Met nog minder dan vijf maanden te gaan tot de Olympische Spelen van Tokio nam de Nieuw-Zeelandse roeister Zoe McBride, de heersend wereldkampioen in de lichte dubbeltwee, een opvallend besluit: ze ging stoppen. Ze was de eeuwige worsteling met haar gewicht zat – in de lichte dubbeltwee is 57 kilo de bovengrens. Daar had ze het al jaren zo moeilijk mee dat ze een eetstoornis ontwikkelde. Nu wilde ze haar lichaam niet langer straffen en pijnigen.
Roeister Marieke Keijser, die ook uitkwam in de lichte dubbeltwee, was op een trainingskamp in Italië toen ze hoorde van McBrides besluit. Keijser, dan 24 jaar, kan zich haar eerste reactie nog precies herinneren. McBride was, naast een vriendin, ook haar grootste concurrent. Het schoot door Keijsers hoofd dat ze, los van medeleven, sportief gezien misschien blij zou moeten zijn dat zo’n belangrijke medaillekandidaat vlak voor de Spelen wegvalt. Maar dat was ze niet. „Ik dacht alleen maar: oh mijn god, er is een uitweg. Ze heeft de ballen gehad om te stoppen. Ik was stik- en stikjaloers.”
Ook voor Keijser was het een dagelijkse worsteling om met haar 1,73 meter op die 57 kilo te blijven. Haar trainingen deed ze op zo min mogelijk eten. „Sommige dagen kwam ik uit op zo’n duizend calorieën”, de helft van het dagelijks advies voor vrouwen – vrouwen die geen topsporter zijn. Ze huilde in die tijd om het minste of geringste, werd niet meer ongesteld. Alles in haar schreeuwde dat ze ook wilde stoppen, maar ze durfde niet. „Ik had het gevoel dat ik iedereen teleur zou stellen.”
Ze ging naar Tokio en behaalde er samen met Ilse Paulis een bronzen medaille. Een jaar later, in 2022, nam ze afscheid van de wedstrijdsport. Op haar 25ste, vroeg voor een roeister. „Ik was helemaal uitgeput.” Voor het eerst praat ze openlijk over het eetprobleem dat ze als topsporter ontwikkelde.
Taboe
Eetproblematiek komt veel voor in de topsport, een stuk meer dan daarbuiten, blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Het meest in sporten met gewichtsklassen (zoals judo, vechtsporten, lichtroeien), sporten waarin een laag gewicht een voordeel is (bijvoorbeeld langeafstandslopen en wielrennen) en zogeheten ‘esthetische sporten’ (zoals turnen). Maar erover praten is vaak nog een taboe: sporters willen niet zwak overkomen, schamen zich, of zijn bang dat iemand zich gaat bemoeien met hun eetgedrag. En veel coaches gaan het onderwerp uit de weg.
Sportkoepel NOC-NSF wil dat eetproblematiek beter wordt opgepakt in de topsport. Onlangs werd een campagne gelanceerd die het taboe op het onderwerp moet doorbreken, behandeling moet verbeteren en problematisch eetgedrag idealiter zelfs moet voorkomen.
NRC sprak elf (oud-)topsporters over de rol van eten en gewicht in hun carrière en hun leven. Hoe is het om steeds weer de strijd met de kilo’s aan te moeten gaan? Hoe kan het dat je als sporter een eetprobleem ontwikkelt? Welke sporen laat het na?
Als topsporter hoef je geen eetprobleem te hebben om te weten wat honger is. In sporten met gewichtsklassen is het doodnormaal om vlak voor een toernooi nog even in een rotvaart wat kilo’s kwijt te moeten. Niemand doet daar geheimzinnig over.
Lees ook
Podcast NRC Vandaag: De andere kant van de medaille: eetstoornissen in de topsport
Maar dat wil niet zeggen dat het makkelijk is. „Gewichtsklassen doen rare dingen met mensen”, zegt oud-bokser Nouchka Fontijn (36). Zelf had ze de mazzel dat ze goed paste in haar categorie (tot 75 kilo), dus heel hard afvallen hoefde ze niet. Voor haar bleef het bij zo nu en dan een warm bad vlak voor de wedstrijd, om vocht en dus gewicht te verliezen. „Maar ik heb meiden gezien die echt struggles hadden.” Die zag ze de laatste dag voor de wedstrijd in het hotel alleen maar sla eten. Of ze hadden na die tijd juist eetbuien. „Chocola en chips, alles door elkaar.”
Judoka Kim Polling (33) was zo iemand die vroeger vlak voor een toernooi nog flink wat gewicht kwijt moest, soms wel een kilo of vijf. Dan at ze een paar dagen vrijwel niets. Polling, die judoot in de klasse tot 70 kilogram, weet uit ervaring: je wordt er niet gezelliger van. „Als ik honger heb, ga ik snauwen.”
Juul Franssen (34), die twee jaar terug stopte met judo, herkent dat. „Mijn partner zei weleens: de laatste week voor een toernooi zou ik het niet erg vinden om jou in een hotel te stoppen.” Franssen heeft onnodig lang geworsteld met haar gewichtsklasse, zegt ze achteraf. In het judo word je op jonge leeftijd „in die vakjes gestopt”. Ze koos op haar vijftiende voor de categorie tot 57 kilo. Dat was toen haar „natuurlijke gewicht”, maar langzamerhand ging het steeds meer knellen, omdat als vrouw je lichaam in die jaren nog verandert, zegt ze.
Franssen werd zo iemand die altijd haar eigen bakjes eten meenam en ’s ochtends porties stond af te wegen. Licht genoeg blijven – ‘gewicht maken’ in jargon – werd de „eerste wedstrijd” voordat een toernooi begon. „Het zwaarste stuk. Dat slaat natuurlijk nergens op.”
De knop ging pas om toen ze zichzelf op 24-jarige leeftijd in de spiegel bekeek, concludeerde dat ze „een strijkplank” was geworden en daarna op de weegschaal zag dat ze nog stééds twee kilo te zwaar was om die 57 kilo te halen. „Ik dacht: waarom heb ik al die jaren gedaan alsof dit normaal is.” Daarna stapte ze over naar een hogere gewichtsklasse (-63 kilo). „De energie kwam terug, het vuur kwam terug. Ik voelde me beter dan ooit.”
150 kilometer fietsen
Meer bezig zijn met het ‘inwegen’ dan de wedstrijd zelf: dat maakten Marieke Keijser en Bjorn van den Ende (38), die als lichte roeier naar de Olympische Spelen van Londen (2012) en Rio de Janeiro ging (2016), ook mee. De angst om te zwaar te worden – bij de mannen is de bovengrens in het lichte roeien 72,5 kilo – ging bij beide roeiers langzaam hun leven beheersen. Al reageerden ze daar allebei anders op.
Keijser ging steeds minder eten en extra bewegen naast haar – al heel zware – trainingsschema. „Zodat ik me niet schuldig voelde of stress kreeg.” Op zondagen, wanneer ze geen trainingen had, fietste ze dan van haar toenmalige woonplaats Amsterdam naar haar moeder in Rotterdam en weer terug, zo’n 150 kilometer. Dat deed ze steeds vaker. „Het werd voor mensen om me heen normaal dat ik ging sporten op een dag die bedoeld was om uit te rusten.”
Van den Ende besloot, op een avond ergens in 2011, voor het eerst om over te geven toen hij het gevoel had dat hij te veel had gegeten. „Dat ging heel makkelijk”, zegt hij. Het werd al snel gewoon. „En op een gegeven moment werd het obsessief. Dan ging ik boodschappen doen waarvan ik wist: dit gaat er makkelijk uit.”
Het ergst, terugkijkend, was hij eraan toe bij de Spelen van Londen. Van den Ende was mee als reserve en voelde een grote verantwoordelijkheid om er „te zijn voor de jongens.” „Ik was zo bezig met mijn gewicht dat ik meerdere keren per dag overgaf. Toen wist ik wel: dit is echt niet goed. Logistiek was het ook zwaar, want waar kun je het stil doen? Het was echt chaos in mijn hoofd.”
Hoe kwam het zo ver? Deels zat het in zijn karakter, zegt Van den Ende. Voor het roeien was hij een stuk zwaarder en zat hij niet goed in zijn vel. Zijn zelfbeeld ging afhangen van zijn gewicht, vertelt hij. Daarnaast gaf het overgeven hem een gevoel van „controle”. „In topsport zou je het liefst alles in de hand willen hebben. De een zoekt het in trainingsuren, de ander in voeding.”
Keijser denkt dat haar perfectionisme een rol heeft gespeeld. Maar ze wijst ook naar de roeiwereld, die volgens haar ongezond eetgedrag normaliseerde. En die haar niet tegen haar eigen „enorme discipline” beschermde.
Van den Ende: „ Wat ik erg gemist heb, vanuit de coaching, is hoe je op een gezonde manier kunt leven als lichte roeier.”
In zijn omgeving, zegt hij, leerden roeiers elkaar onderling „maniertjes”. Veelgebruikte methodes, zoals ‘zweetpakken’, trainingspakken van niet-ademende stof, en zout- en vezelloos eten: allemaal bedoeld om zo min mogelijk vocht in je lijf te hebben. Maar er kwamen ook zelfbedachte ‘trucs’ voorbij. „Dan was er bijvoorbeeld iemand die een week voor een wedstrijd elke dag alleen maar één reep chocola at, want dat was maar 100 gram.”
Keijser: „Er werd niet aan mij gevraagd wat lichtroeien met me deed. Het was een gegeven dat wij honger hadden”, zegt ze. „Toen ik tegen mijn coach zei dat ik stress had, dat ik niet wist hoe ik nog minder moest eten, maar dat de weegschaal nog steeds aangaf dat het te veel was, werd er gezegd: ‘Het is gewoon een kwestie van minder eten. Als je minder eet, val je vanzelf af.’”
Toen de Spelen van Tokio vanwege de corona-pandemie werden uitgesteld, stortte Keijser in: „Ik dacht: ik hou dit niet vol.” Via de sportarts van de roeibond, die ze om hulp vroeg, kwam ze terecht bij een sportpsycholoog die gespecialiseerd is in eetproblematiek. „Zij zei: jij hebt geoorloofde anorexia. Anorexia die iedereen in jouw omgeving oké vindt. Het was een verademing voor me.” De vrouw hielp haar „overleven” tot de Spelen van Tokio.
‘Niet zo aardige manier’
Baanwielrenster Hetty van de Wouw (25) vertelt dat ze op haar negentiende door haar toenmalige coach op een „niet zo aardige manier” op haar gewicht werd aangesproken. Dat was op een vliegveld, toen ze het niet verwachtte. „Hij kneep in mijn been en zei: ‘Now you need to lose some weight’.” Van de Wouw had het op dat moment moeilijk met de scheiding van haar ouders. Daardoor kwam dat zinnetje misschien extra hard aan, zegt ze. „Ik ben na die opmerking anders naar mezelf gaan kijken.”
Alle baanwielrenners moesten in die tijd wekelijks hun gewicht opschrijven op de muur van het krachthonk. Het afvallen werd op die manier heel publiekelijk. „Ik wilde laten zien: ik doe het goed, ik kan het wel.”
Langzaam werd haar gewicht een obsessie. Haar coach, inmiddels een andere, greep niet in, zegt Van de Wouw. „Ik dacht na een tijdje: ik hoor wel wanneer ik mag stoppen.” Maar dat gebeurde maar niet, zegt ze. Ze vertelt dat ze in een klein jaar veertien kilo afviel. Pas nadat haar teamgenoot alarm had geslagen, ging haar coach het gesprek met haar aan, vertelt ze. „Hij heeft het niet op tijd opgepakt.”
Ook Jip Vastenburg (29), die vorig jaar stopte als langeafstandsloper, herinnert zich „kleine dingen” die gebeurden toen ze als tiener zelf steeds serieuzer bezig ging met de sport. „Het meten van vetpercentages waar iedereen bij is. Of opmerkingen van coaches: als je meer kilometers gaat lopen, word je vanzelf wat dunner.” Gesprekken over gewicht gingen in die tijd niet over gezondheid, zegt Vastenburg, alleen over lichter worden. „Lichter is beter, dat zit er zó in bij het hardlopen.”
Vastenburgs perfectionistische karakter deed de rest: steeds dunner worden werd „een competitie” die ze met zichzelf aanging. Terugkijkend had ze in die tijd een eetstoornis, zegt ze, ook al zag ze het toen niet zo: ze bleef eten, gaf niet over. Maar Vastenburg liep wekelijks wel 120 tot 140 kilometer – waarvan een ochtendloop op een lege maag – terwijl ze structureel te weinig binnen kreeg. Soms, als de honger te erg werd, had ze eetbuien. Daarna belde ze dan in tranen haar moeder. „Ja, als je dat geen eetstoornis kunt noemen …”
Ideaalbeeld in het turnen
Een voormalige turnster vertelt dat ze lang in de knoop heeft gezeten met zichzelf vanwege het ideaalbeeld in het turnen. Dat was „ballerinaslank”, zegt ze, naar voorbeeld van de vele vaak heel jonge Russinnen en Roemeensen in de sport. „Toen mijn lichaam veranderde van meisje naar vrouw, heb ik geprobeerd dat tegen te houden.” Dat deed ze onder meer door „langere periodes heel weinig te eten”, vertelt ze. Ook anderen zag ze worstelen. „Ik heb ook meegemaakt dat een meisje werd opgenomen.” Inmiddels is het „aanzicht” het turnen volgens haar wel wat veranderd: „Een atletisch lijf, daar heb je veel meer aan.”
Ook een andere turnster vertelt dat ze het „moeilijk” heeft gehad tijdens de puberteit. „Ik heb heel lang mijn best gedaan zo dun mogelijk te blijven. Weinig eten, veel afwegen, compenseren.” Veel coaches zagen een dun uiterlijk een paar jaar terug nog „als succesformule”, zegt de vrouw, die ook anoniem wil blijven. Van een diëtist kreeg ze het advies om koolhydraten te mijden: „Want turnen was geen duursport”. En turnsters onderling hadden „bewijsdrang”. „Wie heeft het laagste vetpercentage? Of dat je jezelf altijd maar dik moest noemen.”
In het fietsen was die groepsdruk er ook, zegt oud-profrenner Marijn de Vries (45), die stopte in 2015. „Vanuit de staf kon je af en toe gek gemaakt worden, maar het gebeurde vooral bij rensters onderling. Altijd kijken op elkaars bord. Wat eet de ander wel en niet?”, zegt De Vries, die nu werkt als sportjournalist en NRC-columnist. „Ik heb heel veel eetproblematiek gezien. En nog steeds.” Niet dat het alleen bij de vrouwen misging, zegt ze. „Als je nu terugkijkt, denk ik dat de problematiek bij de mannen even groot was. Alleen werd dat altijd gezien als toppunt van professionalisme.”
En hoewel sporters in hun tienertijd het kwetsbaarst zijn voor het ontwikkelen van verstoord eetgedrag, kan het ook op latere leeftijd de kop opsteken, merkte De Vries tot haar eigen verbazing. „Ik dacht: ik ben dertig, ik laat dit niet gebeuren. Maar ik heb ook een jaar gehad dat ik volledig overtraind was. Te weinig eten, niet genoeg hersteld.” De grens van wat normaal is, verschoof steeds, merkte ze. „Ik denk dat topsporters ook die intrinsieke drive hebben om tegen grenzen aan te gaan, of eroverheen.” Daarom, zegt ze, is goede begeleiding zo belangrijk.
Voormalig wielrenner Laurens ten Dam (43) herinnert zich dat hij bij ploegenpresentaties altijd naar collega’s keek: „Zo van: die is mager. En dat ging ik dan met mezelf vergelijken. Ik was zo met gewicht bezig.”
Ten Dam, die stopte in 2019, fietste in een tijd dat de eten van wielrenners nog bestond uit veel vetten, eiwitten en weinig koolhydraten. Inmiddels is er in het wielrennen veel meer aandacht voor goede voeding en gebeurt dit niet meer: „Koolhydraten zijn je benzine”, zegt hij. „We hebben achteraf bekeken veel onnodig afgezien.” Niet dat hij dat iemand kwalijk neemt, zegt Ten Dam. „Zo was het gewoon. Ik was me er wel van bewust dat topsport niet gezond was. Dat het rijden van de Tour de France niet gezond was. En dat risico nam ik.”
Hoe houd je dat vol, topsporten terwijl je structureel te weinig eten binnenkrijgt? „Mentaal kun je veel opvangen”, zegt Ten Dam, „terwijl je eigenlijk ondervoed bent.” Goed presteren op weinig voedsel was zelfs iets waar je prestige uithaalde, zegt hij. En andersom gold: „Als je hard ging en je had gegeten, dan telde het niet.”
Maar hij is ook weleens „over het randje gegaan.” In 2015 besloot hij nog nét een beetje extra af te vallen, vanuit de hoop dat hij dan ook nog net iets beter zou gaan fietsen. „In 2014 had ik een goede Tour gereden op 67,5 kilo. En ik denk dat ik in 2015 terugging naar 66 kilo.” Dat bleek „proefondervindelijk” te weinig. Hij werd dat jaar aangesproken door toenmalig ploeggenoot Robert Gesink. „Die zei: Lau, ik maak me een beetje zorgen om je. Je bent wel heel mager.”
Kans op botontkalking
Het punt is, zeggen zowel Van den Ende als Vastenburg, dat afvallen in het begin goed werkt. Vastenburg: „Je wordt er heel erg voor beloond.” Dat is ook niet onlogisch, zegt ze, je moet nou eenmaal je eigen gewicht meedragen. Maar na verloop van tijd kun je als sporter door een ondergrens zakken.
Dat kan veel invloed hebben, zegt Maarten Moen, chefarts van NOC-NSF, zowel op de korte als de langere termijn. „Er zijn veel wetenschappelijke studies bijgekomen die in veel meer detail laten zien wat er nou eigenlijk gebeurt als je langdurig een verstoord eetpatroon hebt.” Zoals mentale problemen, slechtere concentratie, ontregeling van de hormoonhuishouding, het maagdarmstelsel en het afweersysteem.
Daarnaast blijft bij vrouwen die langdurig te weinig eten de menstruatie uit. Dat kan ook blijvende gevolgen hebben: het vergroot de kans op botontkalking. Mannen kunnen last krijgen van een te laag testosterongehalte, wat onder meer tot erectiestoornissen en lusteloosheid kan leiden.
Logischerwijs gaan uiteindelijk ook de sportprestaties achteruit. Maar als een sporter eenmaal diep in de eetproblematiek zit, is het heel lastig om gedrag zomaar te veranderen.
Vastenburg had het, net als Keijser, emotioneel gezien heel moeilijk en raakte ook sportief in de knel. Haar dieptepunt waren de Spelen van Rio, waar ze 28ste werd op de tien kilometer. „Na mijn wedstrijd was ik zo verdrietig en moe en op. Ik heb niet eens andere sporten gekeken, terwijl ik een echte sportfreak ben.”
Keijser had last van wondjes die niet genazen, haar ribben die pijn gingen doen. „Dat komt bij lichte dames meer voor. Ik heb ook een tijdje een onderrugblessure gehad die onverklaarbaar was.”
Bij Ten Dam holden zijn prestaties achteruit en bleek uit bloedtesten dat zijn testosterongehalte heel laag was.
De Vries merkte dat haar haar ging uitvallen en nagels gingen afbrokkelen. Ook werd ze periodes niet meer ongesteld. Maar dat werd in die tijd heel normaal gevonden, zegt ze. Wenselijk zelfs, omdat je dan ‘dun genoeg’ was. „Als je niet meer menstrueerde, was dat goed, daar kon je trots op zijn. Dat is in het vrouwenpeloton wel veranderd.”
Verschillende vrouwen vertellen dat ze later zorgen hebben gehad over de gevolgen van die uitblijvende menstruatie. „Ik ben wel bang geweest”, zegt Franssen. „Ben ik nog wel vruchtbaar, kan het lichaam dat nog wel?”
Baanwielrenster Hetty van de Wouw zegt dat ze, nadat ze was gestopt met afvallen, twee jaar moest wachten tot haar menstruatie terugkeerde. Ze heeft zich na een tijd zelf maar bij de huisarts gemeld, haar coach vroeg er niet naar, zegt ze. „Terwijl het zó’n teken aan de wand is.”
Ingevallen gezicht
Waarom heeft niemand iets gezegd, heeft Vastenburg zich later afgevraagd. In haar slechtste tijd, zo rond de Spelen van Rio, woog ze 55 kilo, op 1,81 meter. „Als ik nu die foto’s bekijk … je kunt het gewoon zien: dunne armpjes, ingevallen gezicht.”
Tegelijkertijd zegt ze ook: áls iemand zorgen uitsprak, zoals haar moeder, luisterde ze niet. „En iemand met een eetstoornis kan ontzettend goed liegen. Dan zei een sportarts na bloedprikken: ik zie een energiedisbalans, hoe gaat het? En dan zei ik: ja, heel goed.”
Sporters houden eetproblemen vaak het liefst bij zich, zegt Eefje Raedts, psycholoog en hoofdexpert prestatiegedrag bij NOC-NSF. Maar ook voor coaches of andere stafleden kan het „moeilijk” zijn om op een goede manier over gewicht te praten. „Zeg je bijvoorbeeld: iemand is iets te zwaar voor een prestatie? Of zeg je: iemand is te dik? Dat is wel belangrijk.”
Het onderwerp laten liggen is ook geen oplossing: gewicht is nou eenmaal een belangrijke factor in de topsport. Maar koppel gesprekken over het gewicht van sporters dan ook aan die topsportprestatie, zegt Moen. „Veel eetproblemen ontstaan vanuit de drive om beter te worden. Nou, oké, jij wilt goed presteren. Laten we dan kijken hoe we het optimale gewicht kunnen bereiken, samen met een psycholoog, diëtist en de medische kant. Dat de beste tijden niet meer gehaald worden, dat kan een aanknopingspunt zijn voor een gesprek.”
De oud-turnster vertelt hoeveel ze gehad heeft aan het advies van een sportvoedingsdeskundige met wie ze na de jaren van problematisch eetgedrag ging samenwerken. „Ik voelde me veel sterker en veerkrachtiger.”
En judoka Kim Polling zegt dat haar gewicht tegenwoordig „bizar stabiel” is sinds ze een voedingsdeskundige in de arm nam, omdat ze in 2022 een dochter kreeg en niet terug wilde naar de honger en het snauwen vlak voor een toernooi. „Mijn vriend kan ik uitleggen dat ik chagrijnig ben, maar aan een kind kan dat niet.”
Voor Vastenburg veranderde er veel toen ze overstapte over op een nieuwe coach, die wel het gesprek over haar gewicht aanging. „Zij zei al heel snel: de prioriteit ligt bij het weer krijgen van je menstruatie. Want zij had meteen in de gaten dat ik niet genoeg at.” Haar carrière sloot ze gelukkig af, vertelt ze. Maar het waren ook jaren waarin ze niet meer de tijden haalde van 2014 en 2015, de periode waarin ze begon met afvallen. „Dat is jammer”, vindt ze. Maar of dat het waard was? „Dikke nee. Never nooit.”
Want zelfs nu nog merkt ze dat haar eetgedrag van toen zijn sporen heeft nagelaten. „Dat onzekere over hoe je eruit ziet blijft. Terwijl ik ook weet dat ik fit en lang en sterk ben.”
„Ik wil nooit meer op een weegschaal staan,” zegt oud-wielrenner Ten Dam. „Ik heb dat zó vaak gedaan. Een goed humeur als het laag was, een slecht humeur als het hoog was.”
Juul Franssen, die twee maanden geleden beviel van een zoon, vertelt dat ze vorig jaar „gestresst raakte” omdat ze dacht dat de verloskundige haar bij de eerste afspraak op de weegschaal zou zetten. „Toen bleek dat je niet meer standaard gewogen wordt, was ik opgelucht. Ik was zó bang om ‘dat getal’ te zien. Dat vind ik een verontrustend gegeven.”
Keijser zegt dat ze echt wel weet dat ze nu veel gezonder is. Maar het voelt nog niet altijd goed. „Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik mezelf niet vijf kilo lichter zou willen zien.” Zijzelf staat nog wel af en toe op een weegschaal. „Als het dan even niet goed met me gaat, dan denk ik: zie je wel, ik ben dik.” Ze probeert die momenten te beperken, zegt ze. „Ik mag van mezelf niet die kant op gaan.
Het roeien is even uit haar leven verdwenen: door alle worstelingen met haar gewicht verloor ze de liefde voor de sport. Een vervanging heeft ze nog niet. „Ik ga een marathon rennen, maar ik vind het niet superleuk.” Niet zo leuk als het roeien vroeger was.