Mist, vorige week. De Friezen zaten in de mist, het KNMI liet het zien. Tegenwoordig is de lucht zo schoon dat mist zeldzaam is, je mag in je handen knijpen als je erin terecht komt. Er is al misttoerisme. Mist ruikt ook lekker.
In Stavoren en omstreken was de lucht kennelijk wat viezer of kouder of vochtiger dan verderop in het land, wie zal het zeggen, maar dat is precies wat je nodig hebt voor mist: condensatiekernen, kou en vocht.
In de rest van Nederland lag de relatieve luchtvochtigheid in de vroege ochtend van 19 september ook boven de 95 procent, dus rond de verzadigingswaarde, maar daar leidde het vooral tot zware dauw en condensvorming. Met aardige bijkomstigheden, trouwens. Waarnemers in Amsterdam-Zuid zagen bij het ontwaken een wirwar aan slakkensporen in de vochtaanslag op hun ramen. De naaktslakken die afgelopen zomer de moestuinen plunderden kruipen inmiddels ’s nachts over de daken.
Er werden foto’s opgestuurd en je zag zó dat de slakken op het vogelvoer waren afgekomen. Maar er was meer opgevallen: dat de warmte van de kozijnen de randen van de ramen droog had gehouden en dat alleen de ramen aan de westzijde van het huis nat waren geworden. De westzijde zag uit op een breed grasveld, de oostzijde keek op een smalle straat met hoge huizen aan de overkant en verder wat bomen en auto’s. De auto’s hadden veel dauw op het dak verzameld. De bomen waren droog.
Het interessantste bleef onbenoemd: dat het westelijk condensatievocht aan de buitenkant van de ramen had gezeten. Die waren van dubbelglas en kennelijk konden de buitenste glasplaten ’s nachts sterk afkoelen omdat er nog niet gestookt werd. Vijftig jaar geleden, toen nog bijna niemand dubbelglas had, toen zat de condens altijd aan de binnenkant. Het was woonvocht uit geisers, petroleumkachels, beddengoed en kokende aardappelen.
Auto’s en fietszadels
De hier veel geciteerde Marcel Minnaert (1893-1970), bekend van De natuurkunde van ’t vrije veld, heeft het verschil tussen enkel en dubbelglas nooit besproken. Ook de prachtige dauwvorming op auto’s noemde hij niet, auto’s bedauwen net zo makkelijk als gras. Minnaert reed geen auto, maar nam wel geregeld de fiets. Tenzij die in een schuurtje stond moet hem zijn opgevallen hoeveel sneller het zadel bedauwd raakte dan het stalen frame. Hij zwijgt erover. Eigenlijk zijn zijn aantekeningen over dauw een beetje mager.
Minnaert geeft wat aanwijzingen voor het kwantificeren van de dauwafzetting (daar kun je filtreerpapier voor gebruiken, maar natuurlijk ook een keukenrol of zelfgegoten platen van kiezelgoer en gips) en hij legt uit dat dauw alleen ontstaat in windstille nachten met een heldere hemel. Dan zendt het aardoppervlak meer warmtestraling naar boven dan er uit de hemel terugkomt en gaat dat oppervlak sterk afkoelen. Bij laaghangende bewolking gebeurt dat nauwelijks. Minnaert had allerlei aardige waarnemingen kunnen toevoegen aan het onverwacht wel of niet optreden van dauw, maar heeft dat niet gedaan.
Voor de hedendaagse lezer is Minnaerts grootste dauwverdienste dat hij doorverwijst naar het klassieke An Essay on Dew van William Charles Wells. De studie uit 1814 is inmiddels integraal op internet gezet, in oorspronkelijke opmaak en met aantekeningen in de kantlijn. Het lezen waard.
De arts, natuuronderzoeker en drukker Wells begon al rond 1780 aan zijn dauwonderzoek en zijn werk is later geprezen als de triomf van de inductieve methode. Die kwam er in dit geval op neer dat hij eindeloos kleine proefjes nam om tot het wezen van de dauw door te dringen. Zijn vaste werkterrein was een grasveld in de tuin van een vriend die in een voorstad van Londen woonde.
Dotjes zwanendons
Al vroeg kwam Wells tot het inzicht dat het tussen dat gras in heldere windstille nachten niet afkoelt omdat het bedauwd raakt, maar dat het bedauwt omdat het afkoelt. Kwikthermometers toonden de volgorde aan en lieten zien dat het tussen de grassprieten wel 5 graden kouder kon zijn dan vier voet erboven. Hoeveel dauw er per uur of per nacht gevormd werd ging hij na door plukjes wol of vlas, of dotjes zwanendons, te laten bedauwen en die later op een gevoelige balans te wegen. Stapje voor stapje ging hij verder tot hij de nachtelijke uitstraling als het mechanisme achter de dauwvorming kon aanwijzen. Zette je een lage tafel op het gras dan werd dat minder koud en ontstond er minder dauw op. In dezelfde lijn lag de waarneming dat er op een slaapkamerraam méér condens ontstond als er een gordijn voor hing. Bomen blijven droog omdat de bladeren elkaar afdekken en er hogerop altijd wat wind is.
Al doende stelde Wells vast dat er in heldere, windstille nachten de hele nacht door dauw werd afgezet en dat het al kan gaan dauwen voor de zon onder is en dat het nog lang kan doordauwen als de zon alweer boven de horizon staat. Daar wordt nog steeds aan getwijfeld.
Dauwvocht is water dat eerst als damp in lucht zat, concludeerde Wells en daar was hij niet van af te brengen. Voor autodauw klopt het ook, maar de natheid van het gras komt ook of vooral uit de aarde. Zet, zoals Minnaert, een glas omgekeerd op de grond en je ziet het vanzelf. Wat de secure Wells totaal is ontgaan is dat gras gutteert. In vochtige nachten perst het water door speciale openingen in het blad naar buiten. Het effect is niet makkelijk van dauw te onderscheiden maar de kampeerder die ’s avonds vanuit zijn tent ontspannen het vallen van de nacht bestudeert ziet het elke keer heel scherp.