N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Profiel
Dat de laureaat van de Nobelprijs voor Literatuur 2020, de Amerikaanse dichter Louise Glück, bij weinigen in Nederland een bel doet rinkelen, ligt niet aan haarzelf – eerder aan het feit dat er in Nederland vrijwel geen dichtbundels vertaald worden, hoogstens af en toe een los gedicht voor het marginale publiek van een literair tijdschrift. Dichter Erik Menkveld vertaalde tien jaar voor zijn overlijden in 2014 twaalf gedichten van Glück, die opgenomen werden in zijn verzameld werk.
Ontoegankelijk (of onvertaalbaar) is Glück niet, onverstaanbaar zijn haar gedichten niet, en haar onderwerpkeuze en toon zijn universeel van inzet. Maar het gaat te ver om de gedichten aards of eenvoudig te noemen: Glücks poëzie kent een hoge, transcendentale inzet. „Verraderlijk naturel”, volgens de jury van de Nobelprijs.
Louise Glück (1943) werkt al meer dan een halve eeuw aan haar poëtische oeuvre, inmiddels twaalf bundels groot, en is gaandeweg uitgegroeid tot een van de meest vooraanstaande dichters van de Verenigde Staten. Ze werd overladen met prijzen, in 2015 nog omhelsd door voormalig president Barack Obama, toen ze als Poet Laureate (‘Dichter des Vaderlands’) gekroond werd met de National Humanities Medal. Donderdag werd haar door de Zweedse Academie de hoogste literaire eer ter wereld bewezen, „voor haar onmiskenbaar poëtische stem die met ernstige schoonheid het individuele bestaan universeel maakt”.
Familiebanden
Haar poëzie is toegankelijker dan die van de Canadese dichteres Anne Carson – die wél al jaren op de favorietenlijstjes voor de Nobelprijs prijkt – en intiemer dan het werk van Margaret Atwood, van wie je soms zou vergeten dat ze ook als dichter een flinke staat van dienst heeft. Overeenkomsten zijn er wel: net als Carson en Atwood verbindt Glück hedendaagse vertellingen aan figuren uit de Griekse oudheid en mythologie. De voorzitter van de Nobeljury Anders Olsson karakteriseerde haar poëtische stem als „ongekunsteld en onverzettelijk”, die bovendien „vol humor en bijtende intelligentie” zit. Steeds kenmerkt haar poëzie zich als „een zoektocht naar helderheid”, voegde Olsson op de persconferentie in Stockholm toe.
Familie is een groot thema in haar dichtwerk: dan gaat het over de banden met naasten waaraan we een vanzelfsprekende warmte toedichten, maar waarvan Glück juist de scherpe randen toont. Aan de verhoudingen tussen geliefden, tussen kinderen van dezelfde ouders, tussen ouders en kinderen, zit altijd de onzekere schaduwkant van potentieel lijden. ‘Mijn grootste vreugde/ is het geluid van jouw stem/ als die me roept zelfs in wanhoop’, begint het door Menkveld vertaalde gedicht ‘Avondrood’. In haar nieuwste, met de National Book Award bekroonde bundel Faithful and Virtuous Night (2014) beschrijft de verteller hoe ze een foto van haar moeder vindt, waar ze, zittend in de tuin, het stof van afveegt: ‘The sun moved lower in the sky, the shadows lengthened and darkened./ The more dust I removed, the more these shadows grew.’
Anorexia
Glück, die opgroeide in Long Island, New York, werd geboren als kleindochter van Hongaars-Joodse immigranten, en zuster van een al overleden zus. Als tiener leed ze lange tijd aan anorexia, waarover ze in een essay ooit schreef dat die ziekte een resultaat was van haar poging haar onafhankelijkheid van haar moeder te doen gelden. Onderwerpen die in haar poëzie vaker zijn teruggekomen, zijn trauma en sterfelijkheid – en een verlangen om daaraan te ontkomen.
Een autobiografisch dichter, dus? Is ze, zo is een lang bediscussieerde vraag onder academici, te rekenen tot de confessional poets? Hoort ze tot de traditie van dichters die, schrijvend vanuit een lyrisch ik, intimistisch zelfonderzoek bedrijft en daar een weerslag van toont in de poëzie – bekentenispoëzie? Dan is Glück in elk geval niet zozeer als Sylvia Plath, die in haar poëzie de pijn van haar persoonlijke trauma’s belijdt. En niet zozeer als Anne Sexton, wier gedichten haar geestelijk leed weergeven. Nobelprijs-juryvoorzitter Olsson ontkende ten stelligste dat ze „confessional” zou zijn, „hoewel Glück nooit het belang van de autobiografische achtergrond zou ontkennen”. Glück beschrijft, weliswaar voortbouwend op die traditie, pijn als iets dat zich tussen mensen voordoet, veeleer dan van binnenuit komt. Ze put uit eigen ervaring, maar poogt het algemene in het specifieke bloot te leggen.
Glücks toon is daarom vaak beschouwend: ze schuwt grote woorden en emoties niet, maar schrijft eerder om te analyseren dan te emotioneren. Koel is haar toon, met de afstandelijkheid die veel poëzie van haar Amerikaanse voorbeelden kenmerkt. ‘De dichter wordt geacht degene te zijn die geen genoeg kan krijgen van een woord als “inkarnaat”, schreef Glück in 1994 in het essay ‘Education and the Poet’. ‘Dit was niet mijn ervaring.’
Haar interesse in figuren uit de Griekse oudheid is dan ook niet van het gezwollen soort: ze gebruikt de bekende verhalen om daaraan invulling te geven in haar eigen, moderne taal, en Achilles en Eurydice tot leven te wekken in de context van haar eigen tijd. Ter illustratie wordt vaak haar gedicht ‘Persephone the Wanderer’ uit 2006 aangehaald: daarin vertelt Glück het verhaal van de godendochter die naar de onderwereld wordt ontvoerd, door haar perspectief te belichten.
Geen cheerleader
Dat maakt het gedicht nog niet feministisch – tegen zulke categorisering heeft Glück zich altijd verzet. Bij haar benoeming tot Poet Laureate in de VS accepteerde ze die titel niet om een ambassadeursfunctie voor de poëzie te gaan vervullen: zij beperkte zich liever tot haar „kleine, intense, gepassioneerde” publiek. Haar Britse uitgever Michael Schmidt zei donderdag in The Guardian „zeer verrast” te zijn dat de Nobelprijsjury Glück heeft uitverkoren, omdat ze „esthetisch en gezien haar verbeeldingskracht op gespannen voet staat met de huidige tijd” – doelend op autobiografische literatuur die het verhaal van een speciale (minderheids)groep laat klinken. Glück, die zelden interviews geeft of in de openbaarheid treedt, is „geen cheerleader”, zei Schmidt. „Ze vertolkt op geen enkele manier een stem voor een zaak – ze is een mens dat geëngageerd is met de taal en de wereld.” Het gaat haar om het universele.
Twee gedichten van Louise Glück:
Avondrood
Mijn grootste vreugde
is het geluid van jouw stem
als die me roept zelfs in wanhoop; mijn verdriet
dat ik je niet kan antwoorden
in een spraak die je als de mijne ervaart.
Je hebt geen vertrouwen in je eigen taal.
Dus hecht je gezag aan tekens
die je niet nauwkeurig kunt lezen.
En toch bereikt je stem me altijd.
En ik antwoord aanhoudend,
terwijl mijn woede luwt, naarmate de winter vergaat. Mijn tederheid
zou je duidelijk moeten zijn
in de koelte van de zomeravond
en in de woorden die uitgroeien
tot je eigen antwoord.
De wilde iris
Aan het eind van mijn lijden
was een poort.
Hoort: wat jullie dood noemen herinner ik mij.
Geluiden, boven me, schurende dennentakken.
Daarna niets. De zwakke zon
fladderde over de droge grond.
Het is vreselijk te overleven
als bewustzijn
begraven in de donkere aarde.
Toen was het voorbij: dat wat jullie vrezen, bezield
te zijn en niet in staat
tot spreken, eindigde abrupt, de stugge aarde
gaf een beetje mee. En wat ik hield
voor vogels schoot lage heesters in.
Jullie die je de overgang
uit de andere wereld niet herinneren
ik zeg jullie ik kon weer spreken: wat er ook
terugkeert uit vergetelheid keert terug
om stem te vinden:
uit het hart van mijn leven spoot
een grote fontein, diepblauwe
schaduwen op een azuren zee.