Stel, je hebt een dolfinarium. Gevuld met zeezoogdieren die zijn opgegroeid in gevangenschap, niet in staat om te overleven in het wild. Het park, onderhevig aan felle maatschappelijk discussie over dierenwelzijn, moet sluiten.
Waar laat je dan de dieren?
Marineland, gevestigd aan de Franse Côte d’Azur, wordt momenteel met die vraag geconfronteerd. Het was ooit het grootste dolfinarium van Europa, maar sloot begin dit jaar de deuren. Na langdurig en hevig protest tegen het park geldt vanaf volgend jaar in Frankrijk een verbod op shows met walvisachtigen. In Marineland lieten ze orka’s onder meer synchroon uit het water springen, waarbij ze soms op hun rug moesten landen – voor de grootste plons.
Nu dat straks niet meer kan, denkt Marineland niet meer rendabel te kunnen zijn. Komende week worden alle medewerkers ontslagen. Maar met het sluiten van de deuren is voor de dieren het probleem niet opgelost: in het park zijn nog twee orka’s en twaalf dolfijnen en het is onduidelijk waar zij naar toe gaan.
Ondertussen klinkt de vraag of er een toekomst is voor dolfinaria steeds luider. Het antwoord hangt, zoals meestal bij vraagstukken rond wilde dieren in gevangenschap, af van aan wie je de vraag stelt. Gewapend met al dan niet wetenschappelijk onderbouwde argumenten wordt over dolfijnen, orka’s, zeeleeuwen en walrussen een verhitte discussie gevoerd.
Wat zijn de opties voor dolfinaria? Minder shows, meer educatie, geen publiek toelaten en daardoor geen inkomsten meer, een alternatieve opvang, uitzetten van de dieren, sluiten?
Moet het roer om?
Hoe kijkt Dolfinarium Harderwijk, het enige zeezoogdierenpark van Nederland, eigenlijk naar zijn toekomst? Deze open vraag kwam afgelopen week uit onverwachte hoek. Geen dierenrechtenorganisatie, niet de Partij voor de Dieren, maar de VVD vroeg zich af of dolfijnen nog wel in gevangenschap gehouden moeten worden. „Moet het roer om, en hoe dan?”, vroeg VVD-Kamerlid Thom van Campen.
Dolfijnen in gevangenschap *
De vragen volgden op de dwangsom die staatssecretaris Jean Rummenie (Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, BBB) het dierenpark begin vorige week oplegde gebaseerd op twintig overtredingen. Omdat de zeezoogdieren op beelden, aangeleverd door dierenwelzijnsorganisatie Bite Back, tijdens de voorstelling „onnatuurlijk gedrag” moesten vertonen, „zonder educatief doel”. Zo spoten walrussen verzorgers nat, moesten dolfijnen hun neus in de nek van hun trainer leggen bij wijze van knuffel en de zeeleeuwen zwaaien. Onnatuurlijk en puur ter vermaak van het publiek, oordeelde Rummenie. Het Dolfinarium heeft laten weten de shows ondertussen te hebben aangepast.
De „bredere maatschappelijke discussie over de toekomst van dolfijnen in menselijke zorg”, ontgaat Dolfinarium-directeur Alex Tiebot natuurlijk niet. Die gaat hij dan ook niet uit de weg, laat hij weten in een schriftelijke reactie. „Integendeel.” Hij ziet een toekomst voor het Dolfinarium, in elk geval in Nederland. „Niet als traditioneel showpark, zoals dertig jaar geleden, maar als een modern kenniscentrum waar educatie, dierenwelzijn en verwondering hand in hand gaan.”
Het huidige kabinet is ondanks de tik op de vingers van het Dolfinarium „van mening dat dierentuinen een belangrijke maatschappelijke taak hebben”, laat de woordvoerder van het ministerie van LVVN weten. „Op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie. Ook in de toekomst.” Wel zal de staatssecretaris „een onderzoek starten naar een mogelijk verbod op publieksinteracties in dierentuinen. De verwachting is dat het onderzoek begin volgend jaar is afgerond.”
‘Ingezet als clowns’
Uit onderzoek van Ipsos in 2021 blijkt dat 42 procent van de Nederlanders vindt „dat er in de toekomst geen dolfijnen meer gehouden moeten worden in dolfinaria in Nederland”. Dat is precies waar Raymond Olivers zich als coördinator Dolfinariumvrij Nederland, een campagne van Bite Back, voor inzet.
Bite Back filmde de dierenshows en overhandigde de beelden aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), dat de controle op dierentuinen uitvoert voor het ministerie, waarop de dwangsom van Rummenie volgde. „Zeezoogdieren worden ingezet als clowns”, zegt hij. „Als verdienmodel voor de bezoekers. Het is hartverscheurend”.
Daarbij zijn de bassins per definitie te klein. „Het gaat vaak over de dolfijnen, maar ook bij de zeeleeuwen is dat zo.” Op de site van Dolfinariumvrij staat: „Zelfs in de grootste dolfinaria ter wereld worden de dieren gehouden in nog geen 0,000001 procent van hun natuurlijke leefruimte.”
Orka’s in gevangenschap *
Maar volgens Dolfinarium-directeur Tiebot is het een „veel voorkomend misverstand dat meer ruimte automatisch beter dierenwelzijn betekent”. Het is „een multifactorieel concept”, waarbij „cognitieve stimulatie, sociale interactie, dagelijkse variatie en toegewijde verzorging” minstens zo belangrijk zijn als de ruimte die dieren hebben. Daarbij is het „merendeel van de dieren in het Dolfinarium geboren en kan niet terugkeren naar de natuur. Onze prioriteit is om ze de best mogelijke zorg te bieden.”
Dat Olivers voor sluiten is, wil niet zeggen dat hij voor uitzetten is. „Natuurlijk, wel de dieren waarvoor dat voor mogelijk is, maar het zou mooi zijn als de rest naar een gespecialiseerde opvang kan.” Hij verwijst naar de ‘sanctuaries op zee’; groot opgezette reservaten waar de dieren verzorgd worden, maar waar geen toegang is voor publiek. „Ze zijn dit aan het realiseren in Griekenland en Frankrijk en in Canada en IJsland zijn deze al in werking. Deze alternatieven moeten serieus genomen worden.”
Tiebot ziet ook dat er „veel gesproken wordt over reservaten als alternatief”. Die zijn ruimer, ja. Maar het gaat „nog steeds om een klein gedeelte van het natuurlijk leefgebied”. Maar „belangrijker nog”, stelt hij, „bestaan er fundamentele onzekerheden over de langdurige zorg”. Hij noemt de gezondheidsmonitoring, bescherming tegen milieufactoren en de „uitdagingen” van een open zeereservaat.
Een elegante oplossing
Aan de discussie over dolfinaria zitten overduidelijk filosofische kanten, zegt antropoloog Jet Bakels, die onderzoek doet naar de verhouding tussen mens en dier, en de manier waarop de mens het dier probeert te beschermen. „In wat voor wereld wil je leven? En wat voor leven wil je dieren daarin geven?” Het jammere is, vindt ze, dat die filosofische vraagstukken vaak beantwoord worden vanuit een onderbuikgevoel.
Ze hoort en ziet ook wel „dat wat dolfinaria betreft” het dierenwelzijn een probleem is. „Een groot probleem.” Maar zomaar roepen dat ze dan maar gesloten moeten worden? „Dat werkt niet.”
Walrussen in gevangenschap *
Zelfs als dieren langzaam geleerd wordt zichzelf te redden, zoals geprobeerd is bij Keiko, de orka bekend uit de film Free Willy (1993), pakt dat vaak niet goed uit. Jarenlang is Keiko in een baai in IJsland getraind om weer buiten te kunnen leven, in plaats van in een klein bassin. Daarbij werd hij ook meegenomen de zee op, om in contact te komen met orka’s – maar hij bleef gefocust op mensen.
De optie zoals aangedragen door Dolfinariumvrij Nederland, een ruimere opvang, „buiten beeld”, zou kunnen werken, schrijft hij. En dan maar „hopen dat ze zich verder niet voortplanten” en „ze goed woren verzorgd, tot het laatste exemplaar op leeftijd sterft”.
Er moet, zegt Bakels, nagedacht worden over een elegante oplossing. „Niet alleen eentje waarbij de mens een goed gevoel heeft over zichzelf, en soms juist ten koste kan gaan van het dierenwelzijn.”
Voor twee van de orka’s van Marineland, Wikie en Keijo, en een stel dolfijnen is een exportvergunning aangevraagd naar Loro Parque op Tenerife. Het park waar vijftien jaar geleden ook de ‘Nederlandse’ orka Morgan naartoe verhuisde. Zij werd ondervoed uit de Noordzee gehaald en sterkte aan in Harderwijk. Haar verhuizing naar Tenerife, die gepaard ging met grote maatschappelijke verontwaardiging omdat het betekende dat ze in gevangenschap zou blijven, „vond plaats onder de voorwaarde dat ze geen kunstjes zou doen en er niet met haar gefokt zou worden”, zegt Hester Bartels, van de Free Morgan Foundation.
Een trainer met een Californische zeeleeuw tijdens een show in Dolfinarium Harderwijk, in 2023.Foto Bram Petraeus
Kees Camphuysen, onderzoeker bij het NIOZ, het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, noemt juist sociale samenhang „essentieel” om in zee te kunnen overleven. Zeezoogdieren zónder die samenhang uitzetten is „hetzelfde als een kleuter het bos insturen met de aanmoediging: ga je moeder zoeken en onderweg vind je wel wat te eten. Kansloos.”
Begin deze maand is ze bevallen van een kalf. Het was haar vierde zwangerschap. Haar kalf Ula overleed in 2021 op tweejarige leeftijd, eerdere zwangerschappen eindigden in een stilgeboorte.
Anticonceptie voor dolfijnen
Bartels vreest dat als de orka’s uit Frankrijk naar Tenerife gaan, ze hetzelfde lot staat te wachten. „Loro Parque heeft aangegeven niet tegen fokken te zijn, omdat het natuurlijk gedrag is.” Dat er een bad verder dolfijnen zijn die aan de anticonceptie zitten, bevestigt haar angst dat de orka’s worden bezwangerd voor het geld. „Zodat ze verkocht kunnen worden aan China, waar ze wél kunstjes moeten doen.”
Dinsdag 15 april zullen alle verzorgers van Marineland ontslagen worden. Vrijdagochtend werd duidelijk dat de verhuizing van Wikie en Keijo naar Loro Parque niet doorgaat. Een Spaans wetenschappelijk onderzoeksbureau heeft het park ongeschikt bevonden. Marineland moet voor de dieren blijven zorgen, tot er een ander onderkomen voor ze is gevonden.
Behalve de twee leden van het Utrechtsch Studenten Corps (USC) is er niemand thuis in het studentenhuis in het centrum van Utrecht. De ene is eerstejaars. Zijn huisgenoot, al vier jaar corpslid, is kort daarvoor – in het voorjaar van 2022 – in een van de elf kamers van het nieuwe huis getrokken.
Vanuit het niets begint de ouderejaars de eerstejaars te zoenen, schrijft die laatste in een emotionele brief aan zijn huisbaas. De brief duikt twee jaar later – tegen zijn zin – op in een rechtszaak. De jongste jongen weet niet wat hem overkomt, staat in de brief. De ouderejaars deed „dingen met me die ik niet wilde”, schrijft hij. „Radeloos” vertrekt hij een dag later naar zijn ouders. Hij praat met niemand over wat er is voorgevallen, uit vrees dat hij anders „uit huis zou moeten”. Zijn grenzen worden daarna „herhaaldelijk” overschreden, schrijft de jongen, die naar eigen zeggen „mentaal zwaar beschadigd” raakt.
De ouderejaars kijkt heel anders terug op de affaire. Alles gebeurde volgens hem „met consent”.
Decennialang ging de ontgroening van corpsleden gepaard met incidenten: vernederingen, excessief drankgebruik, geweld en zelfs sterfgevallen. Vanwege de incidenten – en onder druk van de universiteiten en hogescholen – is deze ‘kennismakingstijd’ van eerstejaars, ook die in Utrecht, inmiddels minder heftig en beter gereguleerd.
Dat geldt niet voor wat er zich afspeelt in exclusief door corpsstudenten bewoonde huizen. Binnenshuis raken jongere studenten nog steeds in de knel – door groepsdruk, machogedrag, drank- en drugsgebruik of pesterijen door ouderejaars. Zeker in Utrecht, de enige stad in Nederland waar de mannenafdeling van het corps (USC) en de vrouwenafdeling (UVSV) strikt gescheiden zijn.
Aanleiding voor NRC om de Utrechtse corpshuizen te onderzoeken zijn twee recente incidenten. De bekendste is de ‘bangalijst’ met daarop namen, foto’s, telefoonnummers en beoordelingen van vrouwelijke corpsleden, die vorig jaar maart naar buiten kwam. De lijst werd opgesteld door de eerstejaarsbewoners van drie huizen, in opdracht van hun oudere huisgenoten. In dezelfde periode werd USC-lid Sam van Z. – bewoner van een ‘prominent’ huis in de Utrechtse binnenstad – veroordeeld tot twee jaar onvoorwaardelijke celstraf vanwege het verkrachten van twee studentes. Uit onderzoek van NRC blijkt dat excessen zich niet alleen afspelen achter Utrechtse voordeuren, maar ook open en bloot op Texel, waar tientallen USC’ers elke zomer een bijbaan als strandwacht hebben.
Het bestuur (leden) en de reünisten in de Raad van Advies (oud-leden) van het uitsluitend voor mannen toegankelijke USC houden elke poging tot een gesprek met NRC over de corpshuizen af. De studenten die wél wilden praten willen niet met naam en toenaam in dit artikel. Dat komt door het strikt nageleefde voorschrift van ‘externe eer’. Buiten het ‘gele kasteel’, de sociëteit aan het Janskerkhof, worden de circa 1.300 USC-leden geacht niet als corpslid herkenbaar te zijn, misstanden moeten zij intern oplossen en mogen ze niet bespreken met buitenstaanders.
Ook commerciële belangen spelen een rol in de zwijgzaamheid. Het aantal corpshuizen in Utrecht is door een actieve vastgoedstrategie van het USC de afgelopen jaren met bijna de helft toegenomen. De eigenaren van deze nieuwe huizen zijn vooral oud-leden, ouders en andere investeerders die banden hebben met het corps. Negatieve publiciteit rondom de panden kan hen in de portemonnee raken.
Huismores
De stoep voor het dubbele herenhuis aan de Maliebaan staat vol slordig geparkeerde Swapfietsen, veel van de zware gordijnen in de hoge kamers aan de straatkant zijn midden op de dag dicht. Toch zijn de omwonenden blij met hun 44 nieuwe buren. Nette jongens zijn het, zeggen zij tegen NRC, die meedraaien in de groengroep die de grindpaden op de Maliebaan schoffelt en van zwerfvuil ontdoet.
In de Tweede Wereldoorlog hield de staf van de Weerbaarheidsafdeling, de geüniformeerde tak van de NSB, kantoor in het statige pand op de nummers 76 en 78. Later kreeg het een sociale bestemming: er zat een kindertehuis van het Leger des Heils en een opvangplek voor drugsverslaafden en ongedocumenteerde vluchtelingen. Maar sinds drie jaar is het gebouw het pronkstuk van GERU, de vastgoedtak van het USC. De afkorting staat voor ‘gemeenschappelijke ruimte’, de plek in het huis waar de corpsstudenten elkaar treffen, maar in dit geval ook voor het ‘Gezelschap tot Exploitatie en Realisatie van de Utrechtsche Corpshuizen’.
Volgens de website is GERU in 2011 opgericht om „het proces van investeren in een studentenhuis zo soepel mogelijk te laten verlopen”. Het gezelschap staat ouders van corpsleden, reünisten en vastgoedpartijen bij in de „zoektocht naar geschikte huizen”, assisteert bij het aanvragen van vergunningen en het vinden van „mede-investeerders” en helpt „het huis te vullen met nieuwe bewoners”.
Precies zo verliep het met het pand aan de Maliebaan, waar in 2021 de laatste daklozen uit waren vertrokken. Via onder anderen René Kuijten, multimiljonair en al jarenlang de voorzitter van de Raad van Advies van het USC, kwam het pand in beeld. De bijbehorende Stichting Maliebaan 76-78, met als doelstelling onder meer het „in stand houden en bevorderen” van de onderlinge band tussen de „voormalige” en „toekomstige bewoners” van het nieuwe corpshuis, werd eind december 2021 ingeschreven op Kuijtens huisadres.
De eerstejaars zijn verantwoordelijk voor alle „klusjes die moeten gebeuren, maar niet leuk zijn”
De noodzaak voor een eigen vastgoedafdeling wordt uit de doeken gedaan in de ReünistenVox, het blad voor oud-leden. Een kamer in een corpshuis, waar je bent „omringd door heren die vrienden voor altijd” worden, is niet meer vanzelfsprekend, waarschuwt de Vox. Dat komt door „de groeiende ledenaantallen”, maar ook omdat Utrecht „wordt beheerst door types van het kaliber Sharon Dijksma”, die een „anti-studentenbeleid” zou voeren.
GERU is een eclatant succes. Volgens de Vox is het aantal exclusief door USC’ers bewoonde studentenhuizen gestegen van 66 in 2011 tot meer dan 90 in 2023. Een verblijf van een „dag en een nacht” in één van de USC-huizen is een essentieel onderdeel van de Centrale Scholierenborrel, waar jongens die nog niet studeren kennis kunnen maken met het USC, de sociëteit en „de sfeer en het leven in een corpshuis”.
De huizen zijn cruciaal voor het overbrengen van de typisch Utrechtse corporale cultuur. GERU legt op zijn site uit hoe dit werkt: de USC-huizen zijn georganiseerd volgens strikte, hiërarchische regels – zogeheten huismores – waarbij de huisoudste „een leidinggevende taak” heeft en de eerstejaars verantwoordelijk zijn voor alle „klusjes die moeten gebeuren, maar niet leuk zijn”.
Een jaar hel
Ik ben „een moeder, die voor haar zoon een huis heeft gekocht”, zo begint de brief die in september 2024 in tientallen studentenhuizen in heel Utrecht wordt bezorgd. De afzender: een tandarts uit Baarn, reünist van het vrouwencorps UVSV. Zij wil haar bezorgdheid uiten „over de gang van zaken in de Utrechtse Corpshuizen”.
De vrouw is eigenaar van een pand in het centrum van Utrecht, dat zij volgens het Kadaster vier jaar eerder voor 850.000 euro kocht. Als pensioenbelegging, maar ook om haar zoon en zijn vrienden een „veilige en goede start” als corpsstudent te geven. Al snel werd het huis echter gekaapt door ouderejaars, schrijft zij. Die hebben van het pand een officieel en ‘prominent’ corpshuis gemaakt.
Uit rechtbankstukken en gesprekken met betrokkenen wordt duidelijk wat dat betekent. Zo moeten de eerstejaars vrijwel dagelijks „de keuken, gemeenschappelijke ruimte, trappenhuis en alle drie de badkamers” schoonmaken. In huis wordt veel gezopen en gegamed. Huisgenoten die niet meedrinken, bijvoorbeeld omdat zij willen studeren, lopen het risico buiten de boot te vallen.
Twee oudere bewoners, die met hun studie zijn gestopt, maken er een sport van de USC-regel ‘een jaar hel, vier jaar hotel’ aan de jongste bewoners op te leggen. Zij krijgen voortdurend ‘nagels’ toegekend (strafpunten, extra schoonmaakbeurten) of moeten een ‘meelbom’ ondergaan – waarbij hun kamers van onder tot boven met pakken meel vies worden gemaakt.
’s Nachts wordt hun kamerdeur opengezet en een van jongerejaars moet met een tandenborstel de vloer schoonkrabben. Een van de ouderejaars dringt zich seksueel op aan een eerstejaars bewoner. Die schrijft hierover de brief aan de tandarts, waarin staat dat dit tegen zijn zin gebeurde. De zoon van de huisbaas heeft het ondertussen – mede door alle vernederingen – steeds minder naar zijn zin bij het USC.
Een van de jongerejaars moet met een tandenborstel de vloer schoonkrabben
De tandarts trekt herhaaldelijk aan de bel over de problemen, bij het USC en bij diverse reünisten in haar omgeving. Die spreken tegenover haar hun afschuw uit, maar willen niet openlijk partij kiezen. Zo werkt ‘externe eer’ bij het corps.
Uiteindelijk besluit de tandarts zelf in actie te komen, zij is immers de huisbaas. Als ze de jongens laat weten dat zij voortaan bepaalt wie er in huis mogen wonen, ontstaat een juridisch conflict. De vrouw heeft er eerder mee ingestemd dat de kamers in haar huis verdeeld worden volgens de regels van GERU, de vastgoedafdeling van het USC. Dat betekent dat de huurders een sterke rechtspositie hebben en dankzij het zogenaamde ‘coöptatierecht’ zelf beslissen over nieuwe bewoners. De tandarts mag de jongens er niet van het ene op het andere moment uitzetten.
Op 12 april 2024 staat zij daarom in de rechtbank tegenover de USC’ers die in haar huis een kamer huren. Haar zoon is inmiddels verhuisd en gedesillusioneerd met zijn studie gestopt.
Tot een uitspraak komt het niet, vlak voor de rechtszaak wordt er geschikt. Om het huis terug te krijgen moet de tandarts de huurders gezamenlijk 50.000 euro betalen. Bovendien mogen de studenten nog meer dan een jaar in het pand blijven wonen. Pas daarna krijgt zij het huis, zonder huurders, weer terug.
De tandarts is een halfjaar later nog zo boos dat ze de brief schrijft die ze – met hulp van één USC-reünist – naar tientallen studentenhuizen in heel Utrecht stuurt. Ze doet dat „uit liefde” voor USC en UVSV, waar zij zelf „zoveel plezier” heeft beleefd tijdens haar eigen studententijd, schrijft ze. De problemen in haar pand zijn volgens haar het gevolg van uit de hand gelopen vastgoedstrategie van het USC. Het meest verbolgen is ze over het handelen van René Kuijten, „huisvriend”, man van haar beste vriendin en voorzitter van de Raad van Advies van het USC. Kuijten gaf haar advies over het opzetten van het corpshuis.
Kuijten spant een kort geding aan en eist dat de vrouw en de reünist de brief intrekken. De tandarts schikt de zaak vlak voor de zitting, maar de reünist zet door. Kuijten wint vervolgens de rechtszaak, maar kopieën van de brief zijn via corporale appgroepen al het hele land doorgegaan.
Illustratie Fieke Ruitinga
‘Corporale ironie’
In 2019 was er geen vuiltje aan de lucht bij het USC. Integendeel: dat jaar benadrukte economiestudent Jacob Lantsheer in de met gouden letters bedrukte Utrechtsche Studenten Almanak dat het „onmiskenbaar” goed ging met het Utrechtsch Studenten Corps, waar „geen grote publieke schandalen” speelden. Het 726 pagina’s dikke boekwerk – het huizenkatern beslaat circa een kwart daarvan – staat vol „geestige gebeurtenissen” en geeft een goed inzicht in de cultuur van het USC.
Dat betekent: foto’s van strippers met flessen sterke drank, kotsende studenten, een show met krokodillen en struisvogels, een bokswedstrijd tussen mensen met dwerggroei in het sociëteitsgebouw. Onder het kopje ‘varia’ staat een verzameling sterke uitspraken, met de foto’s van de bedenkers ernaast. Die lopen uiteen van „Bij het corps selecteren we louter op rijke, witte mensen” (van een psychologiestudent, inmiddels change manager bij Deloitte) tot „Ik heb vandaag expres een klein Marokkaans meisje laten struikelen” (van een student data-wetenschappen die nu voor ASML de wereld over reist). En: „Toen ik met mijn rechtse blanke vader ging jagen en een paar locals de kurk van mijn fles ’pagne bij het ontbijt liet vangen, besefte ik dat ik de natte droom van Thierry Baudet ben” (van een bestuurslid, nu ict’er).
Achter in de almanak staan de foto’s en telefoonnummers van alle nieuwe leden van zustervereniging UVSV, liefkozend ‘uffen’ of ‘ufjes’ genoemd – een lange parade van vooral blonde meisjes met lang haar. De uitzondering vormen de vrouwen die geen pasfoto hebben ingeleverd, die zijn afgebeeld met bril en kort, roze haar.
Het is spel, ‘corporale ironie’, zeggen de USC’ers die NRC sprak. Zij hebben het liever over de romantiek van het corps: de speeches, de vele adellijke leden, de huisdiners, de toneelavonden, sportclubs, de geschiedenis, saamhorigheid, de feesten, de humor. Nadruk op seks hoort daarbij. Eerstejaars in ‘prominente’ corpshuizen mogen pas een deur in de scharnieren van hun slaapkamer hangen nadat zij daar – zichtbaar voor hun huisgenoten – seks hebben gehad. Idem voor de ‘galamores’, de ongeschreven regel dat studenten na het jaarlijkse gala van hun vereniging geacht worden een chic hotel voor hun gala-partner te betalen en daar seks te hebben.
Gewone seks met een meisje is vier punten, anaal tien punten
Niet alle leden omarmen deze cultuur. „Sommige leden uit de prominente corpshuizen zien alleen maar andere USC’ers en nemen de mores, de regeltjes en voorschriften, veel te serieus”, zegt een jongen die recentelijk zijn lidmaatschap opzegde, uit onvrede over het heersende seksisme. „Hoe normaal is het om met alleen maar jongens in de sociëteit uit volle borst ‘alle uffen zijn hoeren’ te zingen?”
De cultuur wordt in de corpshuizen versterkt. Een UVSV’er vertelt wat ze aantrof in een van de jongenshuizen: „Op de bovenste verdieping is een muur tot de nok gevuld met meisjesnamen. Daarachter staat het soort seks.” Een ander, over de bijbehorende puntentelling: „Gewone seks met een meisje is vier punten, anaal tien punten.” Seks met een man, volgens een ander: „Tachtig strafpunten.” Een volgende UVSV’er: „Als je deze mindset en heel veel alcohol bij elkaar optelt, is het niet gek dat het soms uit de hand loopt.”
Dit is geen denkbeeldig probleem, blijkt uit het vonnis tegen voormalig USC-lid Sam van Z. uit maart 2024. De student uit Hilversum werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan een jaar voorwaardelijk, voor het verkrachten van twee Utrechtse studentes. Een van de verkrachtingen vond plaats in het corpshuis waar hij woonde.
Van Z. deed – onder pseudoniem – zijn verhaal in Trouw. Hij vertelde hoe hij opging in het verenigingsleven, zijn huis, drank en het regelen van bedpartners. Dat de vrouwen die aangifte deden geen behoefte hadden aan hardhandige seks met hem, was niet bij hem opgekomen. „Kennelijk is dit gewoon in bepaalde studentenkringen”, zei de officier van justitie tijdens de zitting. „Het is onthutsend dat dit de mensen zijn die over een aantal jaren onze samenleving moeten bouwen.”
Zeven dagen afwassen of een bangalijst maken
In de week van de veroordeling van Van Z. brengt RTV Utrecht naar buiten dat er een USC-‘bangalijst’ circuleert op berichtendienst Telegram. Deze ‘Grietenpresentatie jaartje 23’ is in werkelijkheid een powerpointpresentatie met de namen, telefoonnummers en oordelen over 30 vrouwen van UVSV (uiteenlopend van „lekker geil” of „kankerdom” tot „moet snel even geneukt worden”). De lijst is opgesteld in drie corpshuizen, door zes USC-eerstejaars. De opdrachtgevers: hun oudere huisgenoten.
De gevolgen zijn enorm. De vrouwen die op de lijst staan worden maandenlang lastiggevallen. De opstellers worden geschorst door het USC. De Universiteit Utrecht en de Hogeschool Utrecht bevriezen hun banden met de vereniging. Meerdere leden van het UVSV en hun ouders doen aangifte. Doxing, het verzamelen of delen van persoonsgegevens om iemand te intimideren, is sinds 1 januari 2024 strafbaar.
Als de eerstejaars die de lijst opstelden zich op het politiebureau moeten melden, blijken zij minutieus voorbereid. Advocaat Otto Volgenant, die de slachtoffers bijstaat: „Alle zes de verdachten namen een eigen advocaat mee naar hun verhoor. Bepaalde WhatsApp-berichten hadden ze van hun telefoons verwijderd. En niemand wist hoe de lijst online was geraakt.”
Hun verklaringen liepen synchroon, zegt de advocaat. De jongens vertelden dat ze een bestaande lijst moesten aanvullen. Deden ze dat niet, dan was de straf vanuit hun corpshuis zeven dagen afwassen en naakt een rondje rond hun huis lopen. Volgenant: „Het maken van een ‘grietenpresentatie’ was een opdracht in veel huizen van het USC. Het is blijkbaar een traditie. Dit kun je daarom niet alleen de eerstejaars aanrekenen. Het komt door de doorgeslagen corporale cultuur bij het USC en binnen de huizen.”
Dat laatste wordt ondersteund door een app-gesprek dat NRC in handen kreeg, over de bangalijsten. „Die [lijst] van ons was veel zieker,” appt een USC’er uit de groep ‘Jaar 23’ vlak na het uitlekken aan zijn jaargenoten. „Laten we uit solidariteit gewoon die van iedereen zelf sturen”, antwoordt een ander. „Oudegracht begint”.
De lijst was voor Mark van Casteren – zijn dochter stond erop – aanleiding om samen met een andere ouder de Stichting Stop Bangalijsten op te zetten. Die ijvert voor strengere straffen en schadevergoeding voor de studentes. Het bizarre, zegt Van Casteren, is dat de jongens van het USC sinds het uitlekken van de lijst vooral bezig zijn geweest met hun eigen reputatie – en helemaal niet met de slachtoffers. „Het zijn nette, witte jongens met goede advocaten. Ik moet nog zien dat de strafzaak wordt doorgezet. Maar ze hadden veel meer kunnen doen richting die meiden.”
Van Casteren was zelf ooit lid bij Lanx, het corps van de VU, en gelooft niet dat „verenigingen of hun leden slecht zijn”. Het probleem is, zegt hij, dat in een aantal huizen van het USC de cultuur is ontaard, waardoor „jonge mensen niet worden gecorrigeerd, problemen worden afgedekt en daders niet in hun nekvel worden gegrepen”.
Beschonken Bademeisters
De schuur waar elke zomer twee maanden lang dertig eerste- en tweedejaars USC’ers slapen, doet in de winter dienst als caravanopslag. De deuren zitten dicht als NRC in februari Texel bezoekt. Enkele ramen zijn kapot, er zijn geen toiletten of douches, binnen staat een verrijdbare biertap. Op een van de muren staat in grote letters ‘zaad’ gespoten, ook al is ‘Labor et Amor’ (werk en liefde) het officiële motto van de Utrechtse corpsleden die als strandwacht (of ‘Bademeister’ zoals ze dat zelf noemen) op het eiland werken.
De studenten doen dat al 75 jaar, in samenwerking met de Texelse reddingsbrigade. Een zomer op het Waddeneiland moet van de eerstejaars leden ‘echte mannen’ maken. De tweedejaars maken deze periode de dienst uit en bepalen wat zij moeten doen. De VPRO maakte een documentaire over het fenomeen, oudere Texelaars kunnen trots vertellen over de artsen en hoogleraren die drenkelingen uit zee hebben gered.
Van dat romantische beeld is weinig meer over, vertelt huisarts Jacquelien Dros, die namens GroenLinks in de Texelse gemeenteraad zit. Zij pikt het niet langer dat de cultuur van de Utrechtse corpshuizen ’s zomers naar het Waddeneiland wordt geëxporteerd. De eilandbewoners zijn er klaar mee, zegt zij.
Dros besloot zich in het najaar van 2022 te verdiepen in de mores van het corps op Texel, nadat ze een verhaal hoorde over de verkrachting van een jonge vrouw door Utrechtse studenten. Die durfde geen aangifte te doen, zegt de huisarts. „Wij zijn een kleine gemeenschap. Meiden die in de horeca in de bediening werken worden iedere zomer gewaarschuwd: ga niet mee naar de schuur waar die jongens verblijven. Doe je dat toch, dan is al snel het verhaal dat je problemen over jezelf hebt afgeroepen.”
Dros sprak café- en strandtenthouders, jongeren, hun ouders, hulpverleners, eigenaren van strandhuisjes, (oud-)ambtenaren, wethouders, de burgemeester. Haar dossier vulde zich met oude anekdotes en concrete, recente voorvallen. Zij bundelde de verhalen in een zwartboek over de Utrechtse corporale strandwachten, dat in februari van dit jaar op de agenda van de Texelse gemeenteraad stond.
NRC sprak diverse Texelaars die bijdroegen aan het zwartboek, onder wie de bewoners van een boerderij die uitkijkt op de schuur waar de USC-studenten slapen. Zij krijgen elke zomer mee wat er zich daar afspeelt. Het ene jaar is er veel herrie, het andere jaar valt het mee, vertellen zij. Gedoe is het altijd. De omstandigheden zijn bar, er zijn vaak niet genoeg slaapplekken voor alle jongens, waardoor sommigen zonder kussens of dekens op de grond moeten slapen. Vaak is er geluidsoverlast. Een bezoeker van een nabijgelegen camping die zich bij de schuur ging beklagen zag sperma op de muur kleven, alsof de studenten net een wedstrijdje hadden gedaan wie het best kon ejaculeren.
Ik heb nog nooit mensen zo dronken gezien midden op de dag als deze jongens
Het vaakst doorvertelde verhaal speelde zich zo’n vijftien jaar geleden af, vertellen de buren. De gepensioneerde boer: „Ik hoorde de schapen in de wei van de buren. Zou er een hond loslopen, vroeg ik mijn vrouw. We zijn naar boven gerend en hebben onze verrekijkers gepakt. Wat ik toen zag, dat vergeet een mens nooit meer. Het waren de studenten. Eentje hield de kop van het schaap tussen zijn benen vast, een ander stond daar achter met zijn broek naar beneden. De rest van strandwachten stond er omheen.”
De boer alarmeerde direct de burgemeester, maar tot een onderzoek kwam het niet. Toch heeft zijn ingrijpen effect gehad, vermoedt hij. „Sinds die dag heeft de schapenboer zijn beesten nooit meer bij de schuur laten grazen”, zegt hij.
Een eigenaar van een strandhuisje vertelt dat het ook de afgelopen jaren mis is gegaan met de Utrechtse corpsleden. „Ik heb nog nooit mensen zo dronken gezien midden op de dag als deze jongens”, zegt hij. „In plaats van de branding in de gaten te houden, zijn ze elkaar voortdurend aan het ontgroenen. Onlangs waren ze met drollen naar elkaar aan het gooien. Als je er wat van zegt, word je uitgelachen.”
Door drank- en drugsgebruik leveren de Utrechtse strandwachten niet altijd even goed werk, zeggen diverse Texelaars. De jongens vallen overdag in slaap en moeten door omstanders of vrijwilligers van de Texelse reddingsbrigade worden geattendeerd op gevaarlijke situaties.
De voorvallen zijn meer dan anekdotes, zegt huisarts Dros. Zo stuitte zij op de Texelse variant van het puntensysteem dat de USC’ers ook in de Utrechtse huizen hanteren, waarbij „elke seksbeurt” punten oplevert. „De jongen met de minste punten moet met een rode lantaarn om zijn nek rondlopen”, zegt Dros. Haar conclusie: „Texel moet niet, zoals nu gebeurt, voortdurend extra regels opstellen voor de studenten. We moeten gewoon stoppen met USC’ers als strandwachten. Het is niet meer van deze tijd.”
Illustratie Fieke Ruitinga
Negen kernwaarden
Het Utrechtse corps „verkeert in onstuimig weer”, schrijft USC-secretaris Willem Patijn met gevoel voor understatement in de ReünistenVox van 2024, het blad dat naar oud-leden tot in de VS en China wordt gestuurd. Na jaren van bravoure is de toon van het blad schuldbewust – een uitvloeisel van de ophef rond de bangalijsten. Waar zijn „aloude” USC-waarden als „vriendschap, respect, diversiteit, ambitie en leiderschap” gebleven, vraagt Patijn zich af. Zijn conclusie: „Cultuurverandering is hard nodig. De omgeving eist dat en wij willen dat ook zelf.”
Ook USC-voorzitter Rik Tinga is in het reünistenblad openhartig. Hij schrijft dat hij zich zorgen maakt over de „verharding en vervlakking” van het Utrechtse corps, waar ouderejaars zich in corpshuizen gedragen alsof ze „in een hotel wonen” omringd door eerstejaars bedienden. Waar „comazuipen” belangrijker lijkt dan borrelen, studenten liever „naar de kanker” gaan dan studeren en de „ziekste” grappen meer waardering krijgen dan de leukste.
Als hij het corps langs „de strengste maatschappelijke maatlat” legt, valt het Tinga op dat de „hiërarchie op basis van anciënniteit” in de huizen achterhaald oogt, dat „ongemengdheid niet inclusief is” en dat alcohol „grensoverschrijdend gedrag in de hand werkt”.
Toch vindt de rector niet dat het corps wezenlijk op de schop moet. Liever zoekt Tinga de oplossing in zeven verbeterplannen, een gedragscode, negen kernwaarden, een Huizenconvent, een Huizen Heerenakkoord, een Welzijnsweek met diverse bekende sprekers, Leiderschapstrainingen en een reeks aan initiatieven om leden met problemen bij te staan. Op Texel komt er een „interne gedragscode” en „ieder weekend” toezicht door een aantal voormalige USC-strandwachten.
De inspanningen sorteren effect. De Universiteit en de Hogeschool Utrecht maken begin 2025 bekend dat zij „zien dat het USC stappen zet om duurzame verandering in de cultuur binnen hun vereniging te realiseren”. De beloning: het corps mag vanaf komend collegejaar opnieuw subsidie aanvragen en „vertegenwoordigers zijn weer welkom bij officiële gelegenheden”.
De normalisering van de relatie met het USC is mede te danken aan de Raad van Advies, de „steunpilaar van de Senaat bij incident- en crisismanagement en externe communicatie”. René Kuijten, voorzitter van deze Raad en nauw betrokken bij diverse corpshuizen, heeft hiervoor zijn contacten bij de Universiteit Utrecht aangesproken. De multimiljonair is onder anderen zakelijk verbonden met de voorzitter van het College van Bestuur van de universiteit, Anton Pijpers. Die is sinds 2019 – „op persoonlijke titel” en tegen betaling – voorzitter van de ‘Advisory Board’ van het investeringsbedrijf EQT waar Kuijten voor werkt.
Maar of de cultuur in de corpshuizen hierdoor verandert? Afgaande op de toon in de almanakken van de afgelopen jaren valt dat te bezien. Het streven dat „op een dag ieder corpslid in een corpshuis kan wonen” staat nog recht overeind in de editie van 2024. Want juist daar worden „onwetende groene tieners omgetoverd tot deftige heren” en „alle rare trekjes vanuit het ouderlijk huis en de middelbare school afgeleerd”. Bewoners leren er zich „te gedragen, profileren en het belang van anciënniteit te waarderen”.
Het zijn allemaal eigenschappen waar een lid „later in het leven enorm veel aan zal hebben”.
Hij voelde hoe ’s nachts naalden in zijn body werden gestoken. Spullen vlogen zomaar, hup, uit zijn rugzak het raam uit. Hij zwierf berooid door India, sliep bij boeren en in de open lucht – tot hij uiteindelijk zijn geld en paspoort terugkreeg en uitgeput huiswaarts kon keren.
Demonen zaten de Amsterdamse hoogleraar Otto Duintjer op de hielen, vertelde hij na terugkeer in Nederland. Hij had weken in een ashram in de Himalaya doorgebracht in een uitzonderlijke bewustzijnstoestand, was van rots naar rots gesprongen en verkeerde in hemelse harmonie – tot een machtsstrijd uitbrak na de dood van zijn leermeester, de goeroe Babaji, en hem een inkijkje werd gegund in de duistere krachten die het universum óók bevolken. Hij werd er door de nieuwe „baasjes” uitgezet en moest zich maar zien te redden.
Dat was medio jaren tachtig. Duintjer (1932-2020) was toen hoogleraar metafysica aan de Universiteit van Amsterdam, waar de filosofie borrelde en soms overkookte. Sinds de jaren zeventig explosief gegroeid in studentenaantallen was het vakgebied in rep en roer, door bezuinigingen en reorganisaties van minister Deetman. Het moest strenger en zakelijker, studenten filosofie moesten er als het even kon ook een ander academisch vak bij leren.
Op dat breukvlak van filosofisch hoogtij en nieuwe zakelijkheid was Duintjer een van de meest markante verschijningen in de Nederlandse academische wijsbegeerte. Hij schreef een meesterlijk proefschrift over Kant en Heidegger (1966), maar was zich na een reeks uittredingservaringen gaan interesseren voor oosterse filosofie en spiritualiteit – en in India beland. Niet dat hij ‘zweverig’ werd. Integendeel, Duintjer bleef een subtiele denker, thuis in zowel het analytische werk van Wittgenstein en Kant als in de ondoordringbare Zijnsmystiek van de Duitser Martin Heidegger.
Otto DuintjerWouter Oudemans Foto Corné Sparidaens/ANP
Een kritische representant van de nieuwe tijd, die van voorwaardelijke financiering en facultaire fusies, was Wouter Oudemans (1951-2024), collega en in zekere zin een pupil van Duintjer, met wie hij een fascinatie deelde voor Heidegger en onheilspellend denken over ‘de moderne tijd’. Eenmaal hoogleraar in Leiden gold hij als het zwarte schaap van de academische filosofie, een dwarsligger die een fanatieke schare volgelingen verzamelde.
Over en van beide markante filosofen zijn nu postuum nieuwe boeken verschenen die een scherp beeld geven van de tijd waarin ze filosofeerden – en waartegen ze zich afzetten.
Helder en onkritisch
Rondom Dao van filosoof Woei-Lien Chong is zowel een uitgebreide weergave van Duintjers werk als een eerbetoon aan de in 2020 overleden filosoof. Chong, die eerder Filosofie met de vlinderslag (2016) en Leren laveren (2024) schreef over het daoïsme (of taoïsme) leerde Duintjer kennen en voerde een reeks gesprekken met hem. Ze geeft uitvoerige, heldere en – dat moet erbij gezegd – onkritische samenvattingen van zijn boeken Rondom regels (1977), Rondom metafysica (1988) en Hints voor een diagnose (1988). Het laatste was Duintjers confrontatie met Kant en het ‘rationeel empirische bewustzijn’ dat volgens hem de moderne wereld sinds Descartes en Kant beheerst en dat hij probeerde te ontstijgen.
Daarnaast is haar boek een mooie biografische schets van Duintjer die de fricties in zijn leven niet wegpoetst: zijn afscheid van het geloof, de worsteling met zijn biseksualiteit, de moeizame verhouding met zijn dochter (die een sleutelroman over hem schreef). En dus dat gevecht met demonen in India – een voor anderen ‘psychotische’ episode, zou hij later zeggen. Die had hem inzicht gegeven in het bestaan van kwade krachten maar ook de hoop dat die geen ultieme realiteit zijn en hooguit worden ‘toegelaten’ door wat hij ‘het Goede’ noemde.
Om die bron of ‘dimensie’ , die hij ook ‘het Onuitputtelijke’ noemde, draaide het in zijn werk. Een ruimte ‘rondom’ elke concrete, rationele werkelijkheid waar we als kind nog enige toegang toe hebben, die allengs dichtslibt maar waar we opnieuw gevoelig voor kunnen leren worden. Voor Duintjer was dat een mystieke ‘dimensie’ die met ‘grondeloos vertrouwen’ tegemoet kon worden getreden.
En die door allerlei spirituele trainingen ook lijfelijk kan worden ervaren. Duintjer, schrijft Woei-Lien Chong, zag altijd het belang van „lichaamswerk”, zoals meditatief bewegen, yoga en tai chi. Hij wantrouwde de spirituele hoogmoed van oosterse en andere meesters die alles wat met het lichaam te maken heeft zo snel mogelijk achter zich willen laten op weg naar ‘het hogere’. Ook bleef hij na zijn Indiase pelgrimage sceptisch over goeroes. In de jaren tachtig schreef hij een vermanende brief aan de Bhagwan (bij wie hij nooit in de leer ging), om de meester bij de les te houden.
In hun hoogtijdagen hadden ze op studenten een goeroeachtige aantrekkingskracht
Na Hits voor een diagnose verscheen lang geen strikt filosofisch werk meer van Duintjer. Wel schreef hij een overzichtelijke reeks artikelen over spiritualiteit – en een over eros bij Plato – die werden verzameld in de bundel Onuitputtelijk is de werkelijkheid (2002), waarvan nu een postume herdruk is verschenen.
Is dat nog filosofie? Chong legt rake verbanden met het Chinese daoïsme, de leer van wijsgeren als Laozi en Zhuangzi over ‘de weg’ (dao). Die overeenkomsten zijn legio, wat Duintjer beaamde: de aandacht voor de subtiele ‘energie’ in alles, van de natuur tot het eigen lichaam, de intuïtie van een kosmisch spel dat de ratio te boven gaat, het vertrouwen dat alles uiteindelijk ‘goed is’. Alleen zijn die overeenkomsten zo ruim dat je ze ook kunt leggen met boeddhistische devotie of, nog beter, met christelijke mystici als de 14de-eeuwse Meister Eckhart.
Maar wat valt er te zeggen over de ‘ruimte rondom alle regels’? Dat blijft het dilemma van filosofen die een alomvattende Werkelijkheid zoeken voorbij alle concrete en eindige manifestaties waar met rationele middelen nog wél iets argumentatiefs over te zeggen valt.
Geldt dat ook voor Wouter Oudemans, van wie nu postuum het laatste werk is uitgegeven?
Persoonlijk en in stijl lijkt de spotbeluste contrarian Oudemans het tegendeel van de voorname ‘freelance mysticus’ Duintjer. Toch zijn er tal van overeenkomsten. Beide waren filosofen die aanrenden tegen de grenzen van de kennis- en ervaringswereld waarin we ons bevinden en die dat niet deden voor minder dan Alles: bij Duintjer het ‘Onuitputtelijke’, bij Oudemans een keiharde ‘Moeder’ Natuur, het onverschillige kosmische spel van energetische erupties. Beiden waren op zoek naar wat Oudemans noemt „buitensporigheid” (een kenmerk van ‘echte’, Europese filosofie).
Beiden hadden in hun hoogtijdagen ook – al dan niet tegen wil en dank – een esoterische, goeroe-achtige aantrekkingskracht op studenten, die vaak eerder volgelingen leken. De rivaliteit tussen hoogmoedige ‘Oudemansianen’ en andere, bescheidener geesten aan de Leidse universiteit was jarenlang berucht.
Vanaf Echte filosofie (2012) publiceerde Oudemans een reeks eigenzinnige boeken die het einde doordachten van de westerse filosofie – volgens hem de enige die de naam verdient. Het vakgebied was zinloos geworden door de wetenschappelijke revoluties van de 17de eeuw en later. De laatste grote omwentelingen zijn die van het darwinisme – van de struggle for survival tot de zelfzuchtige genen van Richard Dawkins – en de wetten van de thermodynamica. Alles wat bestaat is een eindig spel van energetische erupties, die opflakkeren en uitdoven.
Echte filosofie – volgens hem iets heel anders dan de ‘filosofologie’ die de universitaire en publieke filosofie beheerst – ontstaat alleen als zo’n oude wereld implodeert, bestaande taal en denken het begeven en een nieuwe wereld ontstaat waarvan we hooguit de contouren kunnen aftasten of horen ‘resoneren’.
In het postume Verre van evenwichtig – een titel die slaat op zijn fascinatie met entropie maar die ook een zelfportret lijkt – bespreekt Oudemans twee ‘buitensporige’ Europese filosofen die zich op zo’n breukvlak bevonden, Heraclitus (ca. 500 voor Christus) en René Descartes (1596-1650). Bij Heraclitus verkruimelt de oude ‘betekeniswereld’ van goden en mythen en verrijst die van de universele ratio.
Dat krijgt nieuwe vaart met het ‘ik denk, dus ik ben’ van Descartes, het begin van een wetenschappelijke en technologische manier van denken die de wereld lang beheerste – en die nu voor onze ogen aan het imploderen is. In een wat hij sarcastisch noemt ‘vermakelijke’ opeenstapeling van crisissen, de klimaatcrisis voorop, maar ook die van migratie.
En dan duikt toch weer Heraclitus op. De Griek blijkt niet alleen de vader van de logos, of in het Latijn ratio, maar met zijn orakelspreuk dat „het vuur” de bron is van alles ook van de moderne thermodynamica. Alles wat bestaat valt ten prooi aan entropie, het vuur.
Ook Oudemans’ eigen werk, dat in de loop der jaren uitliep in radicaal ontgoocheld post-humanisme. Al in zijn proefschrift De verdeelde mens (1980) zette bij hem een besef van menselijke eindigheid en existentiële gespletenheid de toon, dat allengs dieper werd.
Uiteindelijk rijst de vraag wat je met hun werk aankunt, als je de eerste schrik of schok te boven bent
Wat blijft er dan nog over?
Niet veel. „Ik ben overbodig”, stelt Oudemans zelf vast. Alles vergaat, nu ook de rationele moderne wereld – en daarmee de filosofie. Van de nieuwe betekeniswereld en het „nieuwe mensdom” kunnen we nog hooguit de contouren zien. Zo maakt Oudemans van zichzelf intussen wel een soort ziener, die meer meent te weten dan anderen. Maar, nog los van de vraag wat fysici zouden vinden van zijn weergave van thermodynamica, is zijn uitvergroting ervan niet óók weer een eindige, hoogst persoonlijke interpretatie, die uiteindelijk geen stand houdt? Of zelfs een cynische vorm van wishful thinking, een soort ondergangseuforie?
Ondanks zijn overeenkomsten met Duintjer, zijn de verschillen hier minstens zo groot. Bij Duintjer lonkt de overgave, vol grondeloos vertrouwen, aan het ‘goede’, een thema bij mystici. Bij Oudemans heerst nihilistische gelatenheid, in het ontnuchterde besef dat we onderdeel zijn van een onverschillige Natuur.
In zijn politiek getinte geschriften mondt dat uit in een radicaal-rechts sociaal darwinisme en de overtuiging dat Europa ten onder zal gaan als het zich niet weet te beschermen tegen de barbaarse buitenwereld. Zoals Oudemans de Romantiek en, in een sinistere passage in Echte filosofie, het verlies van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog zag als het laatste verzet tegen de opmars van het liberale, rekenende denken. Dat staat mijlenver af van het spirituele humanisme van Duintjer, die juist buiten Europa zocht naar buitensporige inspiratie.
Uiteindelijk roepen beide wijsgerige buitenbeentjes de vraag op wat je met hun werk aankunt, als je de eerste schrik of schok te boven bent. Zoals de briljante Amerikaanse taalfilosoof Donald Davidson eens opmerkte, toen het duistere Zijn van Heidegger ter sprake kwam: heel interessant allemaal, maar where do we go from there? Ja, nergens heen.
Nou ja, zou Duintjer wie weet met een geamuseerde glimlach zeggen: we hoeven ook niet te gaan, want we zijn er al. Ook Oudemans lijkt een eindpunt voor zijn denken te hebben gevonden in de onverbiddelijke – en voor hem ook wrang troostrijke – thermodynamica.
Is dit nog filosofie? Niet in de zin van argumenteren en verhelderen wat we denken te weten of begrijpen zoals in professionele filosofie gebruikelijk is. Inzicht in ‘alles wat is’ zoals verwoord door dit onwaarschijnlijke duo hoogleraren – zo verschillend als ze ook zijn – leidt eerder tot een soort levenswijsheid.
Bij de een is die vol vertrouwen in ‘het goede’, bij de ander is het kosmisch fatalisme. In beide gevallen is dat voor filosofie in meer academische zin, die met rationele argumenten iets probeert te beredeneren of doorgronden, geen beginpunt, eerder een eindpunt.
De politie heeft dinsdag een vijfde verdachte aangehouden in het onderzoek naar de kunstroof die eind januari plaatsvond in het Drents Museum. Het gaat om een 36-jarige man die in zijn woning in Alkmaar is opgepakt, meldt de politie.
Bij de roof werden vier Dacische schatten gestolen: de helm van Cotofenesti en drie gouden armbanden. Die kunstschatten, oorspronkelijk eigendom van het Nationaal Museum voor Roemeense Geschiedenis in Boekarest, zijn nog niet gevonden. De politie doet nog steeds onderzoek.
Eerder werden al vier andere verdachten opgepakt die ook uit Noord-Holland komen, allemaal uit Heerhugowaard. Een maand geleden werd de eerste verdachte, een vrouw van 40 jaar, weer vrijgelaten, alhoewel ze verdachte in de zaak blijft. De andere drie verdachten, drie mannen tussen de 26 en 36 jaar, moeten zich op vrijdag 9 mei bij de rechtbank melden voor een eerste openbare zitting.
Lees ook
Na de kunstroof in het Drents Museum: moet Nederland nu voor de diefstal betalen?