Rond de afgelopen jaarwisseling is flink meer schade veroorzaakt dan een jaar eerder. Het Verbond van Verzekeraars komt vandaag met een eerste schatting van ongeveer 16 miljoen euro. Dat is ruim een kwart meer dan de 12,7 miljoen euro schade van een jaar eerder.
De verzekeraars zien een opvallende toename in de schade aan auto’s. Hoewel vuurwerk ook in gemeenten met een verbod massaal werd afgestoken, is de schade daar wel lager dan in gemeenten zonder verbod. Zo kwamen uit de ‘verbodsgemeenten’ minder meldingen over schade aan huizen.
De verzekeraars benadrukken dat hun taxatie slechts een deel van de schade betreft. „De werkelijke schade van de jaarwisseling 2024/2025 ligt aanmerkelijk hoger door medische kosten, claims op zakelijke verzekeringen en schade aan niet-verzekerde overheidseigendommen.”
De afgelopen tien jaarwisselingen werd de meeste schade gemeld bij de overgang van 2016 naar 2017. Toen lag het claimbedrag op 19,5 miljoen euro. De lockdownjaarwisseling van 2020/2021 was met een schadepost van 5,2 miljoen euro voor de verzekeraars het gunstigst.
De Stichting Salvage, die namens brandverzekeraars spoedhulp biedt aan gedupeerden, kreeg op 31 december en 1 januari 112 keer een oproep. Bij de jaarwisseling 2023/2024 was dit 88 keer.
Vuurwerkschade aan een bushokje in Rotterdam. Foto Robin Utrecht/ANP
Sommige mensen kunnen het, sommige vogelsoorten ook. Maar nooit eerder was er een ongewervelde ontdekt die lange afstanden kan navigeren op de sterren. De Australische bogong-mot brengt daar verandering in: die gebruikt een ‘sterrenkompas’ om zo’n duizend kilometer te vliegen naar een plek waar hij nooit eerder is geweest. Dat schrijft een internationaal biologenteam in Nature. Daarmee zijn de prestaties van de nachtvlinder imposanter dan die van de mestkever, die zich óók op de Melkweg kan oriënteren maar dan alleen voor korte afstanden.
Dat motten gek zijn op licht is geen verrassing: iedereen kent het dramatische lot van nachtvlinders die in een kaarsvlam vliegen. Uit ander onderzoek is al langer bekend dat motten de maan kunnen gebruiken om zich te oriënteren. Volgens sommige theorieën zouden motten kaarslicht voor de maan aanzien en daardoor hun ondergang tegemoet vliegen.
Het huidige onderzoeksteam wilde weten of motten ook het licht van verre sterren kunnen onderscheiden. Die zijn in tegenstelling tot de maan immers de hele maand te zien: veel makkelijker bij het navigeren tijdens een lange tocht. De biologen ontdekten eerder al dat de centimetersgrote bogong-motten (Agrotis infusa) zich ook kunnen oriënteren met behulp van het aardmagnetisch veld. Dat, in combinatie met visuele clues zoals maanlicht of sterrenlicht, zou ze kunnen helpen bij hun epische queeste.
Enkele maanden in zomerrust
De insecten verpoppen zich tot volwassen nachtvlinder in de Australische lente en moeten dan vóór de verzengende zomerhitte aanbreekt een koele schuilplek zoeken. Die vinden ze in hoge grotten in het uiterste zuidoosten van Australië, nabij de kust. Daar gaan ze enkele maanden in zomerrust, de zogeheten ‘estivatie’. Maar voor het zover is moeten ze die plek wel kunnen vinden, terwijl ze er nooit eerder geweest zijn (en er ook nooit meer zullen terugkeren: in de Australische herfst keren ze terug naar hun geboortegrond om daar te paren en te sterven).
De biologen vingen de motten met behulp van een speciale lichtval. Daarna werden de insecten in een vliegsimulator geplaatst, die naar behoeven kon worden aangepast. Zo kon er een nachtelijke hemel met sterren en zonder maan worden getoond, en kon ook het effect van het aardmagnetisch veld tijdelijk teniet worden gedaan. Uit die onderzoeken bleek dat de motten inderdaad kunnen navigeren op de sterren en daarbij zelfs kunnen corrigeren voor seizoensgebonden veranderingen. De biologen ontdekten in het mottenbrein ook enkele visuele neuronen die direct betrokken zijn bij de oriëntatie op het sterrenkompas.
Dat de bogong-mot ook echt individuele sterren kan zien met z’n kleine samengestelde insectenogen lijkt overigens onwaarschijnlijk. Vermoedelijk is het vooral de Melkweg die helpt bij het navigeren. Van mestkevers is ook bekend dat ze hun poepballetjes in een rechte lijn kunnen voortduwen door zich te oriënteren op de heldere baan van het sterrenstelsel. Maar, concluderen de biologen, dat doen de kevers hooguit voor een paar minuten, en niet in één specifieke richting – de enorme afstand die de nachtvlinders moeten afleggen, vele nachten achter elkaar, is veel indrukwekkender.
Eindelijk is er een schedel bekend van de denisoviërs. Die mensensoort is pas in 2010 ontdekt, op basis van oud dna in een vingerkootje uit de Zuid-Siberische Denisova-grot. En sindsdien zijn nooit aansprekende, ‘gezichtsbepalende’ botten gevonden: tanden, twee kaken en nog wat botfragmenten.
Maar het was een wijdverspreide soort, een nauwe verwant van de vooral in Europa levende neanderthalers. De denoisoviërs leefden vooral in Azië, waarschijnlijk tot hun uitsterven ongeveer 20.000 jaar geleden. In Azië zijn ook sporen van hun dna teruggevonden bij moderne mensen, met zelfs tot 5 procent in het genoom van de huidige Papoea’s op Nieuw-Guinea.
En nu dus blijkt de al eerder gevonden complete, minstens 150.000 jaar oude ‘drakenschedel’ uit het Noord-Chinese Harbin ‘denisovisch’. ‘Harbin’ heeft een grote herseninhoud: 1.420 kubieke centimeter, vergelijkbaar met neanderthalers en moderne mensen, maar met veel zwaardere wenkbrauwbogen dan Homo sapiens Ook de rugbybalachtige schedelvorm en het extreem brede gezicht werkt sterk af van de moderne mens. En hij mist het voor neanderthalers zo kenmerkende ‘puntje’ op het achterhoofd.
Materiaal uit tandplak
Zo ziet dus de denisoviër eruit, aldus de stellige conclusie van twee artikelen die woensdag zijn gepubliceerd door respectievelijk Cell en Science. In Cell is het mitochondriaal dna uit tandplak van een kies uit de schedel beschreven en in Science ging het om het eiwitmateriaal uit het schedelbot. In beide werden unieke denisova-kenmerken gevonden.
De toewijzing van de Harbin-schedel aan de denisovamens is een belangrijke doorbraak in het onderzoek naar deze prehistorische mensensoort die hiermee eindelijk een gezicht krijgt. Het is ook een nieuwe stap vooruit in de analyse van prehistorische eiwitten. Nog nooit werden uit zulk oud prehistorische botmateriaal zoveel analyseerbare menselijke paleo-eiwitten gewonnen als uit de Harbin-schedel, melden de Chinese onderzoekers onder leiding van Qiaomei Fu (Chinese academie van wetenschappen, Peking) trots in Science.
Het onderzoek van paleo-eiwitten heeft als grote voordeel dat eiwitten veel beter en langer dan dna intact blijven. Een eerste hoogtepunt in die al lang bestaande tak van onderzoek was een overigens omstreden gebleven typering van miljoenen jaar oude Tyrannosaurus rex-eiwitten. Recenter werden 800.000 jaar oude eiwitten van de menselijke voorouder Homo antecessor gepubliceerd (in 2020) en er zijn dus ook eiwitten geanalyseerd uit twee kaken die daarmee aan de denisovamens konden worden toegewezen (in 2019 en in 2025).
„Twee supertoffe artikelen!” reageert vanuit Denemarken de Nederlander Frido Welker (Universiteit van Kopenhagen). Hij is een vooraanstaande onderzoeker van paleo-eiwit en hij was ook betrokken bij de eerdere identificatie van denisova-eiwitten in de twee kaken, uit Tibet en zeer recent nog in een kaak die was opgevist voor de kust van Taiwan. „De onderzoeken lijken duidelijk aan te tonen dat de Harbin-schedel tot de denisoviërs behoort.” Dat er alleen mitochondriaal dna is teruggevonden noemt hij „opmerkelijk”, maar het botproteoom is gelukkig „redelijk groot”, aldus Welker.
Robuust en groot
Vanuit Nederland reageert ook de neanderthalerkenner en archeoloog Wil Roebroeks (Universiteit van Leiden) enthousiast. De uitgebreide eiwitanalyse noemt hij „een huzarenstukje voor een zo oude vondst” en dan ook nog mithochondriaal dna uit een kies na meer dan 146.000 jaar in rivierafzettingen, allemaal dankzij „toevalligheden, fantastische technologische ontwikkelingen op biomoleculair gebied, en de afwezigheid van goede tandplakverwijdering in het Midden Pleistoceen.”
De nu als denisoviër getypeerde Harbin-schedel is niet de enige robuuste en grote schedel uit China die uit deze periode (ca. 400.000 tot 100.000 jaar geleden) is teruggevonden. Voorheen werden deze schedels, ook al door hun relatief grote schedelinhoud, ‘archaïsche Homo sapiens’ genoemd (directe voorlopers dus van de moderne mens), maar die naam is in ongebruik geraakt. De grote vraag is nu of deze schedels van Dali (‘Homo daliensis’, ca. 250.000 jaar oud , schedelinhoud 1.120 cc), Hualongdong (fragmenten, ca. 300.000 jaar oud), Maba (300.000 à 100.000 jaar oud, schedelinhoud 1.300 cc), Xuchang (ca. 110.000 jaar oud, schedelinhoud 1.800 cc) en van Jinniushan (ca. 250.000 jaar oud, schedelinhoud 1.300 cc) dan óók allemaal denisovisch zijn.
De Dali-schedel lijkt in ieder geval érg op die van Harbin. In 2021 vond een van de betrokken onderzoekers, de Brit Chris Stringer, al dat de Harbin-schedel daarom best Homo daliensis kon worden genoemd. Maar de andere, Chinese, onderzoekers kozen er toen voor de Harbin-schedel in een aparte publicatie een eigen soortnaam te geven: Homo longi, drakenmens, naar de ‘drakenrivier’ (Long Jiang) in de buurt waarvan de schedel gevonden was. Zolang er geen dwingend eiwit- of dna-bewijs is, kunnen de andere ‘archaïsche’ Chinese schedels nog best tot andere nog onbekende mensensoorten behoren. Roebroeks sluit dat laatste niet uit. „Er lijkt meer diversiteit te zijn in het Midden Pleistoceen van Azië dan in de Harbin-Dali groep gevangen kan worden. We praten hier over honderdduizenden jaren van evolutie in een groot gebied, met een enorme variatie in landschappen en klimaat.”
Bij de ontdekking in 2010 werd aan de denisovamens expres géén eigen soortnaam gegeven, door de latere Nobelprijswinnaar Svante Pääbo, die nu weer als mede-auteur verbonden is aan het mt-dna-onderzoek in Cell. Voorlopig zou de denisoviër dus best Homo longi kunnen worden genoemd, zegt Frido Welker, „al vind ik het wel interessant dat de auteurs van beide artikelen dat expliciet dus niet doen. Misschien wel omdat er al behoorlijk wat soortnamen zijn voor menselijke fossielen uit China. Als ook maar één daarvan ook als denisoviër wordt aangewezen, dan heeft die oudere soortnaam voorrang op Homo longi.”
In de jacht op medailles verliest de Nederlandse sportwereld de veiligheid van sporters te vaak uit oog. Alleen al vorig jaar kreeg één op vier topsporters in Nederland te maken met een vorm van geweld. Dat is de conclusie van een woensdag verschenen onderzoek naar de topsportcultuur in Nederland, waaraan meer dan 1.200 topsporters, ruim 200 trainers en bijna 100 oud-topsporters deelnamen.
In veel van de gevallen ging het om verbaal of emotioneel geweld, blijkt uit de uitkomsten: schelden, intimideren, vernederen of manipuleren. Maar niet zelden maakten topsporters ook melding van fysiek geweld. Ruim 7 procent van deelnemers werd daar naar eigen zeggen slachtoffer van. Van pestgedrag, met name roddelen, had meer dan een derde van de deelnemers last.
Vooral vrouwelijke sporters ondervinden seksueel ongewenst gedrag, zagen de onderzoekers. Bijna tachtig deelnemers kregen daar in het voorgaande jaar mee te maken, ongeveer 6,2 procent van alle topsporters die aan het onderzoek meededen. In de meeste gevallen ging het om opmerkingen of gebaren, in 19 gevallen ook om ongewenste aanrakingen van seksuele aard.
Het onderzoek, getiteld Vlammende Ambitie, is het werk van onderzoeks- en adviesbureau Verinorm. Dat was vier jaar geleden ook verantwoordelijk voor het diepgravende rapport naar de misstanden in de turnsport. Dit nieuwe onderzoek is volgens de auteurs nog veel omvangrijker, „mogelijk wel het grootste ter wereld” in zijn soort. Het nam ruim drie jaar in beslag, waarin de onderzoekers naast de vragenlijsten ook 470 sporters, ouders, experts en trainers nog eens nader bevroegen.
Misstanden voorkomen
Veel van de onderzoeken naar topsportcultuur vinden pas plaats als het leed al is geschied, schrijven de auteurs, onder wie hoogleraar recht en sport Marjan Olfers en criminoloog Anton van Wijk. Doelstelling van dit rapport is juist om bestuurders inzicht te geven in hoe ze de cultuur in hun organisaties kunnen verbeteren. Kortom: misstanden voorkomen, „in plaats van het telkens bevestigd krijgen dat er in sport A of B grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden”.
Maar wie de cultuur in topsport wil begrijpen, moet ook weten wat er fout gaat en waarom. Dus ook in het nieuwe rapport is veel aandacht voor misstanden, om vervolgens te ontleden onder welke omstandigheden die plaatsvonden. Zo wijzen sporters bij geweld, pestgedrag en seksueel ongewenst gedrag vaak een collega-sporter aan als schuldige. Bij onderdrukking, zoals dwang, machtsmisbruik of chantage, is de coach vaker de dader.
Ook kent elk van die categorieën zijn eigen „verklarende factoren”, zien de onderzoekers. Zo zijn Nederlandse topsporters met een ander geboorteland vaker slachtoffer van pestgedrag, krijgen extraverte topsporters meer te maken met geweld en komt onderdrukking vaker voor bij jonge topsporters. Eén eigenschap keert overigens bij allemaal terug als risicofactor: een cultuur met veel hiërarchie, waarin een grote afstand bestaat tussen sporter en coach, vergroot de kans op grensoverschrijdend gedrag.
Een andere uitkomst van het onderzoek is dat lang niet elke topsporter zich vorig jaar beschermd voelde in zijn sportomgeving. Ongeveer 29 procent van de deelnemers beoordeelde de cultuur waarin hij of zij tot prestaties moest komen als onveilig. Het verschil tussen sporten is daarbij verwaarloosbaar: in Olympische disciplines voelen sporters zich net zo veilig of onveilig als in niet-Olympische sporten en ook tussen teamsporten of individuele sporten is het onderscheid nihil.
Onvermijdelijk in sport op hoog niveau zijn de voortdurende druk en de hoge verwachtingen, van coaches en bonden, maar ook vanuit de buitenwereld. Daarom keken de onderzoekers ook naar het welzijn van de huidige generatie topsporters. Een van de uitkomsten daarvan was dat één op de vijf deelnemers in de categorie „mentaal ongezond” valt, en dat veel deelnemers regelmatig met fysieke klachten kampen.
Slaapproblemen
Zo zegt een kwart van de topsporters vaak hoofdpijn te hebben, en bijna 20 procent meldt regelmatige maag- en darmklachten. Op het eerste gezicht flinke aantallen, maar ze zijn niet hoger dan bij andere Nederlanders van vergelijkbare leeftijd, zo nuanceren de auteurs later in hun rapport. De enige klacht die onder Nederlandse topsporters aanmerkelijk vaker voorkomt dan bij andere groepen in de maatschappij zijn slaapproblemen: daarheeft ruim een derde van de topsporters last van. Het landelijke gemiddelde is 26 procent.
Dat het welzijn van topsporters in lijn is met het landelijk gemiddelde, neemt niet weg dat er ruimte is voor verbetering. Net als in eerdere onderzoeken is ook Vlammende Ambitie kritisch op de zogeheten ‘top-tienambitie’ van NOC-NSF. De Sportkoepel streeft ernaar om als Nederland bij tien beste sportlanden ter wereld te horen en zet financieel daarom vooral in op sporten waar de medaillekansen het grootst zijn.
Het gevaar daarvan is dat „prestaties allesbepalend” worden, menen de auteurs. Niet alleen bij bestuurders, maar ook bij coaches, die uit angst om hun financiering te verliezen vooral bezig zijn met medailles en niet meer met de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van sporters. Dat verhoogt de kans op misstanden. „Juist de onderzoeken naar misstanden lieten zien dat de topsporter áchter de prestaties vaak van ondergeschikt belang was.”