
Dit moet een kast van statuur zijn geweest, zo midden in Leeuwarden, rechtop als Grutte Pier in zijn beste dagen: de grote vrijheidsstrijder van de vijftiende eeuw, schrik der Hollanders die hij achteloos onthoofdde met zijn mythische zwaard van 2,13 meter. Maar aan alles komt een eind: de kast helt vervaarlijk voorover en de eigenaar heeft met een combinatie van een oude fietsband en een spin voorkomen dat de deuren openvallen en de kast zijn inhoud op de stoeptegels braakt.
Die inhoud, verenigd in ogenschijnlijke anarchie, liegt er niet om. Vooral de collectie Spaanstalige boeken legt gewicht in de schaal. Het lijkt de handbibliotheek van een student Spaans uit de jaren negentig: Gabriel García Márquez, Mario Vargas Llosa en Eduardo Mendoza in de originele taal. Ik neem een vertaling mee: De generaal in zijn labyrint, een van de laatste grote romans van ‘Gabo’, over de tocht die de Simón Bolívar (1783-1830), de bevrijder die de Spanjaarden uit grote delen van Zuid-Amerika verjoeg, aan het eind van zijn leven dwars door Colombia maakte, van Bogotá naar Cartagena.
García Márquez heeft altijd een zwak gehad voor oude mannen in verval (De kolonel krijgt nooit post, De herfst van de patriarch) en heeft hier de grootste held uit de geschiedenis van zijn subcontinent te grazen genomen. Want dat het decorumverlies heeft toegeslagen, is meteen duidelijk: „José Palacios, zijn oudste dienaar, zag hem naakt en met wijdopen ogen ronddrijven in het zuiverende water van de badkuip en dacht even dat hij verdronken was.” Dat niet, maar het lichaam van de pas 47-jarige Bolívar is op.
Zijn politieke rol is dan uitgespeeld. De leider van weleer wordt nu op straat uitgescholden voor ‘Saucijs’. Ze bekogelen hem met koeienstront. Ziek en gedesillusioneerd begint hij zijn laatste reis, ondersteund door enkele getrouwen die zich nog niet van hem hebben losgescheurd. Neem kolonel Wilson: „Hij reed langzaam verder, met de koortsige hand van de roemrijkste zieke van de beide Amerika’s als een jachtvalk om zijn onderarm geklauwd, terwijl de atmosfeer kokendheet begon te worden en begrafenisachtige vogels boven hun hoofd fladderden die zij als vliegen van zich af moesten slaan.” Maar soms ontwaakt de generaal uit zijn ijltoestand om het gezelschap te behoeden voor een zekere schipbreuk op de rivier de Magdalena: „Naar rechts, naar rechts, verdomme!”
Over de reis van Bolívar is weinig documentatie bewaard, maar García Márquez kon putten uit eigen ervaring: hij volgde de route zelf vaak toen hij – een jongen van de Caraïbische kust – als student in het door hem gehate Bogotá woonde. Die herinneringen leveren imposante beelden van de elementen op: „Tijdens de slaperige loomheid van de siësta kwam een zwarte wolk vanuit de bergen naar beneden zetten, posteerde zich boven de stad en ontlastte zich in een kortstondige zondvloed.”
Dit is een boek waarin de natuur op alle niveaus de regie terugneemt – zoveel is duidelijk. Intussen zit er ook een persoonlijk element in het verhaal en dat zit ’m in die koeienstront. Want García Márquez mocht een nationale held en Nobelprijswinnaar zijn, hij was ook een man die decennia in het buitenland leefde, bedreigd door politieke vijanden en alomtegenwoordig geweld. En dan is er nog de eenzaamheid. Dat kan in dit oeuvre de eenzaamheid van de macht zijn of de eenzaamheid van de roem – het zit er hier allemaal in.
