Domweg gelukkig in Donderen: Edoardo Affini, wielrenner uit Italië, woont niet in Monaco maar in Drenthe

Kijk, daar is de volcanino. Bij het klaarmaken van zijn espressopotje betoont Edoardo Affini zich onmiskenbaar een Italiaan: de koffie wordt dermate hoog opgeschept in de filter dat zich een puntig bergje vormt. Het ‘vulkaantje’, zoals dat heet in Italië.

Behalve de gastheer en de percolator bevinden we ons verder in een volstrekt on-Italiaanse omgeving: een keukentafel in Donderen, een dorpje van 375 inwoners in noordoost-Drenthe, halverwege vliegveld Eelde en de voormalige strafkolonie Veenhuizen. Een verzameling huizen rond de kruising van twee provinciale wegen – geen kerk, geen supermarkt, alleen een eetcafé en een caravandealer.

Dit is de woonplaats van wielrenner Edoardo Affini (28), geboren in Noord-Italië en sinds vier jaar in dienst van de Nederlandse ploeg Visma-Lease A Bike. Deze vrijdag verschijnt hij aan de start van de Giro d’Italia, zijn zesde, in een team dat bestaat uit onder meer sprinter Olav Kooij, veteraan Steven Kruijswijk en alleskunner Wout van Aert uit België.

Hoe belandt een wielrenner – een beroepsgroep die tegenwoordig vooral resideert in bergachtige belastingparadijzen als Monaco en Andorra – in een Drents dorp? Het simpele antwoord luidt: de liefde. Zeven jaar geleden ontmoette Affini, toen nog koersend bij de beloften, Lisa van Zonneveld uit het verderop gelegen Peize. Ze waren aan de praat geraakt na afloop van een lokale Drentse wielerkoers, de Slag om Norg. Ze werden verliefd en kregen een relatie. Een jaar geleden kochten ze dit huis en verhuisde Affini naar Donderen.

„We hebben het er lang over gehad”, vertelt hij bij de espresso en een stuk zelfgebakken amandelkoekjestaart. „We hadden ook naar Monaco of San Marino kunnen verhuizen, vanwege de belasting. Maar ik ben zoveel weg van huis, naar wedstrijden en op trainingskamp, dat ik wil dat Lisa een plek heeft waar ze zich ook alleen thuis kan voelen, zonder mij.” De familie Van Zonneveld woont zeven kilometer naar het noorden, Lisa werkt als verpleegkundige in een verzorgingstehuis – zeven kilometer naar het westen. „Perfect.”

Praatje met de buurman

Wat meteen opvalt aan Edoardo Affini: hij spreekt de taal van zijn nieuwe thuisland – en behoorlijk goed ook. Het grootste deel van het interview gaat, op zijn verzoek, in het Nederlands. Geen vanzelfsprekendheid in het gemondialiseerde wielrennen, waar Engels de voertaal is.

Affini vindt het „belangrijk” om Nederlands te spreken, zegt hij. „Als je in een ander land gaat wonen, moet je op z’n minst probéren om de taal te leren. Het gaat om kleine dingetjes: je gaat naar de supermarkt of maakt een praatje met de buurman over het weer.”

Lang niet alle mensen denken zo. Amsterdam zit vol met expats die helemaal niet vinden dat ze Nederlands hoeven te leren.

„Tja, in Nederland kan íedereen Engels. Daardoor voel je misschien ook niet dat je de taal écht moet leren, omdat anders niemand je begrijpt.”

Blijkbaar geven Nederlanders je ook niet het gevoel dat je Nederlands moet leren?

„De meesten niet, nee. In de ploeg is Engels de eerste taal, met zoveel renners uit verschillende landen. Maar als we aan tafel zitten met allemaal Nederlandse of Belgische jongens, dan zeg ik: laten we Nederlands praten. Voor mij is dat normaal. Als ik aan tafel zit met zes Italianen en een Nederlander, dan gaan we ook niet Engels praten, denk ik.”

„Nederlands praten helpt ook om me thuis te voelen in de ploeg. De soigneurs en mecaniciens en ploegleiders van Visma komen bijna allemaal uit Nederland of België.”

Foto Kees van de Veen

Veel zand en gravel

Een jaar na zijn verhuizing, zegt Affini, is hij aardig ingeburgerd in Donderen – ondanks zijn vele afwezigheid. Hij deed er zijn best voor: Lisa en hij hielden een housewarming voor de buren en deden mee aan een fietspuzzeltocht tijdens de jaarlijkse feestweek. „De quizvragen over Nederlandse gezegdes”, zegt hij lachend, „heb ik even aan Lisa over gelaten.”

Inmiddels heeft Affini z’n vaste trainingsrondjes in Drenthe en de omliggende provincies. „Je kunt hier mooi door het bos rijden. Richting Grolloo en Gieten…” Hij pakt Google Maps erbij op zijn telefoon. „Het natuurpark De Drentsche Aa is ook mooi, veel zand en gravel. En als ik lange trainingen moet doen, met intervallen, dan heb je hier veel ruimte.” Hij wijst naar het kale, lege landschap van noordoost-Groningen. „Veel wind.”

In vergelijking met Italië, zegt Affini, is het in Nederland „heel relaxed fietsen” – met name vanwege de fietspaden. „Je hebt in Italië fietsliefhebbers, maar ook veel automobilisten die het helemaal niets vinden. Voor hen ben je als wielrenner gewoon tijdverlies. Tijdens een training in Italië krijg je toch vaak te horen: vaffanculo!

Affini groeide op in het dorpje Buscoldo, in de Povlakte, iets ten zuiden van de stad Mantova. Hij komt uit een familie van fanatieke fietsers: zowel zijn opa Giulio als zijn vader Roberto waren wieleramateurs, ze reden koersen bij de beloften. „Toen ik zes was, keken we met het gezin naar een wielerwedstrijd voor junioren bij ons in het dorp. Toen heb ik tegen mijn vader gezegd: dat wil ik ook. Zo is het begonnen.”

Jarenlang ging de hele familie mee als de kleine Edoardo op zondag een wedstrijd reed: vader, moeder, jongere zus, opa, oma. „Met z’n allen in één auto, ook als het honderd kilometer rijden was. Na afloop gingen we ergens lunchen of avondeten. Het was een feestje. Sommige gezinnen gingen een dagje naar Florence of naar het strand, wij gingen naar de koers.”

Meesterknecht

Op zijn zeventiende won Affini het EK wielrennen op de weg voor junioren, in Nyon (Zwitserland). „Toen dacht ik voor het eerst: ik zou wel profrenner kunnen worden.”

Via de SEG Racing Academy, een Nederlands opleidingsteam, belandde Affini in 2019 voor het eerst bij een professionele wielerploeg. Twee jaar later stapte hij over naar de Nederlandse Visma-formatie, waar hij zich heeft ontwikkeld tot meesterknecht en tijdritspecialist. Vorig jaar behaalde hij de mooiste zege in zijn carrière, toen hij Europees kampioen tijdrijden werd in Hasselt (België).

„Toen de laatste renner was gefinisht en ik wist dat ik had gewonnen, raakte ik geëmotioneerd. Mijn hele familie was er, plus Lisa en haar familie. Alleen mijn opa Giulio ontbrak, die was in februari overleden. Hij was de eerste aan wie ik moest denken. Opa was altijd mijn grootste tifoso.”

Zijn familie ziet Affini veel minder nu hij in Nederland woont – al was hij ook veel van huis toen hij nog in Italië woonde. Dus verheugt hij zich op zijn deelname aan de Giro – het parcours van de twaalfde etappe (finish vlak bij Mantova) voert praktisch langs zijn ouderlijk huis. „Twee jaar geleden kwam de Giro ook in Mantova, toen reed ik ook mee. Deze keer heb ik geen tijd om te stoppen voor mijn familie, want we zitten tegen die tijd in de volle finale van de etappe.”

Weinig Italiaanse kampioenen

De Giro, die dit jaar begint in Albanië en daarna het schiereiland van zuid naar noord doorkruist, is alom geliefd. Volgens vele wielerliefhebbers – niet alleen Italianen – is la corsa rosa zelfs de mooiste van de drie grote rondes, mooier nog dan de Tour de France. Vanwege het landschap, de tijd van het jaar en het vaak onvoorspelbare koersverloop.

Toch is het met het Italiaanse wielrennen zelf op dit moment niet zo goed gesteld. Edoardo Affini maakt deel uit van een generatie renners zonder echte kampioenen. Natuurlijk, Jonathan Milan is een sterke sprinter en Filippo Ganna een uitmuntende tijdrijder. Er zijn jonge talenten, zoals Antonio Tiberi en Giulio Pellizzari. Maar de realiteit is dat de Giro al sinds 2016 geen Italiaanse winnaar meer heeft gehad: Vincenzo Nibali, de Haai van Messina, was de laatste. Nog nooit eerder verstreken er zoveel edities zonder een Italiaan op de hoogste trede van het podium.

„We missen iemand als Nibali”, zegt Affini. „We hebben in Italië renners die het goed doen, maar geen echte ster.”

Edoardo Affini: ‘Helaas is er op dit moment geen grote sponsor in Italië die het aandurft’.
Foto Kees van de Veen

Steeds minder Italiaanse jongeren, zegt Affini, kiezen voor de racefiets – ze gaan liever voetballen: aansprekender, veiliger, minder gedoe. Wat daarbij niet helpt, vervolgt hij, is het ontbreken van een Italiaanse ploeg in de World Tour, het hoogste niveau van het internationale wielrennen. De twee Italiaanse ploegen die vrijdag aan de start van de Giro verschijnen, opereren op het tweede niveau, met bescheiden budgetten en onbekende renners.

„Helaas is er op dit moment geen grote sponsor in Italië die het aandurft”, zegt Affini. „Terwijl een team op het hoogste niveau het Italiaanse wielrennen zeker een handje zou helpen. Voor de zichtbaarheid. En als kartrekker. Dan zou er meer plek zijn voor jonge Italiaanse renners en ook voor staf, zoals masseurs en mecaniciens.”

Was jij als jongetje de enige in je dorp die aan wielrennen deed?

„Ja. Maar toen mijn vader koerste, was dat niet zo. Er waren toen meer wedstrijden, meer ploegen en meer renners.”

De vele dopingschandalen met Italiaanse renners hebben ook niet geholpen, toch?

„Nee, zeker niet. Onze sport is daar behoorlijk door gekweld. Niet alleen het Italiaanse wielrennen trouwens – met de kennis van nu weten we dat doping óveral was. Maar in Italië is ieder dopingnieuwtje in het wielrennen nog altijd voorpaginanieuws, terwijl men over andere sporten zijn schouders ophaalt.”

„Maar kijk naar de cijfers: het wielrennen is de meest gecontroleerde sport ter wereld. We hebben als renners geen privacy. Er zou nu, op dit moment, een dopingcontroleur binnen kunnen komen lopen. En als er iemand aan de deur klopt, dan móet je testen. Je kunt geen ‘nee’ zeggen. Controllo.”

De espresso en de taart zijn op. We lopen naar de schuur, waar Affini zijn fietsen heeft staan. En een rollerbank, om binnen te kunnen te kunnen trainen. Dat doet hij overigens zelden, vertelt hij – vrijwel áltijd gaat hij naar buiten, de wegen en fietspaden op. Erfenis van de bijzonder strenge coronalockdown in Italië, toen hij maandenlang opgesloten zat in zijn eigen huis. „Ik train in Nederland altijd buiten, zelfs als het regent. Alleen bij extreem weer blijf ik binnen.”