Het is een koddig gezicht: een jonge kangoeroe die zijn kop uit de buidel van zijn moeder steekt. Zij kan met baby-aan-boord (of ‘joey’, zoals het jong in Australië heet) prima 50 kilometer per uur hoppen. Speciale buidelspieren klemmen het jong dan stevig tegen haar aan. Maar… is het wel altijd een zij? Of geeft ook de vader het jong soms een lift? En hoe zit dat bij andere buideldieren?
Er bestaat een enorme verscheidenheid aan buideldieren, van de platkopbuidelmuis van 4 gram tot de rode reuzenkangoeroe die zich kan meten met een gemiddelde Europese man. De nu uitgestorven Diprotodon optatum woog maar liefst drie ton.
De meeste buideldieren vind je in Australië en Nieuw-Guinea en de eilanden daaromheen. Daar leven vier groepen: buidelmollen, buideldassen, roofbuideldieren (waaronder de uitgestorven Tasmaanse buidelwolf, maar ook diverse buidelmuizen), en ten slotte klimbuideldieren. Die laatste groep omvat rasechte klimmers zoals koala’s, possums en koeskoezen, maar ook vliegende buidelmuizen, wombats die graven en kangoeroes die hoppen – hoewel er ook boomkangoeroes bestaan.
En dan zijn er nog drie groepen buideldieren in Zuid-Amerika, waaronder de opossums (niet te verwarren met de possums van Oceanië). Eén opossumsoort komt ook voor in de zuidelijke VS.
Niet alle buideldieren hebben een buidel. Sommige soorten, waaronder veel opossums, hebben een simpele huidplooi die de zogende jongen deels bedekt. Andere, zoals de opossummuizen, hebben helemaal geen buidel. Zij dragen hun zogende jongen gewoon mee in hun dikke vacht. Veruit de grootste groep buidelloze buideldieren zijn… alle mannelijke exemplaren. Van buidelmuis tot kangoeroe: alleen het vrouwtje heeft een buidel. (Sommige websites melden twee uitzonderingen: de water-opossum en de Tasmaanse buidelwolf. Maar hierbij gaat het om een huidflap die de mannelijke geslachtsdelen beschermt.)
Bij de zoogdiergroep waartoe wijzelf behoren, de placentazoogdieren, zijn de mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken in aanleg hetzelfde. Ze ontwikkelen zich tot mannelijke of vrouwelijke kenmerken onder invloed van hormonen. Zo is de penis van de man ‘homoloog’ aan de clitoris en schaamlippen van de vrouw: hij is ontstaan uit dezelfde embryonale weefsels. Dit verhaal verklaart ook waarom mannelijke placentazoogdieren tepels hebben, en soms zelfs melkklieren.
Bij buideldieren gaat die embryonale ontwikkeling anders. Het mannetje ontwikkelt een balzak met testes op de plek waar het vrouwtje haar buidel en tepels krijgt, maar dat gebeurt uit verschillende embryonale weefsels. Scrotum en buidel zijn dus niet homoloog – mannetjes hebben buidel noch tepels.
De buidel is overigens een machtig orgaan, eigenlijk een externe baarmoeder. De jongen worden zéér onderontwikkeld geboren: bij kangoeroes al na drie tot vier weken. Het jong, kaal en blind en kleiner dan een kidneyboon, kruipt over de buik van de moeder naar de buidel – een precaire reis. In de buidel, die vanbinnen kaal is, zuigt hij zich klemvast aan een van haar vier tepels. Die laat hij twee maanden lang niet los. Zweetklieren in de buidel scheiden antimicrobiële stoffen af.
Na vijf maanden steekt het jong soms zijn kop uit de buidel; na acht maanden hopt hij zelf rond, maar drinkt nog wel bij de moeder. Hij heeft dan zijn eigen, grote tepel die met hem is meegegroeid en steeds precies aangepaste melk gaf. Intussen hangt er dan aan een piepkleine tepel alweer een nieuwe piepkleine joey.