God spreekt niet echt, het is een ‘woordgebeuren’

Recensie

Lees-, kijk- en luistertips van onze redacteuren bij het nieuws. Deze week: De wetenschapsbijbel.

Geïllustreerde pagina uit het oudste complete manuscript van de Hebreeuwse bijbel: de Leningrad Codex, gemaakt in Caïro rond het jaar 1008.
Geïllustreerde pagina uit het oudste complete manuscript van de Hebreeuwse bijbel: de Leningrad Codex, gemaakt in Caïro rond het jaar 1008.

Foto’s Universal Images Group via Getty Images

De ‘Bijbel met bijdragen over geloof, cultuur en wetenschap’ is een bijzonder leuk en interessant boek voor iedereen die geïnteresseerd is in de Bijbel. De commentaren en meer algemene thema-stukken helpen bij beter begrip van deze stokoude verzameling van religieuze teksten en ze laten ook goed zien hoe moderne christenen met de Bijbel en zijn betekenis omgaan.

Maar het boek lijdt óók onder de bijnaam die het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap het heeft gegeven: Wetenschapsbijbel. Dat is te veel eer voor de commentaren, thema’s en topics die voor deze gelegenheid zijn toegevoegd aan de NBV21, de onlangs herziene officiële bijbelvertaling. Het Bijbelgenootschap lijkt dat ook zelf te voelen, want in zijn publiciteit zet het Genootschap ‘Wetenschapsbijbel’ vaak tussen aanhalingstekens. Die aanhalingstekens zijn terecht, want een wetenschappelijk-kritisch karakter hebben de commentaren en stukken door 61 Nederlandse christelijke wetenschappers (vooral theologen) juist niet. Ze bieden interessante informatie, maar als er al eens een potentieel conflict tussen bijbelverhalen en moderne kennis aan de orde komt, wordt dat met dooddoeners en vaagheden bezworen. Dat is geen wetenschap, dat is zielzorg.

Spreken kan ook een dáád zijn

Want bijvoorbeeld, wat wordt er bedoeld als in de Bijbel staat dat God spréékt? Belangrijker dan het feit of dat spreken zintuiglijk te horen is, is het feit dat het hier hoe dan ook om communicatie gaat, meldt de theoloog Jaap Dekker in een commentaar bij Jesaja. En dat spreken is ook niet altijd communicatie, want het spreken kan ook een dáád zijn, zoals bij de schepping, een „woordgebeuren”. En het kan ook via dromen. En „nog altijd weten mensen zich aangesproken door het woord van God”. Prima, maar of dat ‘spreken’ nu wel of niet letterlijk bedoeld was door de schrijvers van de Bijbel blijft in het midden.

De schepping dan. Zeker, daar blijven nog „veel vragen open”. En zijn de blinde natuurwetten – van big bang tot geologie – niet óók door God geschapen? „Voor wie er voor openstaat is geloof in God als schepper verenigbaar met de hedendaagse wetenschap”, schrijft moleculair bioloog Gert Jan Veenstra in zijn stuk over ‘God, mens en schepping’. Zijn belangrijkste argument lijkt daarbij dat de Bijbel geen wetenschappelijke beschrijving geeft, maar bovenal oproept om te leven met hoop en verwachting. Prima, maar wetenschappelijke analyse van het scheppingsverhaal is dat niet.

Vroeger werd dit met meer zelfvertrouwen gebracht

Staat er soms niet wat er staat? Dat zou ik hier willen weten, als dit echt een ‘wetenschapsbijbel’ zou zijn. Wat voor tekst lezen we hier eigenlijk? Werden in de tijd van de Bijbel zelf die verhalen over een schepping van de wereld in zes dagen ook al niet letterlijk opgevat? We mogen het zelf raden.

Het boek biedt klassieke, verstandige uitleg vanuit christelijk perspectief. Hooguit voor harde fundamentalisten is het aanstootgevend. En dan nog is de toon verrassend behoedzaam, ook in de richting van het geloof. Die verenigbaarheid van geloof en wetenschap waarover Veenstra zo warm spreekt, werd bijvoorbeeld vroeger echt wel met wat meer zelfvertrouwen gebracht – volkomen terecht ook als je echt gelooft. Waarom schrijft Veenstra dus niet dat die doordringing van God in de natuurwetten die hele wetenschap voor christenen op een hóger plan brengt? Dat lijkt me de logische conclusie. Of zou Veenstra de oude negentiende-eeuwse discussies willen vermijden, of God dan ook alle wreedheden in de natuur gewenst en geschapen heeft? Deze behoedzaamheid van een schaap temidden van wolven is begrijpelijk, maar het schept geen helderheid.

Het gekste is wel dat ik in deze ‘bijdragen over geloof, cultuur en wetenschap’ geen woord heb kunnen vinden over algemeen geaccepteerde wetenschappelijke analyses over de samenstelling van het Oude Testament. Dat bijvoorbeeld in de Torah verschillende versies van dezelfde verhalen zijn samengevoegd (de ‘Documenten-hypothese’). Daardoor wordt God er afwisselend Elohim (Goden) en JHWH (Jahweh, Heer) genoemd. Daardoor zijn vaak twee verschillende versies achter elkaar te lezen, zoals de twee behoorlijk afwijkende scheppingsverhalen in Genesis 1 en 2. Een intrigerende nalatigheid op het gebied van bronnenkritiek en een gemiste kans om een beetje wetenschappelijk te zijn.

Monotheïstische getuigenis

Geen brede analytische geest ademt dus door de commentaren, maar informatie staat er genoeg in. En dat is de precies de waarde van deze uitgave. Wie de bijbelteksten leest, wordt wijzer van de korte commentaren die bij de tekst staan. Wie de langere thema-artikelen en ‘topics’ leest – zoals ‘Toeval’, ‘Opstanding van Jezus’, ‘Duurzaamheid’, ‘Engelen en demonen’, ‘Gender’ of ‘De toekomst van de kosmos’ – kan onmiddellijk in het bijbelgedeelte de genoemde bijbelcitaten in hun context bekijken. Een bijbelclubvervangend boek is het.

De monotheïstische getuigenis in Jesaja 43:10-11 (‘Vóór Mij is er geen god gevormd, en na Mij zal er geen zijn’) krijgt bijvoorbeeld het commentaar dat dit een van de weinige echt monotheïstische teksten is in het Oude Testament. Want in andere bijbelboeken wordt juist wél vaak onbevangen over andere goden gesproken: „In de oud-oosterse cultuur waren dat bestaande realiteiten die het leven bepaalden.” Zo monotheïstisch is het dus allemaal niet in die Bijbel. „Dé religie van het Oude Israël bestond niet, zo blijkt”, staat er ook al in het stuk over de archeologie van de Bijbel. Mooi. Bladeren maar.