N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Theo Meder | volksverhalenspecialist De Groningse jongen Gerrit Arends hoorde gruwelijke verhalen en schreef ze op. Al voordat de gebroeders Grimm dat deden.
Een jongetje van elf schreef in 1804 vijftien sprookjes op die hij gehoord had van een vrouw van 52. In een klein schriftje. Het is wat kinderlijk opgeschreven (‘en toen… en toen… en toen…’), maar zeker niet kinderachtig van inhoud. „Eerder rauw en volwassen”, vindt Theo Meder, de volksverhalenspecialist van het Meertens Instituut, die deze sprookjes nu, samen met twee studenten uit Groningen, heeft uitgegeven in een wetenschappelijk verantwoorde teksteditie met commentaar.
In deze door een kind navertelde sprookjes worden overspelige vrouwen gedwongen om hun minnaar op te eten. Er worden aan de lopende band mensen onthoofd. En als iemand in een herberg soep bestelt, blijkt daar een hand in te drijven.
Meder: „Deze verzameling sprookjes is héél bijzonder, vooral omdat het nog is opgeschreven voordat de gebroeders Grimm in Duitsland als eersten serieus naar volksverhalen zijn gaan kijken en die zijn gaan verzamelen en publiceren. De Grimms publiceerden in 1812 en 1815 en dit schriftje is uit 1804.”
Uit de eeuwen voor 1800 zijn alleen literaire bewerkingen van sprookjes overgeleverd. Hoe de mondelinge traditie er toen uitzag (hoe die klonk) weten we niet.
Het jongetje van elf, Gerrit Arends, vertelt die sprookjes best wel aardig na, heb ik de indruk.
„Dat moet een bijdehand kind geweest zijn, dat kan haast niet anders. Hij is later koopman geworden en ook burgemeester van het Groningse dorp Ezinge. Zijn familie was niet onbemiddeld. Hij ging naar school, heeft waarschijnlijk ook privéles aan huis gehad, en hij kon ook een beetje Latijn.”
De vrouw die de verhalen vertelde aan Gerrit en zijn jongere broertje Kornelis (zeven jaar oud) heette Trijntje Soldaats. Zij kwam in het gezin om, zoals later in een volwassen handschrift in het schriftje is toegevoegd, „de klederen te herstellen enzovoorts”.
„De moeder van die twee jongetjes was net overleden, maar er moest wel gekookt en gewassen worden en af en toe een hemd versteld. En er moest op de kinderen gelet worden. Dat heeft Trijntje Soldaats een tijdje gedaan.
„Zeer waarschijnlijk was Trijntje analfabeet. We hebben één document, een juridisch document, dat ze heeft moeten ondertekenen, en dat heeft ze gedaan door een kruisje te zetten. Ik denk daarom dat we met deze verhalen midden in een mondelinge overlevering van rond 1800 belanden, onbeïnvloed door wat voor lectuur dan ook.”
„Ik vermoed dat Trijntje het allemaal net even wat levendiger verteld heeft dan Gerrit het daarna heeft opgeschreven. En misschien net iets uitgebreider. Waarschijnlijk heeft ze het in het Gronings verteld, terwijl Gerrit het heeft opgeschreven in een soort Standaardnederlands waar wat Gronings doorheen schemert.”
Gerrit noemt het vertelsels of vertellingen. Geen sprookjes.
„Pas later, in de loop van de 19de eeuw, komt het woord ‘sprookje’ op in de betekenis die we er nu aan geven. Voor die tijd was het: een geschiedenis of een historie of een vertelling.”
Daar kun je nu bij kleine kinderen niet meer mee aankomen
Wat het meest opvalt: die rauwheid, die wreedheid. Het zijn voor een deel ook horrorverhalen, niet per se geschikt voor kinderen.
„Geweld en gruwelijkheden worden niet geschuwd door Trijntje. Integendeel. Heel beeldend vind ik die hand die in de soep drijft. Of dat lijk dat in de schoorsteen hangt, waar telkens een plakje vlees van wordt afgesneden. Daar kun je nu bij kleine kinderen niet meer mee aankomen.
„Het verhaal over het lijk gaat als volgt. Mensen komen in een ander land en daar zijn andere regels. Als een vrouw overspelig is, wordt haar minnaar vermoord en in de schoorsteen gehangen. Waarna er elke dag een stukje vlees van wordt afgesneden, en dat moet zij dan eten. Als straf en als herinnering aan haar misdaad. De helden kijken daar een beetje vreemd van op, maar niettemin zeggen ze dan: nou ja, we leggen ons neer bij de regels van het land, zo gaat dat hier nu eenmaal.
„Leraren en hoofden van scholen en ouders, die zouden nu bezwaar maken tegen zulk soort gruwelijke verhalen in de klas. Maar stiekem vinden kinderen dit eigenlijk gewoon wel leuk over het algemeen. Ik weet zeker dat die twee jongetjes, van elf en zeven, indertijd gesmuld hebben van deze verhalen.
„Ook gruwelijk is die hond die in een van de verhalen overreden wordt. Die heeft zich zo dik gevreten dat hij niet meer uit het karrespoor kan kruipen. Een boer rijdt met zijn kar over hem heen, de darmen spuiten uit het lijf van die hond. Ja, dat zijn details waarvan ik denk: daar kom je nu niet meer mee weg in de basisschool. Daar gaan misschien ook wel meisjes bij huilen.”
Er wordt flink doodgegaan in deze verhalen
Tegenwoordig misschien, maar vroeger..?
„Nee, vroeger… Er gingen wel vaker honden dood hè. Ja, zielig, maar het leven gaat door. Er wordt flink doodgegaan in deze verhalen, en als je de geschiedenis van rond 1800 ernaast legt, zie je dat er toen gewoon flink werd gestorven, aan van alles en nog wat. Er was in die tijd nog vrijwel niks waar een arts echt effectief iets aan kon doen.
„Bijvoorbeeld: als die jongetjes verteld krijgen, is net hun moeder overleden. En Trijntje Soldaats, die is twee keer getrouwd geweest en twee keer is haar man vroegtijdig doodgegaan.”
Nu denken we dat sprookjes voor kinderen zijn, maar dat was toen niet het geval?
„Het was eigenlijk allemaal voor een volwassen publiek. Dat geldt voor deze sprookjes, en ook voor sagen, dus verhalen over witte wieven en duivels en zo. We hebben nog wel verslagen van mensen die vertellen hoe dat ging. Vroeger kwamen de volwassenen bij elkaar, dan vertelden ze verhalen over witte wieven en de duivel, waar je echt bang van werd, en dan moesten de kleine kinderen naar bed. Die lagen dan in de bedstee met oortjes op steeltjes te luisteren naar die verhalen.”
Trijntje heeft wel de seks gecensureerd.
„In een van de sprookjes komt een student in een stad. De vrouwen hangen daar uit de ramen. Die student wordt door een vrouw binnengehaald en dan gaan ze heel lekker eten. Zo vertelt Trijntje dat. Maar ze gaan natuurlijk iets anders doen. Daarna moet die student erover zwijgen. Ja, waarom zou je zwijgen over een maaltijd? Omdat het geen maaltijd was. Dus ik denk dat Trijntje dat heeft aangepast.”
Dit zijn echt mannensprookjes, zoals ze bijvoorbeeld circuleerden onder soldaten
Hoe kwam Trijntje aan deze verhalen?
„Blijkbaar was dit wat ze hoorde in haar omgeving. Vooral de omgeving van haar eerste man, vermoed ik. Die was soldaat. Daarom heette ze ook Trijntje Soldaats.
„Dit zijn echt mannensprookjes, zoals ze bijvoorbeeld circuleerden onder soldaten. Stoere verhalen, met mannelijke helden, die met een zwaard aan de gordel op een paard naar een ander land gaan om daar een avontuur te beleven. Er worden koppen afgehakt, reuzen vermoord, dat soort dingen. Uiteindelijk winnen ze altijd. Sprookjes over vrouwelijke helden vertelt Trijntje niet.”
Het gaat in deze sprookjes nauwelijks over genegenheid of liefde.
„Er kan aan het einde van een sprookje vaak getrouwd worden. Maar dat gebeurt hier niet. Dat was blijkbaar niet het genre van Trijntje. En ook niet van degene van wie ze het gehoord heeft. „De helden komen liever met een zak geld thuis dan met een prinses. Het materiële is hier heel belangrijk. En zo was het natuurlijk ook in het dagelijks leven van mensen als Trijntje. Ze had een vrij armoedig bestaan. Ze moest van de liefdadigheid leven of keihard werken voor een klein beetje geld. Vandaar dat in één van die sprookjes letterlijk wordt gezegd: pak die zak met geld maar, en laat die prinses maar zitten.”