Bijna iedere Nederlander kan binnen een straal van drie kilometer op een sportveld staan, in een zwembad liggen, bij de fitnessclub binnenlopen of in een hal gaan basketballen, handballen of korfballen. Per 814 inwoners is er een sportvoorziening beschikbaar – Nederland doet het „fantastisch” ten opzichte van andere landen, schrijven onderzoekers van het Mulier Instituut in een dinsdag verschenen studie. Mensen zijn ook bijzonder tevreden over het sportaanbod in hun wijk, stad of regio. En bovendien: er zijn niet zoveel mensen die aangeven dat sporten voor hen onbetaalbaar is.
En toch zijn er zorgen, schrijven de onderzoekers in hun rapport. Ze waarschuwen voor de toekomst. Voor te weinig sportaanbod in steden en te grote reisafstanden in meer afgelegen gebieden. Want de bevolking groeit, maar het aantal sportvelden-, -hallen en -baden doet dat sinds het vorige onderzoek in 2016 niet. En dat zal op den duur leiden tot problemen, voorspellen de onderzoekers. Het sluit op sommige punten aan bij de conclusies die de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen deze week presenteerde. Volgens die commissie moet het inwoneraantal van Nederland beperkt blijven tot 19 à 20 miljoen, omdat sterkere groei zal leiden tot „schaarste, hinder en ergernis” in de samenleving.
Bij sporten en bewegen komt daar nog iets bij. Op dit moment beweegt zo’n 56 procent van de Nederlanders onvoldoende. Het is een van de grootste gezondheidsrisico’s in het land. Mensen worden sneller ziek en overlijden eerder als ze ‘inactief’ zijn. De overheid wil daarom veel meer mensen aan het sporten en bewegen krijgen – 75 procent moet in 2040 voldoende bewegen. Het probleem: de accommodaties zijn daar helemaal niet klaar voor. Een sterke groei van sportende Nederlanders, schrijven de Mulier-onderzoekers, „leidt in de meeste gebieden tot een tekort aan accommodaties, en een groot tekort in stedelijke gebieden.”
Lees ook
deze NRC-gids over ‘goed bewegen’. Hoe moet dat eigenlijk? En waarom is bewegen belangrijk?
Dorp versus stad
De bakker verdwijnt, de supermarkt, de dorpsschool, de buslijn, de bibliotheek, het lokale bankfiliaal. Het zijn de bekende verhalen uit bepaalde delen van bijvoorbeeld Groningen, Limburg en Zeeland die worden aangeduid als ‘krimpregio’. Jongere mensen trekken er weg, vaak richting steden, en ook het aantal ouderen neemt af. Die combinatie zorgt ervoor dat er in sommige dorpen bijna geen voorzieningen overblijven. Niet meer rendabel, door steeds minder mensen gebruikt.
Voor sportaccommodaties geldt dit niet. Nóg niet. Opvallend in het Mulier-onderzoek is dat juist in de krimpregio’s en andere dunbevolkte gebieden er veel sportaanbod is per hoofd van de bevolking (ruim 27,5 per 10.000 inwoners tegenover minder dan 22 in stedelijk gebied). Mensen moeten wel iets verder reizen om te kunnen sporten in deze gebieden, maar ze hebben wel veel keuze. En toch zijn het juist de regio’s waar de bevolking afneemt waarover zorgen zijn. „Daardoor neemt het draagvlak af voor de traditionele sportvoorzieningen, zoals sportparken, sporthallen en zwembaden”, staat in het rapport.
Bij renovatie of vervanging van een sporthal, veld of zwembad wordt vaak overgegaan tot sluiting of samenvoeging. Dat is economisch gezien logisch, want het is niet meer rendabel om een sportvoorziening overeind te houden. Maar maatschappelijk kan het tot problemen leiden. Want: „Daardoor krimpt het aanbod van voorzieningen. Dit leidt tot uitdunning van de competitie en grotere reisafstanden, waardoor sporters afhaken.” Het is één van de belangrijkste redenen dat „de traditionele sportbeoefening”, het verenigingsleven, in een „negatieve spiraal” terecht dreigt te komen.
In steden staat het er totaal anders voor, maar ook daar worden problemen voorzien. Er zijn nu al veel minder sportvoorzieningen per hoofd van de bevolking, en dat zal in de toekomst vermoedelijk erger worden. De bevolking blijft er jong en groeit in een veel hoger tempo dan het aanbod van sportvelden, -hallen, -baden en -zalen.
De zwemkloof
Er zullen veel extra sporthallen nodig zijn (schattingen lopen uiteen van ongeveer 1,5 procent tot ruim 11 procent) en ook fors meer zwembaden. Dat vraagt om „veel ruimte en grote investeringen, die beide onvoldoende beschikbaar zijn.” Het gevolg? „Wachtlijsten bij verenigingen en voor zwemlessen.” Commerciële aanbieders springen – ook nu al – in dat gat.
Bij het zwemmen heeft dat al flinke gevolgen, bleek eind november uit een ander onderzoek van het Mulier instituut. Er is een kloof ontstaan tussen rijke en armere kinderen bij het behalen van een zwemdiploma, onder meer omdat kinderen uit welvarende gezinnen lessen van relatief dure commerciële zwemscholen kunnen betalen. Een kwart van de kinderen uit gezinnen in de laagste inkomensgroep heeft geen zwemdiploma, tegen 2 procent van de kinderen uit gezinnen die het meeste te besteden hebben.
Lees ook
er is een ‘stille pandemie’ gaande in Nederland: het gebrek aan beweging. Het aantal slachtoffers? 5.800 mensen
Tussen 1988 en 2009 verdwenen meer dan zestig openbare zwembaden in Nederland, staat in het nieuwe onderzoek, terwijl de bevolking in die periode toenam met 1,7 miljoen inwoners. Sindsdien is het aantal zwembaden stabiel, maar groeide de bevolking opnieuw met ongeveer 1,3 miljoen mensen.
Al jaren daalt dus het aantal zwembaden per hoofd van de bevolking, wat leidt tot grotere druk op zwembaden. Kinderen met een migratie-achtergrond hebben met minst vaak een diploma. En hoewel het aantal verdrinkingsdoden (73 bij de laatste meting in 2022) in Nederland al jaren daalt hebben kinderen met een migratie-achtergrond wel tien keer zoveel kans om te verdrinken.
Om sportvoorzieningen voor iedereen bereikbaar te houden, zijn er drie grote opdrachten, schrijven de onderzoekers: bijbouwen in de (Rand)stad, in stand houden van plekken om te sporten in landelijk gebied en overal verduurzamen, intensiever gebruiken én betaalbaar houden van sportaccommodaties.
Het mislukken van die opdrachten kan serieuze gevolgen hebben. Niet alleen zullen minder mensen in landelijk gebied voldoende gaan bewegen – en dus vaker en sneller ziek worden, ook zal er een grotere ‘beweegkloof’ ontstaan tussen arm en rijk.
Bij zwemlessen is het al te zien: als er onvoldoende mogelijkheden zijn, dan regelen mensen met geld het voor zichzelf en blijven mensen met een kleinere portemonnee achter. Zo kan het in andere sporten ook gaan. Want het commerciële bootcamp-klasje in het lokale park is niet voor iedereen te betalen.