Radiologen willen dat vrouwen met zeer dicht borstklierweefsel extra onderzocht worden op kanker. Zo kan borstkanker eerder en vaker bij vrouwen worden opgemerkt en worden levens gered, volgens de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR). Waar komt die wens vandaan en waarom komt de vraag juist nu op? Zes vragen over borstkankerscreening.
1 Waarom is er nu ophef over borstkankeronderzoek?
De Tweede Kamer nam in 2021 al een motie aan om een MRI-scan onderdeel te maken van het bevolkingsonderzoek. Ernst Kuipers, toen minister van Volksgezondheid (D66), voerde die motie niet uit, omdat ziekenhuizen de extra vraag naar MRI-scans niet aan zouden kunnen. De Gezondheidsraad had ook al geadviseerd om alvorens te investeren in MRI eerst andere methoden te onderzoeken.
Vrouwen nemen hier geen genoegen mee. De Volkskrant beschreef afgelopen zaterdag de strijd van borstkankerpatiënt Ineke van den Heuvel. Vrouwen hebben het recht om te weten of ze dicht borstweefsel hebben, schreef ze deze zomer aan staatssecretaris Vincent Karremans (VVD) van Preventie. Radiologen herhaalden wat ze eerder zeiden: wacht niet op vervolgonderzoek, biedt alle vrouwen met dicht borstklierweefsel bij wie op het mammogram geen tumor te zien was een aanvullende MRI-scan aan.
Nadat Eva Jinek er maandag in de uitzending een item aan wijdde, kregen particuliere klinieken die NRC sprak meteen veel aanvragen van vrouwen die zelf voor een MRI-scan willen betalen. „Zeker meer dan honderd in één dag”, aldus de kliniek MRI Centrum.
2 Waarom is dicht borstklierweefsel een probleem?
Borsten bestaan uit vet en klier- en bindweefsel. Hoe meer klierweefsel, hoe hoger de dichtheid. Vanaf 75 procent klierweefsel spreken artsen over ‘zeer dicht borstklierweefsel’. Borstklierweefsel is wit op een mammogram en daardoor goed te onderscheiden van donkergekleurd vetweefsel. Maar borstkanker kleurt ook wit en valt dus minder op.
In het bevolkingsonderzoek, waarbij vrouwen vanaf 50 jaar elke twee à drie jaar een röntgenfoto van hun borsten kunnen laten maken, wordt borstkanker daardoor vaker gemist bij vrouwen met dicht borstklierweefsel. Dit terwijl het risico op borstkanker bij vrouwen met zeer dicht borstklierweefsel twee keer zo groot is.
Circa 8 procent van de vrouwen heeft zeer dicht borstweefsel, dat zijn in Nederland 80.000 vrouwen. Gemiddeld één op de zeven vrouwen krijgt in haar leven borstkanker.
3 Wat kan MRI veranderen aan die gemiste gevallen?
Met MRI, waarbij in het ziekenhuis opnames worden gemaakt terwijl je in een scanner ligt, is een tumor in compact weefsel beter te zien. Van elke duizend vrouwen met dicht borstweefsel die een MRI-scan kregen, hadden zeventien borstkanker, zonder dat dit op de röntgenfoto te zien was. Dit bleek uit groot Nederlands onderzoek in 2019. Kanker werd bovendien in een vroeger stadium ontdekt. Minder vaak waren er vrouwen die tussen twee screeningen door zelf een kwaadaardig knobbeltje ontdekten.
4 Hoe weet je of je zeer dicht borstklierweefsel hebt?
Klein of groot, slap of stevig: aan borsten kun je van buiten niet zien of voelen hoe compact het borstweefsel is. Op de röntgenfoto kan dat wel, maar in het bevolkingsonderzoek krijgen vrouwen dit niet te horen, om onrust te voorkomen. Want je hebt niets aan die kennis als je geen vervolgonderzoek aangeboden krijgt, is de gedachte achter dit beleid. In Amerika krijgen vrouwen die informatie sinds kort wel. Ze moeten dan veelal zelf het vervolgonderzoek betalen. Radiologen pleiten overigens niet voor die aanpak, zij willen dat alle vrouwen uit die groep een MRI aangeboden en vergoed krijgen.
Lees ook
MRI kan kanker in borstkanker in dicht weefsel opsporen
5 Welke argumenten zijn er om MRI niet aan te bieden, naast gebrek aan capaciteit?
Een MRI-scan is duurder dan röntgenonderzoek. Daarnaast geeft een MRI ook geen volledige zekerheid. Bij honderd onderzochte vrouwen werden, achteraf gezien, acht ten onrechte doorverwezen en bleek na een biopt dat er geen kanker was.
Het is niet bekend welk deel een MRI-scan wil als 80.000 vrouwen het aanbod krijgen. Maar volgens eerdere berekeningen wegen de kosten op tegen de levenswinst bij vrouwen die meedoen aan het bevolkingsonderzoek. Op duizend onderzochte vrouwen stijgt het aantal vrouwen dat overleeft van elf naar negentien, ervan uitgaande dat een kwart van de vrouwen geen gebruik maakt van het aanbod. „Dat kan boven de twintig komen als een groter deel van de vrouwen kiest voor een MRI-scan.”
6 Zijn er geen betere, goedkopere methoden dan een MRI?
„Niet beter, wel goedkoper”, zegt Veldhuis. Dit najaar start onderzoek om te kijken of met contrastmammografieën, waarbij kankerplekjes oplichten op een röntgenfoto, net zoveel kanker wordt gevonden als met MRI-scans.
Op termijn kan ook kunstmatige intelligentie helpen te bepalen of een vrouw baat heeft bij aanvullend onderzoek, blijkt uit een recente studie in Nature Medicine.
Maar een MRI-scan kan nu ook al goedkoper, zegt Veldhuis. Als vrouwen met zeer dicht borstklierweefsel eens in de vier jaar een scan krijgen en maar 10 minuten in de scanner liggen in plaats van bijna een half uur, zou dit volgens berekeningen van KPMG tien tot twintig miljoen euro kosten. Ook deze versnelde MRI wordt onderzocht. Veldhuis: „Er zijn scanners genoeg. Te weinig personeel mag geen reden zijn niet te beginnen met het aanbieden van MRI. Dit mag niet voorbehouden zijn aan rijke, mondige vrouwen die het voor zichzelf weten te regelen.”
Pas toen mijn moeder een half kunstgebit kreeg aangemeten kwam ze erachter dat er ook mindere kanten aan suiker zaten. „Had ik dat geweten, dan had ik wel wat minder suiker in de pap gedaan.”
Ze begon elke dag met een bord suiker met pap.
Toen ze zwanger was van haar oudste kind – ik – adviseerde de huisarts haar om vooral door te gaan met roken, ze werd er rustig van. Ze stopte er pas mee toen de eerste afschrikwekkende teksten op de pakjes verschenen, een periode die toevallig samenviel met haar eerste hartinfarct.
„De waarschuwingen komen altijd achteraf”, concludeerde mijn vader, die jaren onze druivenstruiken had bespoten met landbouwgif. „Straks komen ze nog met de mededeling dat je maar beter niet op een stoel kunt zitten.”
Hij zat zijn hele werkende leven op een stoel, na zijn dood bleek inderdaad dat dat niet gezond is. Na zijn dood viel het pas op hoe vrolijk hij altijd was op verjaardagen, zou hij geweten hebben dat je van alcoholische drank dronken kon worden?
Ik moest aan ze denken toen eergisteren het nieuws uit de lucht viel dat het beter is om maar geen eieren meer te eten van hobbykippen. We zagen het samen op het Jeugdjournaal. Een jongetje uit een landelijk gebied voerde kippen, het Jeugdjournaal was ter plekke. Hij raapte eitjes en bracht ze naar de kelder. Hij zei het zijn ouders na: „Zo lekker, zo gezond en zo goedkoop.” Ze gingen gewoon door met het eten van eieren. In eieren van hobbykippen zit PFAS, ze denken dat ze het via regenwormen binnenkrijgen.
Het zette het wereldbeeld even op de kop: kippen in legbatterijen leven dus gezonder dan die op het land. Juist in de vrije uitloop eieren zit het gevaar. In onze Wormerse jaren haalden we eens per week eitjes bij een hobbyboer aan de overkant, het kan niet anders dan dat onze lijven vol met PFAS zitten. En wat erin zit gaat er nooit meer uit. Ik keek naast me op de bank. Drie prachtige dochters van wie in elk geval de oudsten voor een behoorlijk percentage uit plastic bestaan.
„Waarom?”, vroeg de oudste, „waarom moest ik altijd eieren halen bij die mensen?” Het eerlijkste antwoord was: omdat ik geen zin in ze had, maar dat bedoelde ze niet.
„We wisten niet beter”, zei ik naar waarheid.
De middelste dochter: „Het maakt mij niet uit als ik van plastic ben, mijn poppen zijn ook van plastic.”
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.
Onze kleinzoon (4) prikt per ongeluk in het been van onze kleindochter (8) met zo’n papieren parapluutje. Dat doet natuurlijk zeer bij zijn zus en dus wil zij hetzelfde bij hem doen. Waarop hij reageert: „Niet terug doen! Denk aan Jezus! Die doet dat ook niet!”
Els van der Zande
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
‘Kun je nog even omdraaien, en weer langs lopen, nog één keer?” – iets dergelijks moet fotograaf Emmy Andriesse tegen het broodmagere jongetje hebben gezegd dat ze in februari 1945 in Amsterdam tijdens de Hongerwinter op straat aantrof. Dit kind liep met een leeg pannetje langs en ze wist: dit moet ik vastleggen. Het jongetje liep inderdaad desgevraagd nog een paar keer heen en weer en de iconische foto was geboren.
Dit soort foto’s ging in de laatste oorlogsmaanden vaak via het verzet naar Londen, naar de Nederlandse regering in ballingschap. Die wist van de hongersnood in het niet-bevrijde deel van Nederland, maar beelden zeggen zoals bekend meer dan woorden. Pas bij het zien van de schrijnende foto’s van ondervoede mensen kwam het besef echt binnen en werden voedseldroppings op poten gezet. Deze foto’s hebben dus levens gered.
Vanaf mei zijn deze tachtig jaar oude foto’s te zien in Foam, vijf minuten lopen van de Keizersgracht 568 waar in juni 1945 de eerste expositie opende, in de toenmalige fotostudio van Marius Meijboom. Het liet zien hoe een groep fotografen, clandestien, de laatste oorlogsmaanden had gedocumenteerd – honger, schaarste, gaarkeukens, voedseldroppings en de uitzinnige vreugde van de bevrijding.
Die tentoonstelling trok destijds veel internationale belangstelling. Oorlogscorrespondenten uit tientallen landen probeerden foto’s te bemachtigen, voor bladen als Life en Look. De exposerende fotografen werden volop geïnterviewd. De tentoonstelling ging reizen, fotoboeken verschenen. Opgeteld was de zichtbaarheid zo groot, dat je gerust kunt zeggen dat deze foto’s de beeldvorming over de oorlog mede hebben bepaald. Wie nu aan de Hongerwinter denkt, ziet Andriesse’s foto van dat jongetje voor zich.
Daarom is onlangs besloten dat deze collectie Unesco-erfgoed wordt – als eerste Nederlandse fotocollectie. Het wordt geregistreerd in het ‘Nederlandse Memory of the World Register’. Dit overzicht bevat meer documenten die bepalend zijn voor de oorlog en onze blik daarop.
Spionagefoto’s
Aan dit alles gaat een bijzondere geschiedenis vooraf. Die begon in september 1944, na Dolle Dinsdag. Verzetsleider Tonny van Renterghem en de Joodse fotograaf Fritz Kahlenberg, uit Duitsland gevlucht, hadden een idee. Enkele fotografen die ze vertrouwden, wilden ze vragen om het leven tijdens de bezetting vast te leggen. Het werden Andriesse en Meijboom, Carel Blazer, Charles Breijer, Cas Oorthuys, Krijn Taconis, Ad Windig en anderen. Zo’n tien fotografen vormden de kern van de groep die uit zo’n dertig à veertig mensen bestond, velen in Amsterdam maar ook bijvoorbeeld in Delft en Den Haag. Het exacte aantal is onduidelijk want een centrale organisatie was riskant: Kahlenberg zocht ze individueel op en deed of hij slechts een boodschapper was, in plaats van de spilfiguur. Hoe meer je je op de vlakte hield, hoe veiliger.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde.
Foto Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Foto Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde. Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Foto’s Cas Oorthuys en Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Sommige van deze fotografen hadden al ervaring met sociaal geëngageerde fotoreportages, maar dit was anders: spionagefoto’s. Die waren bestemd voor Londen en voor het verzet, dat weet moest hebben van semi-militaire knooppunten. Ook was er het besef dat dit een cruciale tijd was, die alleen daarom al moest worden vastgelegd. Dat was soms lastig: mensen waren zo gewend aan de Duitse aanwezigheid dat ze goed moesten nadenken over wat er ook alweer anders was – o ja, dat er nu kaarsen in etalages brandden in plaats van elektrisch licht, of dat paarden auto’s voorttrokken. Dat legden ze vast.
Daarvoor gingen ze op pad. Voorzichtig, want vanaf 20 november 1944 gold een fotografieverbod. Vlakbij een Duitse afzetting parkeerde Breijer zijn fiets. Hij deed alsof hij achteloos wat in zijn fietstas rommelde, waar een camera in verborgen hield. Klik, legde hij een scène vast, ongemerkt – zijn eigen gebogen schaduw is op de voorgrond van de foto zichtbaar. Andere fotografen hadden een camera in een schoudertas, of onder hun overjas.
Nu, tachtig jaar later, kunnen we via deze fotocollectie de stad van toen in kijken. Naar een tram die gevaarlijk vol is, omdat er nauwelijks meer transport was. Naar de commotie rond een vat met haring, toen een visboer plots weer wat te koop had. Naar fietsenroof, razzia’s en gevangenen die door de Grüne Polizei werden afgevoerd. Bewijzen van repressie dus, en steeds meer vroeg Kahlenberg zijn fotografen om de gevolgen van de Hongerwinter te registreren. Hij stuurde Cas Oorthuys – want die had de juiste gevoeligheid voor ellende – naar het noodmortuarium in de Zuiderkerk, om te documenteren hoe daar tientallen lichamen lagen die niet meer begraven werden. Geen kisten, geen personeel.
Er stonden rijen voor de gaarkeukens en er was veel zwarte handel waar soms ruzies uit de hand liepen. Diefstal, sloop, woekerprijzen – de foto’s tonen mensen bijeen maar zonder collectiviteit. Door de honger ontstond een moreel verval, het werd ieder voor zich.
Ook de werkzaamheden van het verzet, zoals het vervalsen van papieren, werden gefotografeerd. Het liep nooit fout. Een paar keer is een fotograaf aangehouden die dan toch wist te ontkomen, via blufpoker of anders een wc-raampje.
Heroïek
De plannen voor de tentoonstelling waren begonnen in februari 1945. Van Renterghem en Kahlenberg begrepen dat de foto’s nodig waren voor buitenstaanders om te snappen hoe zwaar het geweest was. De foto’s kozen ze uit bij Meijbooms studio. Die zat vlakbij Duitse autoriteiten die nog wel elektriciteit hadden – een handige vriend tapte dat af. Dankzij twee rollen Gevaert-fotopapier konden ze de foto’s fatsoenlijk afdrukken. Ook was er filmmateriaal geschoten, dat is tijdens de bevrijding overhandigd aan vermoedelijk Britse troepen, en kwijtgeraakt in Engeland, waarschijnlijk in de catacomben van het Luchtvaartministerie.
Zwanenburgstraat.Afsluiting Jodenbuurt bij de Waag, Nieuwmarkt, Amsterdam, 1941.
Foto’s Cas Oorthuys en Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Op 2 juni 1945 opende de tentoonstelling: „De vijand heeft ons geprobeerd door middel van terreur, van deportaties, met honger op de knieën te krijgen. Zij is hierin niet geslaagd en dit danken wij voor een groot deel aan de mannen en vrouwen van het verzet.” Met deze ronkende woorden werd het thema verzet onderstreept. Ook werd de term Ondergedoken Camera geboren.
Natuurlijk maakten de beelden indruk. Foto’s liegen niet, maar, met afstand in de tijd kunnen we ook stellen dat ze niet per se de waarheid vertellen. De grote nadruk op verzet gaf een heroïek die niet strookte met hoe weinig verzet er werkelijk was geweest in de samenleving.
En ook: deze foto’s waren gemaakt vanaf september 1944, toen alle jodentransporten voorbij waren. Daardoor bleef het joodse leed buiten beeld. Er zaten joodse fotografen bij, maar daar ging het niet om. Het ging om de Hongerwinter. Die omissie kan hebben bijgedragen aan de naoorlogse opvatting dat de bezetting zo zwaar was geweest voor Randstedelingen, en er weinig ruimte was voor de Holocaust zelf.
Onderduiker Joop Kuijt kruipt in schuilplaats Oranje Nassaulaan 15, Amsterdam. lllegale opname vanuit fietstas van commandopost Kriegsmarine, genomen vanaf het Emmaplein de Emmalaan in, Amsterdam, 1944.
Foto’s Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Vanuit Meijbooms studio ging de tentoonstelling op tournee, langs twaalf steden. Maar afwezig was Kahlenberg. Er was namelijk onder fotografencollectieven een machtsstrijd ontstaan. Het ging over wie de regie kreeg over de beeldvorming van de bevrijding, en over het optuigen van een federatie. Kahlenberg delfde het onderspit. Hij zou roekeloos hebben geopereerd, was slechts een amateurfotograaf en Duits bovendien – dat hij een joodse vluchteling was, telde niet. Kahlenberg verhuisde naar New York, verbitterd. Maar hij wordt nu gerehabiliteerd: NIOD-onderzoekers Erik Somers en René Kok publiceerden in maart een boek dat hem belicht als spilfiguur. En waaruit niets van roekeloosheid blijkt, integendeel.
Inmiddels zijn de foto’s rondom de Ondergedoken Camera verspreid geraakt over verschillende collecties, maar zitten wel samen in het collectieve geheugen – vandaar het erfgoedpredicaat van Unesco. In de verstreken jaren is hun functie voor de beeldvorming onderkend. Vanaf 1980 zijn ze meermaals geëxposeerd met verwijzingen naar de opkomst van extreem-rechts, met waarschuwende woorden die maar niet overbodig willen worden.
Iets om aan te denken, nu de expositie in Foam neerstrijkt vlakbij waar het in 1945 allemaal gebeurde, waar de mensen samenkwamen en droomden van een toekomst vol gelijkheid, vrij van fascisme. Dat besef mag ook nu iets voor onze beeldvorming betekenen.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Verzetsleuzen op een schuilbunker Kwakersplein Amsterdam 1944.
Foto Cas Oorthuys / collectie Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Verzetsleuzen op een schuilbunker Kwakersplein Amsterdam 1944.
Foto Cas Oorthuys / collectie Nederlands Fotomuseum