zich als zelfstandig onderzoeker in de Atlantikwall gespecialiseerd. Zoveel kennis als hij heeft hadden we bij de RCE niet in huis, en dus hebben we hem bij de Atlas betrokken.”
Lees ook
Hoe de Nederlandse bouw zonder scrupules de oorlog doorstond
Diezelfde Rijpsma heeft onlangs met archeoloog Nick Warmerdam Gewapend met karabijn en camera gepubliceerd. Warmerdam: „Jeroen en ik verzamelen allebei al jaren amateurfoto’s die Duitse militairen indertijd van hun leven bij de Atlantikwall hebben gemaakt. Die hebben we nu voor Zuid-Holland gebundeld.” De foto’s belichten een aspect dat in de Atlas niet aan de orde komt. „Ze geven een beeld van hoe de militairen van de stellingen iets eigens maakten.” Houten bloembakken sierden bijvoorbeeld de ingang van een bunker bij Hoek van Holland en bij Noordwijk poseerde een Luftwaffe-militair naast een perkje waarin met zand en stenen een adelaar en een swastika waren afgebeeld.
Warmerdam is een van de weinige archeologen die onderzoek doen naar de Atlantikwall. „Terwijl groepen amateurs al jaren op zoek gingen naar verborgen bunkers, was de officiële archeologie er laat bij. In 2014 heb ik met het archeologisch bedrijf RAAP in Zuid-Holland voor het eerst een inventarisatie gemaakt van de ‘zachte’ resten van de Atlantikwall: loopgraven, schuttersputjes en veldversterkingen.” Later heeft hij met een ander bedrijf (BAAC) opgravingen gedaan. „Dan zie je hoe de Duitsers op zo’n plek hebben geleefd. En de gebruikte materialen vertellen dat bij de bunkerbouw steeds meer compromissen zijn gedaan.” Tegenwoordig werkt Warmerdam bij het Erfgoedhuis Zuid-Holland. „Ik doe nog wel onderzoek naar de Atlantikwall, maar graaf niet meer op.”
Onafhankelijk van elkaar zijn Heideman, Abrahamse, Sakkers en Warmerdam het erover eens dat er ergens een instituut zou moeten zijn dat richting geeft aan toekomstig onderzoek en de resultaten bundelt. Het liefst in Europees verband. De vraag die geen van de vier meteen kan beantwoorden is: wie in binnen- of buitenland zou zo’n onderzoeksproject moeten initiëren?
Hans Kesting neemt dit voorjaar, na ruim 22 jaar, afscheid als acteur van Internationaal Theater Amsterdam. Sinds 2003 maakt hij deel uit van het ensemble. In die tijd groeide hij uit tot een gezichtsbepalende acteur van de groep.
In april speelt Kesting nog een laatste keer mee bij ITA, in een herneming van de in 2008 door Ivo van Hove geregisseerde voorstelling Angels in America. Voor zijn vertolking van Roy Cohn kreeg Kesting de Louis d’Or, de toenmalige prijs voor beste acteur in een hoofdrol. Ook in 2016 won hij die ereprijs, voor zijn rol in Kings of War. De aangekondigde herneming van zijn solo Wie heeft mijn vader vermoord? uit 2020, in de regie van Van Hove, is geannuleerd.
In een geschreven reactie laat Kesting weten dat „het voelt alsof de cirkel rond is, nu de herneming van Angels in America mijn laatste voorstelling bij ITA zal zijn”. Kesting noemt Internationaal Theater Amsterdam „een plek die voor mij van onschatbare waarde is geweest in mijn groei als acteur. Binnen het ensemble, voorheen Toneelgroep Amsterdam, heb ik mijzelf kunnen uitdagen en ontwikkelen, en altijd met grote betrokkenheid samen met anderen aan talloze producties gewerkt.”
Intense speelstijl
Voor zijn intense, fysieke speelstijl kreeg Kesting altijd veel lof. In dat verband roemt hij zijn samenwerking met Van Hove. „Zijn regies hebben mij jarenlang als acteur op alle mogelijke manieren uitgedaagd en geïnspireerd. Ik voelde me thuis in de emotionele intensiteit van zijn ensceneringen, waarin krachtig fysiek spel en grote innerlijke diepgang samenkomen.”
Kesting vertrekt binnen een jaar na het verschijnen van een rapport waarin duidelijk werd dat binnen ITA jarenlang sprake was van grensoverschrijdend gedrag. Dat leidde tot een „angst- en doofpotcultuur die sporen heeft achtergelaten bij (oud-)werknemers”, met name in de periode dat Ivo van Hove en Wouter van Ransbeek de directie van ITA vormden. In een reconstructie van NRC van de gebeurtenissen bij ITA noemt actrice en klokkenluider Hélène Devos Kesting; tijdens een voorstelling van De Vrek in 2011 zou ze door hem „door het decor zijn gesmeten”. Kesting en ITA hebben niet inhoudelijk op die beschuldiging gereageerd. ITA verbrak kort na de reconstructie definitief de samenwerking met Van Hove, die in 2023 al was teruggetreden als artistiek leider.
Over de werkwijze bij ITA schrijft Kesting nu dat bij ITA „cast en crew met hart en ziel werkten om tot voorstellingen te komen”. En: „De repetitieprocessen en speelreeksen waren intens en vroegen soms veel van iedereen, maar ze waren altijd van betekenis.”
Eline Arbo, die medio 2023 de artistieke leiding bij ITA van Van Hove overnam, zegt het vertrek van Kesting te betreuren. „We kijken met groot respect naar de tijd waarin Hans zich onverminderd heeft ingezet bij ITA en naar de prachtige rollen die hij heeft vertolkt.” Dat hij beschikbaar blijft voor herneming van rollen, noemt ze „heel bijzonder”.
Lees ook
ITA tolereerde grensoverschrijdend gedrag voor grensverleggend toneel. ‘Onze branche is verrot van binnen’
Asielzoekers en medewerkers in het asielaanmeldcentrum in Ter Apel lopen nog altijd „zeer ernstige veiligheidsrisico’s”. Structurele oplossingen om de situatie te verbeteren blijven al twee jaar uit, stelt de Inspectie Justitie en Veiligheid woensdag in een kritische brief aan asielminister Marjolein Faber (PVV).
De Inspectie houdt sinds twee jaar toezicht op het aanmeldcentrum in Ter Apel, dat kampt met grote capaciteitsproblemen. De toezichthouder concludeert dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) structureel moet teruggrijpen op noodmaatregelen, die „ernstige risico’s” opleveren voor de veiligheid van bewoners en medewerkers.
Asielzoekers verblijven soms maandenlang op de aanmeldlocatie, die ingericht is op een verblijf van maximaal tien dagen. Dat heeft een „nadelige invloed op het mentale en fysieke welzijn van bewoners”, wat onveiligheid in de hand werkt. Voor minderjarigen is er bijvoorbeeld geen echt onderwijs, te weinig privacy en nauwelijks speelruimte.
‘Structureel overbezet’
In het aanmeldcentrum mogen maximaal 2.000 asielzoekers worden gehuisvest, maar daar ging het COA in het afgelopen jaar geregeld ruimschoots overheen. „Ondanks de structurele aard van de overbezetting” zijn noodopvanglocaties nog steeds ingericht „alsof er sprake is van een tijdelijk probleem”.
Afgelopen september zijn meermaals halsoverkop sporthallen ingericht om te voorkomen dat asielzoekers in Ter Apel buiten in het gras moesten slapen. Dergelijke noodopvanglocaties noemt de toezichthouder „ongeschikt” en „onveilig”. Kwetsbare asielzoekers zijn niet genoeg in beeld bij het COA doordat ze telkens van opvangplek worden verplaatst.
Asielzoekers horen daarnaast drie tot tien dagen op een aanmeldlocatie te blijven, maar zijn daar soms maandenlang. Dat heeft een „nadelige invloed op het mentale en fysieke welzijn van bewoners”. Voor minderjarigen is er bijvoorbeeld geen echt onderwijs, te weinig privacy en nauwelijks speelruimte.
Volgens de inspectie wordt onvoldoende rekening gehouden met schommelend aantal mensen dat in Nederland asiel aanvraagt. „Daardoor ontbreekt een buffer en loopt alles vast.”
Hoewel het aantal incidenten in Ter Apel volgens het COA „substantieel” is afgenomen, doet de inspectie een beroep op minister om de locatie „echt veilig” te maken. Daarvoor is een vlotte door- en uitstroom van asielzoekers belangrijk, stelt de toezichthouder. De spreidingswet die daaraan moest bijdragen, is de minister echter voornemens af te schaffen.
Lees ook
Over onze rug wordt een asielcrisis uitgeroepen, klinkt het in Ter Apel