Een sprinter, geen duurloper, zo zag Roger Corman zichzelf. Als ultieme hosselaar regisseerde hij 56 films en produceerde hij er ruim 400. Zijn specialiteit was ‘exploitatie’: alien- en monsterfilms in de jaren vijftig, biker- en drugsfilms in de jaren zestig, rampenfilms en softporno in de jaren zeventig. Hij was schaamteloos commercieel.
Maar Hollywoods koning van de lowbudgetfilm was uitermate invloedrijk als mentor van een generatie filmmakers: de hippies van het ‘nieuwe Hollywood’ die in de jaren zeventig de Amerikaanse filmindustrie re-ani-meer-den. Peter Bogdanovich, Francis Ford Coppola, Martin Scorsese, Jonathan Demme, Ron Howard en James Cameron kregen bij Corman hun eerste kans. Net als acteurs als Jack Nicholson, Sylvester Stallone, Robert De Niro, Diane Ladd, Peter Fonda en Bruce Dern.
Velen waren er zonder hem ook gekomen, anderen waarschijnlijk niet. Jack Nicholson ontmoette Corman begin jaren zestig in een klas ‘method acting’: techneut en dealmaker Corman wilde acteurs beter begrijpen. Nicholson brak pas als 32-jarige door met Easy Rider; had hij zonder alle pover betaalde klusjes en rolletjes in Roger Cormans droomfabriek de hoop niet allang opgegeven?
Bij Corman kon je direct beginnen. Peter Bogdanovich promoveerde in 1966 binnen een week van loopjongen tot assistent-regisseur bij bikerfilm The Wild Angels. Een ruige klus, want met echte Hells Angels als figuranten. Als dank mocht Bogdanovich zijn debuutfilm Targets maken; Corman stipuleerde wel dat hij daarbij ongebruikt materiaal uit horrorfilm The Terror gebruikte.
Debuut Francis Ford Coppola
Francis Ford Coppola bewees zich bij Corman door als filmstudent een filosofische sf-film uit de Sovjet-Unie te verknippen voor drive-inbioscopen: Russische dialogen eruit, eigen shots van ‘Venusvrouwen’ in bikini erin. Als dank mocht hij in 1963 als assistent, grip en geluidsman – op de filmset van Corman had je talloze functies tegelijk – mee naar Europa voor Formule 1-film The Young Racers.
Toen na afloop in Liverpool nog 20.000 dollar en een gehuurde minibus met filmapparatuur overbleef, daagde Corman zijn twee assistenten – Coppola en de latere filmmogol Menachem Golan – uit om snel met een plan te komen. Coppola had het beste idee, nam de veerboot naar Dublin en schoot daar in twee weken zijn debuutfilm, thriller Dementia 13.
Zo werkte de filmschool van Roger Corman. Zelf verzeilde hij in de filmwereld omdat zijn vader, een zuinige wegenbouwkundige ingenieur uit Detroit, op zijn 43ste ging rentenieren in Beverly Hills. Plots zat Corman in een schoolklas vol achternamen als Warner, Goldwyn en Laemmle, schreef hij in zijn droogkomische memoires How I Made A Hundred Movies In Hollywood And Never Lost A Dime (1990). En hoorde hij glamourverhalen uit een wereld waar hij nooit helemaal bij hoorde. Deels bewust. Corman wilde beslist eigen baas blijven: een energieke avonturier en dealmaker. Veel geld, tijd en concentratie steken in prestigieuze films stuitte hem als ADHD’er tegen de borst, zei hij. Maar vrienden zagen ook de onzekerheid van de buitenstaander. Zonder pretentie loop je geen risico.
Afgestudeerd als ingenieur, nam Roger Corman een baantje in de postkamer van 20th Century Fox, waar hij zich rap opwerkte tot scriptlezer. Toen zijn baas met de eer van een door hem ontdekt en opgepoetst filmscript streek, The Gunslinger met Gregory Peck, nam Corman ontslag en leefde een jaar in Oxford en Parijs, waar hij naar eigen zeggen camera’s smokkelde, prostituees escorteerde en scripts schreef. Terug in Los Angeles verkocht hij een van die scripts – Highway Dragnet – en produceerde met de opbrengst en leningen van familie en vrienden voor 12.000 dollar zijn eerste film: Monster From the Ocean Floor.
Nog voor die te zien was, begon Corman in 1954 aan racefilm The Fast and the Furious, die hij liet distribueren door American International Pictures (AIP), dat vijftien jaar lang zijn partner bleef.
Geen tijd verspillen
Corman had zijn helse tempo gevonden, filmen leerde hij in de praktijk. Hij was leergierig, praktisch, snel, zuinig en pretentieloos en eiste dat van iedereen. Fouten boeiden hem niet zolang je geen tijd verspilde aan geleuter. Als mentor leerde hij filmmakers tijdens een ‘power lunch’ staccato zijn regels. Een film moet een sterk begin en einde hebben, het midden boeit niet. Zorg voor continue beweging en verrassend perspectief, oogbollen willen werken in het donker.
Tot 1970 regisseerde Corman zo moeiteloos vier tot negen films per jaar: westerns, horror, sciencefiction, strandfilms, rock-’n-roll. Improvisatie was zijn geheim. Zo was er slechts 50.000 dollar voor A Bucket of Blood (1959), goed voor zeven dagen werk: beeldhouwer vindt erkenning wanneer hij dode mensen in gips giet.
Die film was al in vijf dagen klaar, dus flanste Corman op dezelfde set binnen twee dagen The Little Shop of Horrors in elkaar, over een winkelier die klanten aan een vleesetende plant voert. Een klassieker met de piepjonge Jack Nicholson als masochistische tandartsklant.
‘Film is geen spiegel’
Corman claimde met enig recht dat hij in die twee dagen een heel nieuw genre uitvond: de horrorkomedie.
Had hij talent? Wie weet. In 1959 maakte Corman The Intruder (debuut van William ‘captain Kirk’ Shatner): een pamfletfilm over een volksmenner die een slaperig dorpje in Tennessee opzweept tot een lynchpartij.
Corman manipuleerde in die film echte racistische dorpelingen sluw als figuranten en werd als ‘filmauteur’ gefêteerd op het festival van Venetië. Maar The Intruder werd een flop: Corman concludeerde dat het publiek niet naar de bioscoop gaat om in de spiegel te kijken. De financiële schade was begin jaren zestig snel hersteld met een Edgar Alan Poe-cyclus die er per film chiquer uitzag omdat Corman dezelfde decors steeds verder verfraaide. Dure shots van een kasteelbrand in film één – House of Usher (1960) – keerden telkens terug. Waarna zijn glorietijd begon, als mentor van ambitieuze hippies. Terwijl de grote studio’s onder geriatrische leiding zeperds scoorden, vonden babyboomers bij Corman wat ze zochten: seks, drugs, geweld, mystiek, rock, rebellie. Lowbudget-rommelpotjes als bikerfilm The Wild Angels (1966) en drugsfilm The Trip (1967) bleken grote hits. Al snel trokken de studio’s aan zijn leerlingen.
In 1970 trouwde de 44-jarige Corman, inmiddels een uitgeputte globetrotter. Als vader van vier kinderen verruilde hij de regie voor productie en distributie, telde zijn centjes in een kantoor vol revolutionaire protestposters. Hij was en bleef een vrek, maar een eerlijke vrek; zijn nieuwe filmbedrijf New World Pictures exploiteerde talent maar gaf ze ook een kans. Corman scoorde nu met softporno – nachtverpleegsters, vrouwengevangenis – horror en sciencefiction. Death Race 2000 uit 1975 bleek een van zijn grootste hits: in een live uitgezonden autorace door de VS levert elke doodgereden voetganger punten op.
Maar was hij in de jaren zestig avant-garde, nu opereerde hij eerder in de slipstream. Na het succes van Jaws en Star Wars maakten de grote studio’s opeens B-films met A-budgetten. Voor Corman werd het steeds meer een kwestie van aanhaken: na Jaws maakte zijn protegé Joe Dante vliegensvlug het verdienstelijke Piranha.
Soms kreeg dat een cyclisch karakter. Toen tovenaarsleerling Coppola in 1992 Dracula filmde als een hommage aan Cormans Edgar Alan Poe-cylcus, counterde de oude leermeester met het vluggertje Dracula Rising.
Corman wilde nooit publiek gaan om geld aan te trekken: dan was hij niet langer eigen baas en liep hij risico. Wel zag hij in de jaren zeventig nog een lucratief gat in de markt: distributie van Europese kunstfilms in de VS. Intellectuelen wisten weinig van Amerika buiten New York, zo redeneerde hij, en voor grote studio’s was het kruimelwerk. Het bleek zeer lucratief, en Ingmar Bergman was hoogst geamuseerd toen Corman zijn films in drive-inbioscopen uitbracht. Miramax van de broertjes Weinstein werd later groot op deze door Corman aangeboorde markt.
In de 21ste eeuw stokte Cormans productie tot een magere twee tot vier films per jaar, al bloeide de tachtiger na 2010 – toen hij vele oeuvreprijzen won – weer even op. Enthousiast door goedkope digitale effecten distribueerde hij hilarische monsterfilms als Sharktopus.
Roger Corman wordt niet herinnerd om een meesterwerk, maar zijn invloed op de film is enorm.