Clarisse Agbegnenou is in Frankrijk overal. De 31-jarige judoka maakt reclame voor Lego, je komt haar tegen op borden in supermarkten, ze is het gezicht van een Dior-campagne. Voor jonge judoka’s is ze met haar talloze medailles een voorbeeld, voor vrouwelijke sporters iemand die de weg plaveit.
Momenteel prijkt ze boven aan de lijstjes van Franse sporters die goud kunnen winnen bij de Olympische Spelen van Parijs. In 2021 lukt het Agbegnenou al, in Tokio, waar ze vlaggendrager was. Inmiddels is ze drie jaar en de geboorte van een kind verder. Maakt ze het weer waar?
Clarisse ‘Gnougnou’ Agbegnenou’s leven begint in de Bretonse hoofdstad Rennes, waar ze in 1992 wordt geboren samen met tweelingbroer Aurélien – ze heeft nog twee broers. Hun ouders komen uit Togo: vader Victor is gerenommeerd wetenschapper, moeder Pauline administratief medewerkster en kleindochter van de koning van de Togolese regio Atakpamé, aldus het blad Jeune Afrique. De sportieve genen komen van moeders kant: Pauline speelde basketbal op hoog niveau, haar vader bezat in Togo een voetbalclub.
Clarisse Agbegenou’s eerste weken zijn niet makkelijk: ze komt te vroeg ter wereld en ademt niet bij de geboorte, waarna ze gereanimeerd en geopereerd moet worden vanwege nierfalen. Ze ligt meer dan een week in coma, waarna ze tegen de verwachtingen in plots bijkomt. De artsen noemen haar „een strijder”, schrijft Agbegnenou in haar autobiografische kinderboek Combattre pour être soi (2021).
Later raakt Agbegnenou ervan overtuigd dat haar moeilijke levensstart haar huidige kracht verklaart. „Ik denk dat mijn woede op de tatami (…) komt van de strijd die ik heb moeten voeren bij mijn geboorte om te kunnen leven”, zegt ze in 2019 tegen de lokale krant Ouest France.
Lees ook
Vrouwen op de Spelen? Als die baarmoeder maar niet barst
Togolese cultuur en drukte
Agbegnenou groeit op in Asnières-sur-Seine, net buiten Parijs. Victor en Pauline nemen de Togolese cultuur mee in de opvoeding van hun vier kinderen. „Je kunt je niet losmaken van je wortels”, zegt vader Victor tegenover sportkrant L’Équipe. „Je moet je wortels integreren om beter te kunnen leven als je je ergens anders vestigt.” Daarom leest hij Togolese sprookjes voor, wordt muziek uit het land gedraaid en gaat de familie er elke zomer twee maanden heen.
Agbegnenou is een vrolijk maar druk kind en stuitert door de schoolgangen. Om haar energie in toom te houden raadt de schooldirectrice een vechtsport aan, waarna ze op haar negende begint met judo bij de lokale club Arts martiaux d’Asnières. Op haar twaalfde raakt ze ervan overtuigd dat ze dit „haar hele leven wil doen” en stelt ze zich ten doel wereldkampioen te worden. Ze krijgt de bijnaam le bulldozer, omdat ze al vanaf de junioren nauwelijks wedstrijden verliest. Op haar veertiende wordt ze toegelaten tot het nationale trainingscentrum in Orléans en gaat ze uit huis.
In de jaren die volgen wint Agbegnenou de ene na de andere wedstrijd en stapt ze over naar een grotere club in Argentueuil. In 2013 haalt ze haar eerste gouden medaille op internationaal niveau en een jaar later wordt ze wereldkampioen als ze de Israëlische Yarden Gerbi met een ippon verslaat.
Inmiddels is de 1,64 meter lange Agbégnénou, die uitkomt in de klasse tot 63 kilogram, zesvoudig wereldkampioen en vijfvoudig Europees kampioen. Ook won ze twee keer olympisch goud (individueel en met het team) en één keer zilver. Ze is de meest succesvolle vrouwelijke judoka van Frankrijk aller tijden. Mannen en vrouwen bij elkaar gerekend heeft in Frankrijk alleen Teddy Riner (34) meer medailles.
Lees ook
Franse fans genieten in Parijs van judolegende Teddy Riner: ‘Mensen zijn echt bang voor hem’
Ruimte voor vouwelijkheid
Agbegnenou is méér dan judo. De Française is ook betrokken bij de organisatie SOS Préma, die ouders van vroeg geboren kinderen helpt. En ze zet zich in voor gendergelijkheid in de judowereld, omdat ze van kinds af aan merkt dat meisjes en vrouwen niet dezelfde behandeling krijgen als mannelijke judoka’s.
Ze zei tegen Elle: „Ik moest vier wereldtitels hebben voor [ik erkenning kreeg]. Jongens hebben er maar één nodig om overal aandacht te krijgen in de media.” Het irriteert haar dat ze ‘de vrouwelijke Teddy Riner’ wordt genoemd. „Ik zou het fijn vinden als mensen me bij mijn naam noemen. Of als ze zouden zeggen dat Teddy Riner de mannelijke Clarisse Agbegnenou is.”
Het past dan ook dat Agbegnenou in 2019 ambassadeur voor de Internationale dag van de Vrouwensport wordt en ze zich geregeld uitspreekt voor gendergelijkheid en een betere zichtbaarheid van vrouwelijke sporters. Hierbij toont ze zich voorstander van het totale-vrouw-principe: in plaats van vrouwelijke onderwerpen als menstruatie en moederschap weg te gummen, maakt ze er ruimte voor. Zo maakt ze in 2021 een onderbroekenlijn voor een Frans merk dat menstruatieondergoed maakt. „Voor iemand die judoot in een witte kimono, is [ongesteldheid] ingewikkeld”, zegt ze tegen FranceInfo.
In 2022 krijgt ze een dochter, Athéna – vernoemd naar de Griekse godin van de krijgskunst. Tien maanden later staat ze weer op de mat bij een wereldkampioenschap, dat ze wint. Agbegnenou vindt dat moederschap en sport elkaar niet uitsluiten. Ze plaatst foto’s op Instagram waarop ze met een bezweet hoofd borstvoeding geeft in een dojo. „Niet altijd gemakkelijk, maar een waar genot.” Het was voor het eerst dat een judoka toestemming kreeg haar kind mee te nemen in de zaal.
Clarisse Agbegnenou eerder deze maand met de olympische vlam op de Eiffeltoren.Foto Abaca
Haar kind is geen belemmering voor haar sportcarrière, maar een boost, benadrukt ze. Zo stelt ze dat ze de wereldtitel in Doha in 2023 heeft gewonnen dánkzij haar dochter. „Bij de trainingen en de wedstrijden wist ik dat al dat lawaai niet altijd makkelijk voor haar zou zijn. Dus ik móest wel met een medaille thuiskomen”, zegt ze tegen Gala. Voor de Spelen van Parijs krijgt ze het voor elkaar dat er extra hotelkamers beschikbaar worden gesteld voor jonge ouders (kinderen zijn verboden in het village des athlètes waar de olympische sporters verblijven). Ook regelt het Internationaal Olympisch Comité dit jaar voor het eerst crèches.
Lees ook
Wereldkampioene judo Joanne van Lieshout: ‘Ik ben lastig te gooien’
Gendarme en lifecoach
Agbegnenou heeft naar eigen zeggen „best een sterke persoonlijkheid” en heeft er geen problemen mee voor zichzelf op te komen. Zo ook als ze begin 2023 een conflict krijgt met de Franse judobond FFJ, die tijdens haar zwangerschapsverlof een partnerschap met Adidas is aangegaan en wil dat Agbegnenou haar gebruikelijke Mizuno-kimono’s inruilt voor de pakken van het Duitse merk. Maar de judoka wil haar Mizuno-kimono’s blijven dragen, waarbij ze erop wijst dat Riner óók een vrijstelling heeft voor de judopakken van zijn merk Fight Art. „Ik wil op dezelfde manier behandeld worden”, aldus Agbegnenou.
De judobond toont zich onwrikbaar: omdat Adidas en Mizuno directe concurrenten zijn, móet Agbegnenou zich aanpassen. De federatie ontneemt haar tijdelijk een bondscoach, waarna Agbegnenou inbindt omdat ze „geen zin meer heeft om te bekvechten”.
Agbegnenou is ook adjudant bij de gendarmerie, wat niet betekent dat ze werkt als gendarme, maar meedoet aan militaire wedstrijden. Haar judocarrière en functie in de gendarmerie zijn „uiteraard met elkaar verbonden”, zei ze tegen Elle. „Ze hebben dezelfde waarden: wij verdedigen de natie en het thuisland. We hebben de waarden van respect, van moraliteit.”
Agbegnenou weet dat ze niet altijd kan judoën en bouwt daarom ook aan een andere carrière. Toen de Olympische Spelen van Tokio in 2020 werden uitgesteld vanwege de coronapandemie, een zware tegenvaller voor Agbegnenou, die hoopte dat jaar haar eerste olympische titel te winnen, begon ze een coachingsopleiding aan de chique school HEC. Na haar judocarrière wil ze levenscoach worden voor kinderen en volwassenen.
Het is al te zien in haar kinderboek, dat gevuld is met levenslessen aan haar jonge lezers: van hoe om te gaan met racisme en seksisme tot het belang van zelfvertrouwen en de waarde van vriendschap en goede familierelaties. Maar voor nu zijn de pijlen gericht op ‘Parijs’: ze wil weer olympisch goud winnen. Voor haarzelf en voor andere vrouwen: „Hier komt mama Clarisse (…) om te laten zien aan vrouwen dat alles mogelijk is.”
Op de negende van de maand woonde Alima hier vijf maanden. Ze zat eerst kort in Ter Apel, toen werd ze naar Assen gestuurd, en nu dus hier, in Bleskensgraaf. „All day. In this boring camp.” Ze zit aan een van de lange tafels in de gedeelde woonruimte van de noodopvang. De noodopvang voor vluchtelingen en asielzoekers zit op een klein bedrijventerrein, dit deel van de opvang was eerst een agrarische showroom. Er wordt gekookt. Iemand stapt op ons af met een schaal brood, nog warm.
Deze ochtend komen er nieuwe bedden in de opvang. Of eigenlijk, houten stellages die om de staande bedden heen worden gezet, een soort slaapcabines. Het lijkt iets kleins, dat is het niet. „Eérlijk gezegd, het wordt een grote verandering”, zegt Alima. „Een grote, grote verandering.” Iedereen in dit „kamp” zal er blij mee zijn, verwacht ze. Ruimte, tijd voor jezelf, privacy.
Ze heeft al een testversie gezien, ze was door de makers uitgenodigd om kritiek te geven op het eerste ontwerp. Architect Anneloes de Koff en sociaal ontwerper Nanne Wytze Brouwer zijn er anderhalf jaar geleden aan begonnen, op eigen initiatief. De gemeente Molenlanden, waar Bleskensgraaf onder valt, heeft geld ter beschikking gesteld. Het gebouw voldeed niet aan de humanitaire standaarden van het Rode Kruis, dus was verbetering nodig. Nu kunnen de bewoners van Bleskensgraaf het bed gaan bewonen, als eerste.
Sagni bewaart zijn spullen nu ‘overal’, net als zijn vijf kamergenoten
In de noodopvang is het bed de enige plek die je voor jezelf hebt, waar je je terug kan trekken, vertelt Alima. Het zijn stapelbedden, stalen frames, gammel, met blauw plastic omklede matrassen. Alles lijkt geïmproviseerd aan de slaapkamers: spullen onder het bed geschoven en gefrommeld, jassen opgehangen aan de hoekpunten van de bedden. Het is een kleinschalige opvang, er wonen 58 mensen. Sommige mensen zoeken asiel, anderen hebben het al, maar hebben nog geen woonruimte. Gemiddeld brengen de mensen die hier wonen vijftien uur per dag door op de kamer, op hun bed. Maar er zijn er ook, zegt locatiemanager van het Rode Kruis Kees Huisman, die twintig uur of meer doorbrengen in de kamer. Sommige mensen mogen werken, die zijn overdag op pad, of nog vaker ’s nachts, nachtdiensten.
Opbergruimte
Buiten, op de parkeerplaats van het bedrijventerrein, staat Sagni met zijn rugzak om. Hij woont hier sinds het begin, tweeënhalf jaar nu. Drie jaar geleden vertrok hij uit Eritrea. Van het nieuwe bed, of; de cabine, heeft hij gehoord, ja, hij heeft ook de enquête ingevuld die de ontwerpers aan alle bewoners hebben gericht. Zijn wens was, bijvoorbeeld, rechtop kunnen zitten in zijn stapelbed. Hij heeft het onderste bed. Opbergruimte, daar kijkt hij ook naar uit. Hij bewaart zijn spullen nu ‘overal’, net als zijn vijf kamergenoten. In tweeënhalf jaar kun je best wat spullen verzamelen.
Het is bedompt. En een beetje zweterig. Het is niet goed geventileerd op de slaapkamer, zoals vaker in noodopvangen. Een klusploeg installeert de nieuwe beddenstellages op een van de vrouwenvleugels van de noodopvang. Witte advertentieletters plakken nog aan het raam dat de tien kamerbewoners delen: Te huur 130 m2 luxe kantoorruimte. In de pvc-vloer zijn de sporen van een kantoormeubel gedrukt. Vijf stapelbedden staan er nu, en een paar witte Ikeakasten, met van die vierkante open vakken.
De klusploeg is bezig met het opbouwen van de slaapcabines in de noodopvanglocatie van Rode Kruis in Bleskensgraaf. Foto Walter Herfst
Het is een beetje gek, zegt ontwerper Nanne Wytze Brouwer, want hun werkterrein deze ochtend is ook de woning van tien mensen. Eerst waren het er veertien trouwens. Maar die mensen, op deze vleugel allemaal vrouwen, hebben plaatsgemaakt, opgeruimd, en wachten nu af. Op de gang, in de kamer om de hoek, of in de gedeelde eetruimte, of bij de wc’s om de hoek. Eén vrouw zit om de hoek op een bureaustoel in de gang. Ze heeft haar benen opgetrokken, probeert zich te verschuilen achter haar hoofddoek. Ze wil slapen. Iemand vertrekt met een fles shampoo en een handdoek naar buiten, naar de douchecabines op de parkeerplaats om de hoek.
Buiten, bij de ingang, liggen de multiplexonderdelen van de nieuwe bedden onder een plastic zeil. Het is huilerig weer. Binnen schiet een punt van een zwartstalen bedframe door een plaat van het systeemplafond. Dat is het eerste bed, het in elkaar zetten van de volgende bedden gaat soepeler.
Multiplex
Heel laat pas zijn ze begonnen met ontwerpen, vertelt Anneloes de Koff. Dat was een uitdaging, want voor ontwerpers is de neiging al snel: ontwerpen. Maar eerst hebben ze gesprekken gevoerd, een bewonersavond gehouden, vragenlijsten uitgedeeld. Ze vroegen de bewoners waar zij ruimte voor verbetering zagen, wat de grootste moeilijkheden waren.
De grootste zorg die eruit kwam: privacy. Die is er niet, nauwelijks. De slaapkamers worden gebruikt voor slapen, maar ook voor bellen, dingen doen op je telefoon, studeren, mediteren, bidden. Alles om de tijd door te komen, kortom. Om zich van huisgenoten af te sluiten doen mensen oordoppen in, of, als ze het onderste deel van het stapelbed hebben, hangen ze er een laken voor.
De vormgeving voor de cabine oogt vriendelijk, vrolijk haast. Uit lichte multiplexplaten hebben De Koff en Brouwer een rechthoekige stellage ontworpen. Die kan om de stapelbedden die al in gebruik zijn heen worden geplaatst, dus de bestaande bedden blijven gewoon. Met één aanpassing: het wordt vijftien centimeter verhoogd met tussenstukken in het midden. Zo kan de onderste op het bed rechtop zitten. Het frame wordt op de meeste opvanglocaties gebruikt, dus in theorie kan het ontwerp zo worden uitgerold. Het bedframe wordt met een paar haken vastgemaakt aan de houten stellage: zo staat het stabieler. De twee cabines boven en onder kunnen nu met gordijntjes worden afgesloten. De spijlentrap van het bed vervangen ze door een houten, wat meer begaanbare trap.
‘Binnen’ is de cabine bekleed met vilt, van gerecylede petflessen. Dat vilt maakt de akoestiek wat gedempt, meer rust. En met wat punaises kan de bewoner van het bed er iets aan ophangen. Binnen is ook een klein opbergvak.
Buitenom, aan de voetzijde, zijn twee opbergvakken en een kapstok gemaakt. Onder het bed schuiven twee grote opbergvakken, voor ieder één, met daarin elk een afsluitbaar opbergvak ter grootte van een laptop. Mensen slapen vaak met bijvoorbeeld hun paspoort of belangrijke documenten van de IND onder hun kussen, vertelt Brouwer. Dat kan straks in zo’n vak.
Het had soberder gekund. Maar, zegt De Koff, „Het moet juist aandacht uitstralen. Want alle plekken waar je verblijft, of het nou het stapelbed is dat rammelt of het halve plastic matras waar je op slaapt, dat straalt allemaal ‘hufterproof’ uit, en niet menselijkheid.” Dus daarom hebben ze ook tegen leveranciers gezegd: „We zijn heel flexibel in het soort materiaal, maar er is wel een ondergrens. We gaan niet bedden maken van spaanplaat of gordijnen van kunststof.”
Die behoefte, aan goed materiaal, goede verhoudingen, iets moois: dat kwam niet zozeer uit de enquête die ze onder de bewoners hebben gehouden, meer vanuit de ontwerpers. „Bewoners zitten in een andere situatie en vinden privacy het allerbelangrijkste. Rechtop in hun bed kunnen zitten heeft de meeste impact. Spullen kunnen opbergen. Ik denk dat wij dan nog de ambitie hebben om er iets meer dan dat van te maken. Er zit een statement achter”, zegt Brouwer. De Koff: „Wij vinden dat het kwaliteit en hoogwaardigheid mag uitstralen.”
En inderdaad, Alima kijkt het meest uit naar de rust die de nieuwe slaapcabines zullen brengen. Ze deelt haar kamer met zeven mensen, vier stapelbedden. Hoe die kamer nu nog is? Ze haalt diep adem en gooit haar handen neer op het tafelblad. „Veeeery stressfull”. „Want weet je, we zijn allemaal verschillende mensen, van verschillende landen, samen in één kamer.” Zij, de Sierra Leoners, zijn maar met z’n tweeën hier. Of eigenlijk drie, maar die derde landgenoot werkt, dus die telt ze niet mee. Die andere is nieuw, ze is er twee weken. Iedereen trekt naar hun landgenoten toe, zo gaat het hier, vertelt ze: „Als je uit hetzelfde land komt, behandel je elkaar als familie.” Ze kijkt uit naar het nieuwe bed straks, als degene in het bed boven haar over de nieuwe trap naar boven klimt. Het zal niet meer zo schudden.
De achternamen van de bewoners worden op verzoek van het Rode Kruis niet vermeld, voor hun veiligheid. Ze zijn bekend bij de redactie.
Hij heeft er een dagtaak aan. Stilgevallen onderzoeksprojecten afwikkelen. Mensen ontslaan of voorlopig ‘met verlof’ sturen. Aan een topuniversiteit die onder spervuur ligt van de eigen regering als een onpatriottisch bolwerk van ‘linkse gekte’ en geldverspilling. Een verbluffende ervaring voor een topwetenschapper die jaren afdelingshoofd was van het Erasmus MC en sinds de jaren negentig werkt aan wat wel de beste universiteit ter wereld heet, het Amerikaanse Harvard.
De universiteit is het middelpunt van de slijtageslag tussen de Amerikaanse elite-universiteiten en Trump, die van Harvard een voorbeeld lijkt te willen maken. De universiteit verzet zich met hand en tand tegen het schrappen van ruim twee miljard aan federaal onderzoeksgeld en tegen pogingen van de regering-Trump om het beleid van de instelling naar zijn hand te zetten.
„Ik heb dit nog nooit meegemaakt”, zegt Albert Hofman. De Nederlandse epidemioloog is hoogleraar aan Harvard en hoofd van de afdeling epidemiologie van de befaamde Harvard School of Public Health. Met name medisch onderzoek wordt zwaar getroffen door de strafexpeditie van de regering-Trump, die zo’n 200 miljoen dollar aan onderzoeksgeld voor het instituut heeft ingetrokken.
Hofman: „Ik voer nu de hele dag met medewerkers dit soort gesprekken: hoe ver is je programma, is er nog geld, zijn er andere financiers? Er moet zóveel worden stopgezet.”
Albert Hofman: „Onderzoek naar vaccins is volledig gestopt.”
Foto Roger Cremers
Hoe vindt u het om vol in de strijd te staan met Harvard?
„Gemengde gevoelens. Aan de ene kant ben ik geweldig trots op Harvard, dat moet ik zeggen. Ik heb zelden meegemaakt dat de universiteit zo verenigd was als onlangs bij de commencement, de diploma-uitreiking aan het eind van het studiejaar. Onze bestuursvoorzitter Alan Garber, die een tijdje geleden nog werd onthaald op boegeroep omdat studenten vonden dat hij Trump te veel toegaf, kreeg bij binnenkomst nu een staand applaus. Iedereen is trots op de stellingname van Harvard. Aan de andere kant, je bent natuurlijk zeer bezorgd over de maatregelen die de regering blijft nemen, die zijn zeer bedreigend. Iemand zei me: ja, we zijn trots, maar we hebben geen geld. De gevolgen van die maatregelen zijn enorm tragisch, niet alleen voor Harvard maar voor heel de VS.”
Kunt u een paar van die gevolgen schetsen?
„Vanuit onze School of Public Health deden we in verschillende Amerikaanse staten langdurig onderzoek naar de behandeling van hiv bij kinderen, om langetermijneffecten te onderzoeken. Een geweldig programma, dat nu is stilgevallen. Je kunt met behandelingen met medicijnen niet zomaar stoppen, dus we proberen daarmee door te gaan, maar het geld is er niet meer. Onderzoek naar vaccins is volledig gestopt, heel schadelijk.
„Een minder bekend voorbeeld dat ik graag wil noemen is ons onderzoek naar darmkanker bij zwarte Amerikaanse mannen. Waarom komt dat bij hen twee keer vaker voor dan bij witte mannen? Dat is een evident belangrijke medische vraag, waar alle betrokken groepen baat bij kunnen hebben. Al in de eerste ronde maatregelen van Trump is het stopgezet, want het viel onder DEI, diversiteit en inclusie, en was dus onwenselijk. Dat is het soort denken waar we mee te maken hebben.”
U bent epidemioloog. Is de weerbaarheid van de Verenigde Staten voor een mogelijke nieuwe pandemie hierdoor al is verminderd?
„Ik denk het wel. Ook stilgelegd is de tak van het infectieonderzoek die zich bezighoudt met het maken van modellen. Die heb je hard nodig, zeker aan het begin van een pandemie. Je wilt de data goed kunnen inschatten. Hoe erg is het, welke ontwikkeling is er te verwachten? Schrappen heeft zonder twijfel nadelen voor de voorbereidingen op een mogelijke nieuwe pandemie.”
Trump heeft een hekel aan gender- en racismestudies, sociale wetenschappen, maar hij pakt juist medisch onderzoek ongekend hard aan. Waarom?
„Allereerst omdat daar het meeste geld te halen valt. Sinds de jaren vijftig is er enorm geïnvesteerd in de National Institutes of Health (NIH), dat is absoluut een toonaangevende instelling geworden voor medisch onderzoek wereldwijd. Dat budget gaat nu van 50 miljard naar ongeveer 28 miljard, bijna een halvering. Dat heeft enorme gevolgen.
„Ook het ministerie van Defensie financiert heel veel medisch onderzoek waar nu het kapmes is ingegaan. Dat heeft ook grote gevolgen, een kleine 20 procent van de Amerikanen valt voor hun gezondheidszorg onder regelingen voor veteranen en hun familie. Die worden nu hard geraakt, iets waar de regering misschien niet eens bij heeft stilgestaan.”
Maar het gaat niet alleen om geld, ook om ideologie.
„Ja, een tweede reden dat we worden aangepakt is de ronduit anti-wetenschappelijke houding van deze regering. Dat geldt niet alleen voor minister van volksgezondheid Robert Kennedy, een vaccinatie-scepticus, ook voor zijn collega van onderwijs en uiteraard voor de president zelf en zijn omgeving. Het is alsof ze de Verlichting niet hebben meegemaakt. Het hele idee van empirisch onderzoek om kennis zorgvuldig op te bouwen en te toetsen wordt door deze regering niet onderschreven. Daarmee leggen ze de bijl aan de wortel van de wetenschap, en dus aan de vooruitgang van de samenleving.”
Als je ziet wat hij nu al jaren zegt over mazelen bijvoorbeeld, denk je: hoe is het mogelijk?
Er zit dus een plan achter.
„Dit is echt strategie. Je ziet het aan dat Project 2025 van The Heritage Foundation, waarin al een compleet programma voor de nieuwe regering wordt uitgewerkt. Trump is ook niet de oorzaak van wat er nu gebeurt, hij is een symptoom. Bij hem denk je nog vaak: hij doet maar wat, de ene dag dit en de volgende iets anders. Dat gaat niet op voor Kennedy, die is heel consistent in zijn opvattingen. Als je ziet wat hij nu al jaren zegt over mazelen bijvoorbeeld, denk je: hoe is het mogelijk? Hij is een aanhanger van de activist Andrew Wakefield, die een verband suggereerde tussen vaccins en autisme en die als fraudeur is ontmaskerd. Recent heeft hij alle leden van de vaccin-adviescommissie van het Centers for Disease Control ontslagen en antivaxers als nieuwe leden benoemd.”
Heeft Harvard het er zelf naar gemaakt, zoals Steven Pinker schreef, door zich te werpen op de strijd om sociale rechtvaardigheid?
„Pinker werkt in een deel van Harvard dat daar veel meer mee te maken heeft gekregen dan wij in de medische hoek. Wij zijn een beetje een eiland binnen het geheel van de universiteit, dat is in Nederland ook zo met geneeskunde en academische ziekenhuizen. Ik zag wel geregeld mededelingen langskomen van de vorige bestuursvoorzitter en die gingen heel vaak over diversiteit en inclusie. Pinker heeft zeker een punt. Maar de kritiek die je nu hoort van de regering is zwaar overdreven, zeker als het gaat om antisemitisme. Dat is gewoon niet geloofwaardig.”
Vicepresident JD Vance beweert dat Harvard ‘garbage’ produceert. 80 procent van het biologie-onderzoek zou niet repliceerbaar zijn.
„Hij denkt blijkbaar dat als je de uitkomsten van een onderzoek niet exact kunt herhalen, het onderzoek per definitie niet deugt. Dat is een misverstand over hoe wetenschap werkt. Als je klinische trials doet met de werkzaamheid van nieuwe medicamenten bijvoorbeeld zul je zien dat de resultaten steeds wat anders zijn, omdat je begint vanuit onzekerheid en je kennis geleidelijk opbouwt. Als je telkens hetzelfde resultaat boekt, betekent het dat de uitkomst vanaf het begin al voor de hand lag. Waarom is dat dan niet eerder bedacht? Dat zo’n studie niet exact gerepliceerd wordt is dus juist een teken van wetenschappelijkheid, niet van een gebrek daaraan.”
U begon in 1980 als research fellow aan Harvard. Wat was toen uw beeld van Amerika?
„Het beloofde land. Als je de omvang zag van het onderzoek dat daar werd gedaan, het enthousiasme en de sense of urgency – dat is toch wat we in Europa vaak missen. Wat je daar leerde, was in die tijd uniek. Vergeet niet dat de Nederlandse wetenschap toen nog een beetje verkeerde in de fase van wederopbouw, die heeft veel langer geduurd dan mensen denken. In de VS werd vanaf de jaren vijftig al enorm veel geïnvesteerd in onderzoek. De hele stemming daar was enorm stimulerend.”
Wanneer is dat veranderd?
„Ik merkte er in de jaren negentig nog niet veel van, toen ik hoogleraar werd. Je had wel de science wars, maar die speelden zich vooral af op terreinen die ver weg lagen van medische wetenschap, het ging om feminisme en sociale disciplines. Het leidde ook niet tot politieke ophef. Maar toen kwam 11 september, daarna de bankencrisis en toen de pandemie. Tel daarbij op dat de verschillen tussen rijk en arm in de VS de afgelopen decennia zacht uitgedrukt niet kleiner zijn geworden. Het resultaat is dat een flink deel van de bevolking het vertrouwen in de wetenschap en de universiteiten heeft verloren. De houding ten opzichte van kennis is ingrijpend veranderd. Je hoort wel de term conspirituality voor wat een aanzienlijk deel van de Amerikanen gelooft, een samentrekking van conspiracy, complotdenken, en een newageachtige spiritualiteit.”
Is deëscalatie nog mogelijk? Het conflict met Harvard is voor Trump een prestigekwestie geworden. Tegelijk lees je dat de explosieve e-mail met eisen aan Harvard waar het conflict mee escaleerde per vergissing is verstuurd. Het was nog niet de bedoeling dat die uitging.
„Het zal ervan afhangen hoe de rechtszaken lopen, met name de grote over het intrekken van die twee miljard aan federaal geld. Het zal niet zo makkelijk zijn om daarin te deëscaleren. Onze advocaten verwachten dat de zaak tot het Hooggerechtshof zal worden uitgevochten, en dan ben je al snel een jaar verder. Voor de internationale studenten die Trump wil weren geldt hetzelfde. Mogelijk beseft de regering dat ze daarin zijn doorgeschoten. Wij hebben de indruk dat ze die studenten nu en masse willen weren om niet het verwijt te krijgen dat ze het enkel op Harvard hebben gemunt. Misschien zit daar nog wat ruimte. Over die beruchte brief: ik weet niet of ze uiteindelijk iets heel anders hadden gestuurd. Ik denk het niet.”
Overweegt u terug te keren naar Nederland?
„Nee, zeker niet nu het er zo om spant. Ik had net als sommige Europese collega’s wel een moment van shock toen ik zag hoe Zelensky werd behandeld in het Witte Huis. Misschien moeten we nu echt terug naar huis. Maar nee, we moeten dit volhouden. Of we winnen, is vers twee. Wat dat betreft vind ik de plannen van Europese landen om Amerikaanse wetenschappers uit te nodigen te vertrekken, wat weinig loyaal. Zeker als er in die landen tegelijk wordt bezuinigd op onderzoek.”
Wat zouden Nederlandse universiteiten of de Nederlandse overheid kunnen doen om Harvard te steunen?
„Nummer één: niet de banden met Amerikaanse onderzoekers of instellingen doorsnijden. Blijven komen, blijven samenwerken. Dat is het allerbelangrijkste.”
Tim van Opijnen, bioloog
Is dit gesprek wel zo’n goed idee, vraagt hij zich af
Zijn beurzen zijn – voorlopig – nog niet aangetast, vertelt systeembioloog Tim van Opijnen. Hij is hoofdonderzoeker aan het door hem opgerichte Van Opijnen lab voor infectieziekten in Boston, waar hij aan projecten werkt met een team van twaalf man. Als hoogleraar is hij verbonden aan het kinderziekenhuis van die stad en aan Harvard Medical School.
Waarom hij vooralsnog is ontzien: hij heeft geen idee. „Misschien komt het omdat het er niet goed uitziet als je onderzoek naar kinderziektes stopzet.” Maar „de beurzen van mijn Harvard-collega’s aan de overkant van de straat, met wie ik samenwerk, die zijn allemaal afgekapt.”
Het tekent de immense onzekerheid waarmee Amerikaanse wetenschappers op vitale onderzoeksgebieden nu kampen. „Niemand weet waar hij aan toe is”, zegt Van Opijnen (1975) vanuit Vermont, waar hij schrijft aan een nieuwe beursaanvraag. „Voor ons is het ook volstrekt onduidelijk is. Er is ook totaal geen communicatie.”
Normaal spreekt hij geregeld met de ambtenaren die toezien op de projecten die de federale overheid financiert. „Ik rapporteer hoe het onderzoek gaat, wat we aan het doen zijn. Maar zij weten nu ook niet hoe het verder moet. Ik heb voor het laatst in februari met mijn toezichthouder overlegd, daarna bleef het stil. Misschien mag zij geen contact meer hebben. Ook dat weten we niet.”
Een klein aandeel van zijn lab in een grotere beurs sneuvelde al wel. Van Opijnens team nam deel aan een reusachtig medisch project in opdracht van de regering-Biden, dat door operatie DOGE is stopgezet. „Dat ging om onderzoek naar een snellere diagnostiek van infectieziektes, wat op allerlei terreinen van groot belang kan zijn. We waren er al een paar jaar mee bezig, die investering is tenietgedaan. Elon Musk zag er blijkbaar de zin niet van in.”
Tim van Opijnen in zijn lab in Boston.
Foto Lee Pellegrini
In heel Amerika, zegt Van Opijnen, is bijna geen lab meer dat nog mensen aanneemt. „Iedereen zit te wachten op wat er nou eigenlijk gaat gebeuren. Niemand is veilig, Ik heb er slapeloze nachten van. Ik kijk er niet naar uit dat ik mensen moet gaan ontslaan omdat het ineens over is.” Al is er op een werkdag niet veel van te merken, zegt hij. „We zijn keihard bezig met onderzoek om het afweersysteem van kinderen te versterken. Er blijft gewoon te weinig tijd over om het vaak over Trump te hebben.”
Dat het zó erg zou worden had ook hij niet verwacht, zelfs niet toen na Trumps aantreden al snel duidelijk werd dat vaccinonderzoek uit de gratie was. „Het ziet er naar uit dat de hele verdere ontwikkeling van mRNA-vaccins, wat echt een enorme doorbraak is geweest met heel veel belofte voor de toekomst, nu wordt afgebroken. Innovatie, de motor van de Amerikaanse wetenschap en economie, wordt de nek omgedraaid.”
Terug naar Nederland dan maar, na bijna twintig jaar? „Het is echt een heel lastige keus. Ik voer gesprekken met andere universiteiten. Aan de andere kant, je wilt niet weglopen. Dit is thuis, ook voor mijn vrouw. Amerika heeft me ook zoveel positiefs gebracht, het enthousiasme, de kans om in de wetenschappelijke wereldtop te werken, en de vrijheid”
Veel mensen denken dat het misschien beter is om maar gewoon stil te blijven en af te wachten
En: hij is verantwoordelijk voor zijn mensen. „De meeste mensen in mijn lab komen uit het buitenland. Een aantal uit Zuid-Amerika, anderen uit China, Noord-Afrika en Europa. Ze zijn nu allemaal heel ongerust. Ik heb een of twee mensen die actief zijn met opinies op internet aangeraden om dat wat minder te doen, VPN te gebruiken of een andere gebruikersnaam te nemen. Dat is natuurlijk ook het doel van al die ingrepen: mensen bang maken. Monddood. Maar je weet nooit wanneer het meer wordt dan bangmakerij.”
Ergens, zegt hij, blijft er de voorzichtige hoop dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen, door de stijl van de president. „Kijk wat er is gebeurd met de importheffingen. Eerst hoog van de toren blazen en dan terugkrabbelen als er onvoorziene gevolgen blijken te zijn. Dat laat zien dat deze mensen de consequenties van wat ze doen zelf niet overzien. Nu blijkt dat de aanval op Harvard en wetenschap een reverse braindrain veroorzaakt, heb ik via-via uit kringen van de overheid te horen gekregen dat dit nu ook weer niet de bedoeling is. En dus houden we de naïeve hoop dat het misschien toch goed zal komen.”
Dat betekent ook, zegt hij, dat dit gesprek mogelijk niet zo’n goed idee is. „Veel mensen denken dat het misschien beter is om maar gewoon stil te blijven en af te wachten. Keep your head down. Toen Trump de visa van buitenlandse studenten van Harvard zei te zullen intrekken – en ze dus illegaal te maken – heb ik berichten gestuurd naar collega’s door het hele land om te waarschuwen dat het niet alleen om Harvard ging, maar dat we allemaal bedreigd worden. Ik stelde voor dat we moesten overleggen. Iedereen erkende het gevaar, maar niemand wilde.”
Maar, zegt hij, „zonder solidariteit kun je geen blok vormen. Dan verlies je hoe dan ook.”
Het kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis Atria heeft voormalig directeur Kaouthar Darmoni onterecht ontslagen. Dat oordeelde het gerechtshof in Amsterdam vorige week in een besloten zitting. Volgens het hof heeft Atria „ernstig verwijtbaar” gehandeld, onder meer door het verspreiden van privé-informatie over Darmoni en het gebruik van heimelijk gemaakte beelden.
Darmoni was sinds 2019 directeur van Atria. Eind 2022 raakte ze in opspraak nadat anonieme medewerkers haar beschuldigden van seksueel en ander grensoverschrijdend gedrag. Op deze aantijgingen volgden verdenkingen van fraude met haar cv en manipulatie van een tevredenheidsonderzoek onder medewerkers. Kort daarna werd ze op grond van ‘bedrog’ ontslagen. Atria eiste dat de oud-directeur drie jaar aan ontvangen salaris terugbetaalde.
Van de aantijgingen blijft in hoger beroep weinig over. Volgens het hof heeft Darmoni, afgezien van enkele ongepaste opmerkingen, niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Atria daarentegen wél: het instituut maakte volgens de rechter onterechte beschuldigingen en verstrekte vertrouwelijke informatie aan derden.
Een extern onderzoek dat Atria zelf had laten uitvoeren door Hoffmann Bedrijfsrecherche maakte gebruik van heimelijk opgenomen camerabeelden van Darmoni. Het hof noemt dit een „ernstige schending van de privacy”. Zowel Hoffmann als Atria had deze beelden niet mogen gebruiken.
Vergoeding
Atria, dat jaarlijks ongeveer 85 procent van zijn inkomsten uit rijksfinanciering ontvangt, moet Darmoni een schadevergoeding van 200.000 euro betalen wegens ernstige reputatieschade. Daarnaast heeft zij recht op een transitievergoeding van circa 20.000 euro.
De woordvoerder van Darmoni laat woensdag aan NRC weten blij te zijn dat de zaak is afgerond, maar dat de reputatieschade als gevolg van de zaak in verschillende media nog altijd „sterk doorwerkt” in haar leven.
Atria schrijft in een korte verklaring op zijn website dat het instituut het vonnis „betreurt en respecteert’. Het is een „kwestie die uitsluitend verliezers kent”. De organisatie wilde dinsdag niet ingaan op vragen van NRC.