Angelo Kremmydas (midden) opende anderhalve maand terug in Amsterdam een nieuw restaurant: Gitane. Foto Olivier Middendorp
Tegen de trend in een restaurant openen. Terwijl gerenommeerde restaurants als Le Garage in Amsterdam (opgericht door tv-kok Joop Braakhekke) of restaurant Vroenhout in Roosendaal omvielen en de horecabranche zich opmaakt voor een faillissementsgolf, begon Angelo Kremmydas anderhalve maand geleden zijn eigen restaurant, Gitane, in Amsterdam. En met succes: op een regenachtige zondag heeft hij ’s middags zo’n 160 lunchgasten achter de rug en moet de avondomzet nog beginnen.
Terwijl elders in het land de rij faillissementen in de branche groeit. De horeca leek in 2021 en 2022 weinig last te hebben van de coronapandemie: vorig jaar gingen er 134 zaken failliet, tegen 254 in 2019, het jaar vóór de lockdowns. Maar in het eerste kwartaal van 2023 gingen 66 horecaondernemingen failliet, bijna drie keer zoveel als in het eerste kwartaal vorig jaar.
Aan de klanten ligt het niet, die willen wel een avondje uit of een café bezoeken. Het consumentenvertrouwen in de economie is laag, maar bezuinigd wordt er vooral in de supermarkt, op kleding of op de woonboulevard. Daar bleef de pinomzet de afgelopen maanden achter, constateert ING op basis van haar interne pintransactiegevens. Maar in de dienstensector, en dan vooral de horeca, was juist een toename te zien. Ondanks de prijsstijgingen in cafés en restaurants werd er in het eerste kwartaal van dit jaar juist meer uitgegeven dan in diezelfde periode vorig jaar. Uit eten of een biertje om de hoek werd duurder, maar vooralsnog neemt het publiek dat voor lief.
Inhaalslag
Het is ook niet vreemd dat de consument blijft besteden, zegt Katinka Jongkind, sectoreconoom bijINGResearch. „Dat is de inhaalslag na de corona-lockdowns, toen de mensen niet mochten doen wat ze wilden. Bovendien waren er vorig jaar die energietoeslagen en was er meer bestedingsruimte door de loonsverhogingen.”
Alleen kan de horeca die vraag niet aan. Zes op de tien horecaondernemers hebben last van de kostenstijgingen van voedsel en drank en personeel, zo berekende het CBS. Bier, koffie, vlees, olie en boter stegen begin dit jaar met zo’n 18 procent in kosten. Restaurant- en caféhouders verhoogden hun prijzen in reactie daarop met gemiddeld 10 procent. Maar niet iedereen. „Slechts één op de drie ondernemers kan de hogere kosten doorberekenen”, zegt Jongkind. „Dat is veel minder dan in andere sectoren. Vooral voor cafés en restaurants is dat lastig. Want als ze dat wel doen, blijven de gasten weg.”
Als je goed voor je mensen zorgt, blijven die terugkomen
Behalve die prijsspiraal speelt volgens Jongkind ook het terugbetalen van de coronasteun en de belastingschuld van in totaal 1,5 miljard euro veel horecabedrijven parten. „Met bedrijfsbeëindigingen of faillissementen tot gevolg.”
Le Garage bezweek volgens Braakhekkes opvolger Erwin Walthaus na 33 jaar aan de coronaschulden, die kwamen daar nog bovenop. „Die coronasteun was prachtig”, zei Walthaus vorige week in Het Parool. „Maar dat moesten we op een gegeven moment wel weer terugbetalen.” Restaurant Vroenhout in Roosendaal sloot vanwege personeelsproblemen: „Na drie maanden zoeken nog niemand gevonden, ik kan niet in de keuken én in de bediening staan”, zei Meesterkok Nico van Beekveld vorige maand in het AD.
Angelo Kremmydas wist dus waar hij anderhalve maand geleden aan begon in de Amsterdamse Jan Pieter Heijestraat. „De markt is tricky”, zegt hij zelf. „Ik neem risico’s. Maar als je gelooft in wat je doet, komt het goed.” Hij kon met „zijn droom”, een eigen restaurant, kiezen tussen Parijs of Amsterdam. Het werd Amsterdam. Opgegroeid in Griekenland met een Griekse vader en Nederlandse moeder, stond hij daar al eerder in de keuken van Brasserie Maris Piper en restaurant Nacarat van Ron Blaauw.
Restaurant Gitane in Amsterdam. Foto Olivier Middendorp
„Dat personeelstekort is volgens Kremmydas een gegeven. „Dat was er ook in Griekenland en Londen, toen ik daar werkte. Maar als je goed voor je mensen zorgt, blijven die terugkomen. Ik heb een bestand van 40 collega’s. En nogal wat Griekse jongens in de keuken staan. Dat gaat allemaal informeel, met een telefoontje uit Griekenland: of ik werk voor iemand heb. Vorig weekend was het lastig, toen wilden ze allemaal naar Lowlands. Maar het is ons toch gelukt om de roosters vol te krijgen.”
Doorgestoken kaart
Het is ook niet zo dat er alleen maar veel horeca failliet gaat, zegt Edwin Vlek van FNV Horecabond. „De sector als geheel groeit nog steeds. Wel is er een inhaalslag gaande van bedrijven die over de kop gaan, deels ook bedrijven die toch al slecht liepen, maar door de coronasteun overeind bleven.” De FNV wordt geïnformeerd bij horecafaillissementen waarmee meer dan 20 man personeel gemoeid is. „Wat we nu zien, zijn vooral kleinere bedrijven die het niet redden. Die na een doorstart vaak worden overgenomen door kapitaalkrachtiger ondernemers. En wat er achter de schermen van die faillissementen gebeurt, is volgens Vlek ook niet altijd duidelijk. „Het aantal faillissementen op eigen aanvraag lijkt te groeien. Dan neemt het UWV vaak de personeelslasten over. Soms riekt het dan naar iets anders dan alleen maar schulden. We krijgen van leden wel eens signalen van doorgestoken kaart. Dat de curator al op de werkvloer rondliep voordat het faillissement was aangevraagd.”
Voor Kremmydas is dat allemaal niet aan de orde. Hij nam de buurtkroeg over van een eigenaar die met pensioen wilde. „Zonder schulden die ingelost moesten worden. Ik heb sinds de opening inmiddels 45 dagen achter elkaar gewerkt. Gisteren was mijn eerste vrije dag. Vanwege een bruiloft.”
Het berichtje komt van ‘Hans Anders’. Alsof de keten van opticiens via Facebook Messenger contact wil opnemen met Jeffrey Bentsnijder. Maar de afzender heeft geen profielfoto. „Volgende keer niet zo liegen […] please,” staat er.
Bijgevoegd is een foto van het formulier dat scheidsrechter Bentsnijder een paar dagen eerder heeft ingevuld na afloop van een honkbalwedstrijd tussen RCH-Pinguins uit Heemstede en Neptunus uit Rotterdam. De club uit Heemstede staat 0-6 achter als een speler van RCH wordt uitgegooid op het eerste honk. Uit frustratie gooit hij zijn helm op de grond en roept duidelijk hoorbaar: „Kankerzooi!”
Bentsnijder stuurt de speler weg. De spelregels zijn duidelijk: vulgair taalgebruik is niet toegestaan, net zo min als het gooien van materiaal. De speler reageert woedend. Pas na twaalf minuten protest verlaat hij, hevig gebarend en onder begeleiding van een medespeler, het veld.
Na afloop van de wedstrijd maakt Bentsnijder een rapport dat hij naar de commissie strafzaken van honkbalbond KNBSB stuurt. Die beslist als tuchtrechter of de speler verder moet worden gestraft. Naast de bond krijgt alleen de betrokken club een kopie van het verslag, én de speler.
Voor Bentsnijder is er geen twijfel mogelijk: ‘Hans Anders’ is een schuilnaam van de betrokken speler. Als hij een berichtje terugstuurt, geeft de speler dat toe, met het excuus dat hij de schuilnaam al gebruikt sinds hij jong was. Bentsnijder maakt screenshots en stuurt een klacht naar de honkbalbond KNBSB.
‘In het zonnetje zetten’
Half juni was het in de Nederlandse honkbalsport de ‘week van de official’, volgens de KNBSB „de ideale week om verenigings- en bondsscheidsrechters in het zonnetje te zetten”. Want, zei algemeen directeur Stefaan Eskes aan het begin van de themaweek: „Zij maken onze sport mogelijk.”
Dat bleek drie weken eerder, toen op Hemelvaartsdag drie van de vier wedstrijden in de Hoofdklasse, het hoogste niveau in Nederland, niet doorgingen. De scheidsrechters staakten, uit protest tegen het agressieve gedrag dat zij op en naast het veld ervaren. In hun ogen krijgen ze daarbij te weinig steun van de bond en betrokken clubs.
Voor de honkbalsport is agressie tegen officials een groeiend probleem; het aantal honkbalscheidsrechters is de afgelopen jaren afgenomen van meer dan honderd naar vijftig. „Het is een leegloop waarvan we het tij nog niet hebben kunnen keren”, zegt Peter Brink, die als hoofdofficial de scheidsrechters vertegenwoordigt bij de KNBSB.
Nederland is internationaal een gevestigde naam in het honkbal, met als hoogtepunt de wereldtitel in 2011, maar dat is voor een groot deel te danken aan talentvolle spelers van het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden die in de Amerikaanse profcompetitie Major League Baseball (MLB) uitkomen. Vergeleken daarmee is de Nederlandse Hoofdklasse een andere wereld. Hier geen volle stadions maar enkele tientallen toeschouwers op de tribune, en vrijwel niemand kan leven van de sport.
Ook de scheidsrechters niet. Ze krijgen per wedstrijd een paar tientjes en een reisvergoeding, verder doen ze hun werk – vaak meerdere wedstrijden per week, zeker twee uur lang, exclusief reistijd– vooral uit liefde voor de sport.
Maar dat plezier staat onder druk vanwege het gebrek aan steun en respect, schrijven de stakende scheidsrechters op 28 mei in een brief aan de bond. „Collega’s stoppen of overwegen te stoppen. Als deze trend zich voortzet [sic], komt de continuïteit van het honkbal in gevaar. Want: zonder scheidsrechters, geen wedstrijden.”
Onwrikbare houding
De enige wedstrijd die op Hemelvaartsdag wél doorging, was die waar Bentsnijder de leiding had. Het was zijn afscheidswedstrijd, want Bentsnijder besloot te stoppen uit onvrede over de afhandeling van zijn klacht over de berichtjes van ‘Hans Anders’.
Met zijn vertrek is het Nederlandse scheidsrechterskorps een goede collega kwijt. „Ik denk dat Jeffrey niet alleen een van de talentvolste scheidsrechters is van Nederland, maar van heel Europa”, zegt zijn collega Peter de Haan, sinds 2006 scheidsrechter. Bentsnijder wordt door zijn collega’s geroemd om zijn spelregelkennis en zijn onwrikbare houding in het veld.
De 31-jarige Bentsnijder begint op zijn vijftiende met het ‘roepen’ van wedstrijden, zoals het in de sport heet. De positieve reacties die hij krijgt, motiveren hem meer tijd vrij te maken voor de sport. In 2023 reist hij voor vijf weken naar de VS om daar een scheidsrechterscursus van de MLB te volgen. Hij is dan de enige actieve scheidsrechter in Nederland die een MLB-opleiding heeft afgerond.
Jeffrey Bentsnijder Foto Bram Petraeus
Zijn terugkeer naar Nederland is ontnuchterend. Een van de eerste wedstrijden die Bentsnijder leidt, is van RCH in Heemstede. Na afloop komt voorzitter Frits van Iperen naar hem toe en zegt dat hij een tuchtzaak tegen Bentsnijder wil beginnen. Van Iperen vindt dat de scheidsrechter zich als een koning gedraagt, aldus twee bronnen die getuige waren van de confrontatie.
De klacht wordt niet ingediend, en Van Iperen zegt zich niet te herinneren ooit gedreigd te hebben met een tuchtzaak. „Ik heb Bentsnijder wel eens aangesproken na afloop omdat hij meerdere spelers had weggestuurd, met de vraag wat hij zelf van zijn optreden vond. Maar ik heb dit nooit gezegd.”
Intimidatie en bedreigingen
Het voorval bij RCH staat niet op zichzelf. Alle scheidsrechters hebben wel een verhaal over intimidatie of bedreigingen door spelers, coaches of clubbestuurders, zowel binnen als buiten het veld. Vaak is het klein, worden ze blind of doof genoemd.
Maar soms is het erger. Niek Elshof, al twintig jaar scheidsrechter, vertelt hoe hij tijdens een play-offwedstrijd in 2022 een slagbal gaf waar de slagman het niet mee eens was. Die maakte, met zijn knuppel nog in de hand, een slaande beweging naar de scheids. De actie is terug te zien op wedstrijdbeelden op YouTube. Elshof: „Ik weet niet of hij me echt wilde raken, maar het was niet echt een comfortabele situatie”.
Hoofdofficial Brink, 37 jaar scheidsrechter, maakte mee dat spelers dreigden zijn banden lek te steken. „Ik heb ze maar mijn kenteken gegeven, dan zouden ze in elk geval niet per ongeluk de auto van iemand anders vernielen.”
Ook fans kunnen zich niet altijd inhouden, getuige een wedstrijd in de een-na-hoogste divisie tussen HSC Jeka uit Breda en Cardinals uit Oss van vorig jaar. Scheidsrechter Yoshi Kocken nam een beslissing in het nadeel van de Bredase ploeg, waarna de vader van een van de Jeka-spelers zich ermee bemoeide. „ Ik heb hem weggestuurd, maar hij wilde het park niet verlaten. Toen heb ik de wedstrijd gestaakt.” Jeka verloor de wedstrijd reglementair met 9-0 en kreeg twee punten aftrek.
Dergelijke incidenten worden voorgelegd aan de commissie strafzaken van de KNBSB, die haar uitspraken geanonimiseerd publiceert op de website van de honkbalbond. Daaruit valt op te maken dat het aantal tuchtzaken de afgelopen vijf jaar nagenoeg is verdubbeld, naar meer dan honderd vorig seizoen. Het merendeel gaat over grensoverschrijdend gedrag jegens scheidsrechters.
Gebrek aan waardering
In de maanden na het incident met de voorzitter van RCH merkt Bentsnijder dat hij zijn plezier in het scheidsrechteren kwijt is. De wijze waarop de honkbalbond de kwestie rond de Messenger-berichten van ‘Hans Anders’ afhandelt, is de druppel. Omdat het buiten het veld gebeurde, worden er geen verdere straffen uitgedeeld. Wel vraagt de KNBSB de club RCH om de speler op zijn gedrag aan te spreken.
RCH-voorzitter Van Iperen laat kort daarna per mail aan de bond weten dat de speler een reprimande heeft gekregen en als straf een wedstrijd heeft moeten omroepen. Maar Van Iperen wil nog iets kwijt. „Wel weer bijzonder dat dit juist bij Jeffrey Bentsnijder heeft plaatsgevonden. Ook zeker niet geliefd bij RCH en deze man grijpt blijkbaar iedere gelegenheid aan om van een mug een olifant te maken”, schrijft hij.
Als Bentsnijder dat onder ogen krijgt, knapt er iets. Niet alleen wordt zijn klacht niet serieus genomen, hij wordt opnieuw persoonlijk aangevallen, dit keer door een clubbestuurder. Hij vraagt de KNBSB om steun, maar de bond ziet de zaak als afgehandeld. Nog dezelfde avond mailt Bentsnijder dat hij later in de week zijn laatste wedstrijd zal leiden.
RCH-voorzitter Van Iperen staat nog steeds achter zijn woorden. „Ik heb dat geschreven omdat het zo is. Het is geen oordeel maar een constatering. Deze man mist een mate van empathie en heeft al jaren de meeste tuchtzaken op zijn naam staan.”
Over de Messenger-berichten van zijn speler zegt hij: „Ik heb de berichten niet gezien, anders hadden we wellicht heel anders gereageerd. Ik vind dat een speler zijn eigen mening mag hebben, zolang dat niet grensoverschrijdend is. We leven in een vrij land.”
Algemeen directeur Stefaan Eskes wil namens de KNBSB niet ingaan op de zaak van Bentsnijder of de uitlatingen van Van Iperen. Eskes noemt het vertrek van Bentsnijder een „enorm verlies”, maar heeft de scheidsrechter sindsdien niet gesproken. „Ik vraag me af of dat de rol is van een algemeen directeur.”
De scheidsrechter staat achter de catcher tijdens een wedstrijd van RCH-Pinguins. Foto Bram Patraeus
Mondiger coaches en spelers
Onder scheidsrechters heerst begrip voor het besluit van Bentsnijder. Ze hekelen de opstelling van de voorzitter van RCH en van de bond. „Als een voorzitter zich zo uitlaat, moet hij allereerst bij zichzelf te rade gaan. Maar de bond moet daar ook direct bovenop zitten en de scheidsrechter steunen, want dit kan niet”, zegt scheidsrechtersbaas Brink.
De afgelopen tijd is een handvol scheidsrechters gestopt vanwege het wangedrag, en nog eens een handvol heeft dat overwogen. „Ik heb er zelf ook over nagedacht”, zegt De Haan, „nadat ik vorig jaar bedreigd werd. Ik vroeg me af voor wie ik het nog deed.”
Waar de agressie vandaan komt? „Sinds corona leven we in een nieuwe tijd, met alleen maar groter wordende tegenstellingen”, zegt Brink. Het lijkt wel „alsof veel spelers een stuk opvoeding missen”, oordeelt Kocken. „Niemand heeft meer respect voor de grenzen van de ander”, zegt Elshof.
Nadat Bentsnijders besluit bekend werd, ontstond het plan voor een gezamenlijke staking. Tijdens de afscheidswedstrijd sprak bondsbestuurder Eskes met de aanwezige scheidsrechters. „Ze hebben verteld wat ze voelen en vinden en wat er beter moet.”
Wat er is afgesproken om de situatie te verbeteren, wil Eskes niet zeggen. „Ik wil niet voor de troepen uitlopen.” Een goede eerste stap, zeggen de scheidsrechters, zou zijn als overtreders als straf zélf wedstrijden moeten leiden, zodat ze kunnen ervaren hoe het is.
KNBSB-directeur Eskes was verbaasd over de staking. „Ik vind het een extreme maatregel. Het aantal tuchtzaken liep dit seizoen juist terug, daar hebben we vanuit de bond al twee keer complimenten over uitgestuurd. Maar dit laat zien dat het aantal tuchtzaken slechts een indicatie is van wat er gebeurt op het veld. Als de scheidsrechters dit zo ervaren, dan is dat zorgelijk.” Hij erkent dat er een cultuuromslag nodig is.
De scheidsrechters zijn sceptisch. „De onderlinge relatie met de KNBSB is nu oké, maar er moet veel gebeuren”, zegt Elshof. Zijn collega De Haan heeft er weinig vertrouwen in, omdat de KNBSB zo summier reageerde op Bentsnijders vertrek. Hoofdofficial Brink: „Spelers en coaches moeten leren accepteren dat de scheidsrechter een gezagsfunctie heeft.”
Napalm brandt langer dan benzine, brandt ook op water, dringt binnen waar mensen schuilen. Napalm blijft aan alles kleven. In 1945 is napalm drie jaar oud. Bart Goslinga is in dat jaar vier.
Het is een wonder dat hij niet al dood is. Zijn jongere broertje is een paar maanden eerder aan ziekte en ondervoeding gestorven in Kampili, een Japans interneringskamp op Celebes, waar de jongetjes en hun oudere zusje met hun moeder en nog 1.600 andere vrouwen en kinderen verblijven. Op 17 juli 1945 dienen de bevrijders zich aan: Amerikaanse bommenwerpers veranderen het kamp en de omringende velden met cassave en bamboe in een vuurzee. Zeven kampbewoners sterven, anderen verliezen ledematen, raken ernstig verbrand. Twee dagen later keren de vliegtuigen terug. Het duurt nog een maand tot de Japanse capitulatie.
„Mijn vader heeft er nooit over kunnen praten”, zegt Ringel Goslinga (1969), fotograaf, schrijver en kunstenaar. Hij kon sowieso niet gewoon praten, maar ontwikkelde een enorme stotter. „Met een therapeut heeft hij dat in Nederland wat onder controle gekregen. Naar die therapeut, Jacques Ringel, ben ik vernoemd, iemand die voor hem als vader gevoeld moet hebben. Want zijn eigen vader, mijn grootvader, bleef na de bevrijding uit het mannenkamp achter, om door te gaan met zijn werk als arts en zendeling, waarvoor hij in 1933 naar Celebes was gekomen.”
‘Koppensnellen’ deed de inheemse bevolking sinds het begin van de eeuw daar niet meer, maar het animisme was er springlevend. Het koloniale bestuur had met klem opgeroepen de ‘heidense’ Toraja te kerstenen om te voorkomen dat ze tot de islam zouden overgaan. Ringel Goslinga’s grootvader bleef tot 1957 op Celebes, intussen Sulawesi, en zou er nooit terugkeren. Zijn vader, die ook arts werd en al vroeg van Ringels moeder scheidde, is er ook nooit teruggekeerd. Maar misschien is hij er wel nooit weggegaan.
Naslagwerk over animisme in Nederlands-Indië, een religie die uitgaat van een bezielde natuur
„Als puber ging ik met hem naar de film, The Wall van Pink Floyd, en op een gegeven moment verschijnen bommenwerpers, Londen brandt. Hij stopte zijn hoofd tussen zijn benen en toen hij zich weer oprichtte was hij drijfnat. Bij Gone with the Wind, als Atlanta brandt, zelfde reactie.”
Bart Goslinga leeft niet meer. „Toen hij dementeerde, maakte hij nog wel af en toe het gebaar langs zijn keel van koppensnellen”, zegt zijn zoon. Maar toen Ringel in 2017 naar Sulawesi ging, voor het eerst, voelde het toch als een soort thuisreis, zegt hij.
Die reis vormt het hart van een project waaraan hij acht jaar heeft gewerkt, en waarin hij foto’s en verhalen uit het moderne Sulawesi vervlecht met zijn familiegeschiedenis, de zending en het koloniaal bestuur op een eiland waar het animisme nooit echt verdween. Aluk to Dolo heet het boek dat hij erover maakte, ‘het geloof van de voorouders’.
Aluk to Dolo is ook de titel van zijn tentoonstelling met foto’s en objecten op het Fotofestival Naarden. Dat vervlechten moet je letterlijk nemen. Goslinga leerde vlechten als de Toraja: slaapmatten, rituele voorwerpen, zoals poppetjes om de duivel mee uit te drijven, medicijndoosjes, manden voor vechthanen, rotan balletjes om sepak raga, voetvolley, mee te spelen. Ook die zijn in Naarden te zien.
‘Voor mijn vader’, luidt de opdracht in het boek. Hij staat op het omslag, dat wil zeggen, de onderste helft van zijn gezicht, met een witte baard. De bovenste helft is van een ‘gesnelde’ schedel versierd met haar, houten ogen en een houten neus, ook in zwart-wit. Als je de flappen uitvouwt, zie je beide gezichten volledig.
Zijn vader zat net in een verzorgingstehuis voor alzheimerpatiënten toen Ringel de foto maakte. Met een technische camera, waarin je lichtgevoelige platen van 4×5 inch moet schuiven. En waar de fotograaf onder een doek verdwijnt, zoals in de begintijd van de fotografie, de tijd dat die afgehakte schedel werd gefotografeerd. „Dan dacht mijn vader echt dat ik er niet was en liep hij weg.”
Om iemand goed te zien, moet je zelf ook op je gemak zijn
Het is een van de laatste foto’s die hij met de platencamera maakte, voordat hij overstapte op digitaal omdat analoog te duur werd. Jarenlang had hij er indringende portretten mee gemaakt bij interviews in NRC Handelsblad. Ze zijn onmiddellijk herkenbaar, aan de stijl van afdrukken, en de blik van de geportretteerden, waarin je vrijwel altijd een verstandhouding met de fotograaf ziet.
„De opdracht was: context weglaten. Aan de foto mocht je niet zien welk beroep iemand had of waar de foto is genomen. Ik belde altijd van tevoren en zei dat ik echt even tijd nodig had. Om de boel op te zetten, maar ook om mensen op hun gemak te stellen. Om iemand goed te zien, moet je zelf ook op je gemak zijn.
„Met zo’n camera kom je heel dichtbij en vervolgens maak je jezelf weer onzichtbaar onder die doek. Maar je zit wel in iemands intieme cirkel. Hopelijk zie je op die portretten dat mensen mij vertrouwen, dat we contact maken.”
Ik wist als kind al dat daar iets was waar ik niet in kon
Contact maken is de rode draad in Goslinga’s werk. Je ziet het in Family Tree (2007), waarin hij mensen in zijn leven portetteerde en als ‘familieopstelling’ heeft gegroepeerd. „Zelfonderzoek”, zegt hij. En in City People (2009), waarin hij alle „sociale kringen” rond zijn pasgeboren zoontje portretteerde. De moeder, de verloskundige, een arts. De buren, mensen op straat, die bij de omgeving horen: iemand die op vaste tijden zijn hond uitlaat, de brugwachter die op z’n brommertje naar de volgende brug rijdt.
Goslinga zag de Amsterdamse wijk de Pijp eerst vanaf de achterbank, als zijn vader hem vroeg om in de auto te wachten wanneer hij Ringels halfbroer ging ophalen. Zijn vader had een ingewikkeld liefdesleven. In 2015 trok de zoon een tijd door diezelfde wijk met een camera. Contact leggen bleek daar, anders dan hij had gedacht, helemaal niet moeilijk. In Circling zette hij portretten van de Pijpbewoners naast kiekjes uit het familiealbum.
Aluk to Dolo is ook een poging contact te leggen. Die was feitelijk al begonnen in de studeerkamer van zijn grootvader, die evenmin als zijn vader over het verleden sprak, maar zich omringde met mysterieuze souvenirs uit Indië, waaronder Toraja-houtsnijwerk. „Ik wist als kind dat daar iets was waar ik niet in kon. Toen heb ik besloten dat verhaal zelf te halen.”
Houtsnijwerk met traditionele Torajapatronen
Eerst dook hij het archief in. Het Wereldmuseum bleek een schatkamer aan historische foto’s en ander materiaal van en over de Toraja, die dan nog Toradja’s heten. Hij ploos de levensgeschiedenis van de eerste zendeling uit, die in 1917 met een speer werd gedood nadat deze, volgens het officiële proces-verbaal een „overdreven bekeringsyver” aan de dag had gelegd en het dobbelen had verboden. En hij verdiepte zich in de vervolgmissie waarvan zijn grootvader deel uitmaakte. Gewapend met „flapboekjes van de Hema”, waarin hij dat materiaal en foto’s van zijn familie had gestopt om te kunnen uitleggen wie hij was en wat hij zocht, toog hij naar Indonesië.
Hij bezocht veemarkten, sportwedstrijden, de kerk, het ziekenhuis. Na een tijdje zochten mensen zelf contact met hem en wezen hun voorouders aan op zijn foto’s. Hij vond de nazaten van de mannen die de eerste zendeling hadden vermoord. Zulke ontmoetingen legde hij ook vast. Hij trof een gemeenschap die nu grotendeels christelijk is; de zendelingen en koloniale bestuurders hoeven zich niet in hun graf om te draaien. Zijn grootvader was overigens drukker geweest het chirurgisch herstellen van de endemische hazenlip dan met ‘bekeringsyver’.
Maar Goslinga ontdekte ook dat het christendom het animisme nooit totaal heeft verdrongen. Hij laat foto’s zien van een christelijke kerk met een luifel van een tongkonan, een traditioneel huis waar de geesten van de voorouders wonen. Hij zag het in het bijgeloof: niet op pad gaan als je deze vogel hoort; een man die een gesprek afbreekt omdat de schim van zijn vader het geen goed idee vindt. „Daar kreeg ik kippenvel bij”, zegt Goslinga.
En hij zag het in de patronen met hun rituele betekenissen die overal opduiken. In een christelijk kruis, samengesteld uit Torajamotieven. En in het vlechtwerk. Op ruitjespapier tekende hij tientallen patronen na en maakte zich die techniek met engelengeduld meester. „Mijn opa heeft de Torajataal onder de knie gekregen. Ik vond dat ik mezelf ook langdurig in iets moest verdiepen, het me eigen maken. Ik koos de beeldtaal van het vlechten. De inlays van bananendozen, van dun karton, zijn er ideaal voor. Die knipte ik in smalle reepjes en verfde ze. Met één mat kon ik soms wel twee maanden bezig zijn, het werd iets meditatiefs.”
Traditioneel vlechtwerk, gemaakt door Goslinga, naar voorbeeld van de Toraja’s
Waar komt het intense vandaan?
„Soms grijpt iets mij. En omgekeerd. Dan moet alles ervoor wijken, heb ik bijna geen oog meer voor andere dingen. Toen ik in de buurt van het Olympisch Stadion woonde, zag ik de marathon langskomen en dacht ik: dat ga ik volgend jaar ook doen. En dat heb ik gedaan, drie keer. Ik kan iets niet half doen.”
Was dat jongetje op de achterbank in de Pijp ook al zo?
„Minder. Dus het moet ergens zijn begonnen. Ik denk bij het wielrennen. Mijn vader zat veel op de racefiets. Dan was ik soms een weekend bij hem en was hij er niet eens. Toen heb ik gevraagd of ik mee mocht en leende hij een racefiets voor me. Samen reden een rondje Ronde Hoep. De eerste keer dat ik meeging, wilde hij dat rondje twee keer doen en zei: blijf hier maar wachten. Maar ik wilde hem niet loslaten. Ik zei: ik blijf wel achter je hangen. Daar is het ontstaan.
De enige plek waar hij zonder haperen kon praten was in de auto
„Ik droomde erover. Dat ze hem zouden vinden langs de snelweg, achter het stuur. De enige plek waar hij zonder haperen kon praten was in de auto, zijn blik op de weg, als we naast elkaar zaten. Daarom wilde ik ook altijd dat hij me met de auto kwam ophalen en weer thuisbrengen. Wel tot mijn achttiende.”
Heb je gevonden wat je hoopte?
„Ja, dat waar ik nooit bij kon, dat heb ik opgelost. Alles is er nog: mijn grootvaders geschiedenis daar, het christendom en het voorouderlijk geloof. Dat wilde ik voelen. En het is ook kruisbestuiving geweest. Mijn oma liep in Nederland ook in gebatikte jurken rond. Niemand van mijn vriendjes had een oma met zulke mooie jurken. Ik weet nu dat dat ook een deel van mij is.”
Heb je je thuis gevonden?
„Nu wel. Toen mijn relatie over was, heb ik even gezworven. Als je je uitschrijft en geen nieuwe woning kunt vinden of betalen, ben je formeel dakloos. Ik heb bij vrienden geslapen, af en toe bij mijn moeder, in een hangmat op mijn atelier. Ook even in tijdelijke behuizing tussen problematische mensen. Het voelt nu als lang geleden. Mijn atelier heb ik opgezegd. Ik had mijn project afgerond. Ik dacht: ik moet daar weg, anders blijf ik met één been in die tijd staan.”
En wat ga je doen nu je de bladzijde hebt omgeslagen?
„Op mijn balkon heb ik net augurken geplant. Een oom van mijn moeder is ooit naar Canada geëmigreerd en een augurkenboerderij begonnen. Hij stuurde foto’s naar Nederland van een succesvol leven, maar de auto die je daarop ziet had hij van een buurman geleend. Zijn kinderen en kleinkinderen zijn er nog. Misschien wordt dat wel een volgend project.”
‘Eigenlijk is hij gewoon hetzelfde, papa.’ Maandenlang had de zesjarige Sam uitgekeken naar de Switch 2. De nieuwe Nintendo-spelcomputer was het hoofdonderwerp op het schoolplein, met een kalender op de koelkast werd dagelijks afgeteld naar het grote moment. Bij een eerste race over de tracks van Mario Kart World roept hij enthousiast hoe groot en mooi het nieuwe apparaat is. Maar na wat gewenning vallen de verschillen hem nog maar amper op.
Logisch, want in grote lijnen is het apparaat nog altijd hetzelfde: hij bestaat uit een scherm omringd door afneembare gamecontrollers, met een houder om hem op je televisie aan te sluiten. De olijke designtaal van de eerste Switch is ook hier aanwezig, met iets subtielere kleuren voor de linker- en rechtercontroller, de fluitjes als je een app opent en de bevredigende ‘tikjes’ van de trilmotor als je de spelcomputer ontgrendelt. De vernieuwing zit in de details, zoals het grotere scherm en snellere chips die games mooier kunnen afspelen.
Wie de spelcomputer voor het eerst opstart, krijgt daarom het gevoel van een nieuwe smartphone. Zelfs de interface is nagenoeg identiek aan het vorige model, maar dan zonder de stotterende beelden en lange laadtijden. Visueel zijn games op de Switch 2 ook wel mooier, maar het is allesbehalve een grote sprong. Kartelige randjes zijn gladgetrokken, laadtijden verkort. Nieuwe games zoals Mario Kart World kunnen meer objecten tegelijk op het scherm laten zien, oude games zoals Pokémon en The Legend of Zelda worden na een update zonder horten en stoten afgespeeld. Die extra grafische kracht is echter wel een batterijvreter, waardoor de Switch 2 beduidend sneller leegloopt dan we gewend zijn van de eerste Switch.
Het is als een grotere jas voor een gegroeid kind: de Switch 1 kon de ambities van gamemakers eigenlijk niet meer aan, dus het was tijd voor een upgrade. Maar die grotere jas heeft hoogstens een iets ander kleurtje. Atypisch voor Nintendo, dat vroeger altijd wilde vernieuwen.
Hier en daar doen wat kleine snufjes de spelcomputers iets anders aanvoelen, zoals de optie om gamecontrollers als computermuis te gebruiken. Handig in precieze schietspellen en complexe menu’s, maar in de praktijk is het vooral een extraatje: geen enkele nu beschikbare game is gebouwd om daar extra plezier uit te halen. Dat is gek, want vorige Nintendo-spelcomputers verschenen met spellen die creatief met de nieuwe hardware omspringen, zoals Wii Sports met zijn bewegingsbesturing.
Lees ook
Met de Switch 2 is Nintendo vastbesloten om fouten uit het verleden niet te herhalen
Grote markt bedienen
Dat gebrek aan innovatie zorgt dat de Switch 2 wat saai blijft. Kopers van het eerste uur kunnen hooguit genieten van de technische sprong vooruit – waardoor ook kleine gebreken extra opvallen. De analoge sticks waarmee je een gamepersonage en de camera bestuurt zijn bijvoorbeeld nog steeds gebaseerd op dezelfde technologie, die er om bekend staat op termijn kuren te krijgen.
Dat is dan weer niet ongewoon voor Nintendo. De GameCube kon minder grote games afspelen, met de Wii was Nintendo veel te laat met de sprong naar een hogere beeldkwaliteit. Het bedrijf maakt hardware tegen een relatief lage kostprijs om zo een grote markt te kunnen bedienen. Wie daarom Nintendo trouw wil blijven, moet altijd genoegen nemen met een lijst aan gebreken.
Daar staat wel iets tegenover. De games die op de Switch 2 te spelen zijn, zijn wel bovengemiddeld leuk. Mario Kart World zit vol slimmigheden, The Legend of Zelda: Tears of the Kingdom (5 ballen in een eerdere recensie) speelt nergens beter. Zo is de Switch 2 voor de harde kern van Nintendo-fans uiteindelijk een must. Hun oude spelcomputer kan straks de nieuwste, beste games simpelweg niet meer aan. Maar een nieuwe Nintendo-console – dat is weleens spannender geweest.