N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Zomerschrijfwedstrijd 6 (Slot) Bh’s, kapotgescheurde boeken, de inhoud van een toilettas, en overal roestbruine vegen op de muur. Een peloton daalt af in de buik van Schiphol, op weg naar een dof gedreun, schrijft Maartje Godfroy.
‘Oren open, monden dicht. Ik wil honderd procent aandacht nu.” Peloton Sierra pruttelt een paar seconden na en valt dan stil. „Straks gaan jullie die trap af”, vervolgt de instructeur, „en ik wil iedereen in één stuk terug hebben. Geen gekloot.”
Ik draai weg van Mo en houd mijn handen achter mijn rug. In onze nieuwe uniformen staan we in rijen van vier naast elkaar, als jonge boompjes, het plastic nog om de stam.
Mo is de Methusalem van de groep en als enige Onder geweest. Toen ik bij onze kennismaking gevraagd had wat daar dan was, had hij geantwoord: „Denk je dat we voor de lol door de marechaussee gescreend worden?”
De instructeur draait voor de laatste keer het programma af. Ik kan het achterstevoren opdreunen als het moet en staar door de glazen wand naar de landingsbanen. Vliegtuigen houden estafette op het asfalt.
Het startsignaal klinkt en in tweetallen dalen we af in de buik van Schiphol. Ik schuifel achter Mo aan door een schemerige gang, we gaan rechts, weer een gang, twee keer links. Soms knippert een spotje in het systeemplafond en zien we de gang als een door bliksem verlicht landschap. Bh’s. Kapotgescheurde boeken. De inhoud van een toilettas. Het had een tienerkamer kunnen zijn, als niet overal roestbruine vegen op de muur zaten.
Mo is anderhalve kop langer dan ik en blokkeert een groot deel van mijn gezichtsveld. Hij maakt een gebaar achter zijn rug en we houden halt voor een toilet aan de linkerkant. Pitstop.
In het hokje klik ik mijn hoofdlamp aan. Op de grond liggen de scherven van een spiegel, een deodorantroller en een boek met een besmeurde kaft, waarop twee mensen in een half opengeschroefd sardineblikje liggen. Normale mensen, staat eronder. Normaal. Dat klinkt aanlokkelijk.
Mo port in mijn schouder en met een ruk kom ik overeind. Op de plek waar de spiegel had moeten hangen, heeft iemand – of iets – een pincet in de muur geramd.
„Suna, aan het einde van de gang hierbuiten is de bagagekelder.”
Zijn rugzak ligt op de wc-bril en ik sta onhandig tussen het fonteintje en de deurklink gevouwen.
„En je weet het hè.”
„Ja, ja, observeren, vastleggen, verzamelen.”
„Niet. Benaderen.”
„Yes sir.” Ik grijns.
„Kappen daarmee”, snauwt Mo. „Elke maand is er een nieuw peloton nodig. Niets grappigs aan.”
Ik trek mijn gezicht in de plooi. „Tot zover de ‘personeelstekorten bij het bagagepersoneel’. Dat hebben de woordvoerders mooi weten te verpakken.”
„Die zitten op de derde verdieping publieksvriendelijke synoniemen voor ‘chaos op Schiphol’ te bedenken.”
We bespreken nog een keer de taakverdeling en controleren onze uitrusting. Ik veeg mijn handpalmen over m’n broekspijpen. Rustig nou. Straks ben je weer boven. Nog drie keer en dan een zwijgcontract en anderhalf jaarsalaris.
We zitten gehurkt tegen de deur aan het einde van de gang, mijn hand ligt op de klink. De doffe dreunen van de ruimte erachter resoneren in mijn keel. De deurklink trilt als ik hem omlaag duw en schuifelend gaan we naar binnen. Het is donker maar als ik mijn hoofdlamp weer aan wil klikken, legt Mo zijn hand eroverheen en schudt zijn hoofd. Langzaam passen mijn ogen zich aan en de contouren van een lage, lange ruimte verschijnen. We zakken neer op een tapijt van strandjurkjes en dubbeldikke zomernummers.
Dan hoor ik ergens rechts van me een scheurend geluid.
Woesj.
Vlak boven ons knalt de helft van een leren koffer tegen de muur.
Iets schuift naar ons toe.
Mo plukt een bikinibroekje van mijn schouder. „Wegwezen, het komt hierheen.”