De Duitse defensieminister Boris Pistorius stelt zichzelf niet kandidaat om de SPD te leiden tijdens de aanstaande verkiezingen in Duitsland. Dat heeft de sociaaldemocraat laten weten aan de partijtop, zegt hij in videoboodschap. Daarmee maakt hij de weg vrij voor partijgenoot Olaf Scholz om een gooi te doen naar een tweede termijn als bondskanselier.
Over een mogelijke kandidatuur van Pistorius werd de laatste tijd veelvuldig gespeculeerd. De SPD loopt achter in de peilingen, waarmee de druk op Scholz om plaats te maken de afgelopen tijd toenam. Pistorius, die populariteit geniet onder kiezers, werd gezien als een grotere kanshebber. Hij spreekt van een „geheel persoonlijke beslissing”.
Na de val van het kabinet vorige week gaan Duitsers in februari vervroegd naar de stembus. De combinatie CDU/CSU heeft onder leiding van Friedrich Merz in de peilingen een ruime voorsprong op het radicaal-rechtse Alternative für Deutschland en de SPD. Dat maakt de positie van Scholz binnen zijn partij onderwerp van discussie.
De regering-Scholz was buitengewoon impopulair. Kort voor de val was 85 procent van de kiezers ontevreden met de stoplicht-coalitie, de andere twee coalitiepartijen staan er nog beroerder voor. Ondanks zijn eigen impopulariteit en die van zijn regering lijkt Scholz niet bereid het duel met Merz op te geven.
Lees ook
Kan Olaf Scholz zichzelf en zijn partij nog redden?
Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?
U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.
Om dit formulier te kunnen verzenden moet Javascript aan staan in uw browser.
De Poolse film Trains van regisseur Maciej J. Drygas is de grote winnaar van het International Documentary Filmfestival Amsterdam. De film kreeg donderdagavond in het Internationaal Theater Amsterdam van de internationale jury twee prijzen, voor beste film en voor beste montage.
Treinen rijden al vanaf het begin van de filmgeschiedenis over het doek en symboliseren vaak de filmkunst zelf. Daarom is het opmerkelijk dat de geheel uit archiefmateriaal samengestelde film zo urgent en innovatief is. Uit ogenschijnlijk nostalgische beelden worden al snel sporen getrokken naar het industriële karakter van moderne oorlogen door beelden van treinen die oorlogsmaterieel en militairen vervoeren, die mensen naar vernietigingskampen brengen en later vluchtelingen mee terug nemen. Zo trekt Trains stipte lijnen van het verleden naar het heden.
Het 37ste IDFA is de laatste editie van directeur Orwa Nyrabia, die het maatschappelijk geëngageerde festival persoonlijker maakte door zelf als begaafd verhalenverteller op de voorgrond te treden. Verder droeg hij bij aan de inclusiviteit met lange nagesprekken, geleid door moderatoren met een breed palet aan achtergronden en expertises.
Ook de winnaar van de competitie voor Nederlandse documentaires maakt gebruik van bestaand filmmateriaal om het heden een spiegel voor te houden. Regisseur Luuk Bouwman tekende eerder in Allen tegen allen een landkaart van de splinterpartijen van het Nederlandse fascisme voor de oorlog. Nu keert hij met De propagandist terug naar die periode en portretteerde filmmaker Jan Teunissen, die wel de ‘Nederlandse Leni Riefenstahl’ werd genoemd door de propagandafilms die hij maakte als hoofd van de filmafdeling van NSB en SS. De jury merkte op dat van alle verhalen die in Nederland over de oorlog verteld zijn, deze vanwege de vergeten (en uitgewiste) geschiedenis het meest verblufte.
De films die in de hoofdcompetitie werden bekroond voor beste regie en beste camera vonden in Pennsylvania en de ‘green zone’ tussen Polen en Belarus een zenit voor hedendaagse oorlogen. An American Pastoral van Auberi Edler volgt de cultuurstrijd die in het Amerikaanse Elizabethtown gaande is over het lesprogramma van een openbare school. Doordat het schoolbestuur herkozen moet worden voeren extreemrechtse en fundamentalistische kandidaten keihard campagne.Al snel wordt deze microkosmos een symbool voor de vele samenlevingen waar mensen niet meer dezelfde taal spreken en volwassenen de vrijheid van kinderen inzet maken van een politieke strijd. In The Guest van Zvika Gregory Portnoy en Zuzanna Solakiewicz zien we hoe de Poolse Maciek met gevaar voor zijn gezin een Syrische vluchteling heeft opgenomen. Die is het slachtoffer van de vele pushbacks die het gevolg zijn van een gemene politieke oorlog tussen Wit-Rusland en Polen. Hulpverlening is strafbaar, dus wat moet Maciek doen als Alhyder weer op krachten is gekomen? Het is een vraag die de barmhartige Samaritaan in iedere toeschouwer aanspreekt.
Nederlandse producties trokken verder de aandacht in de immersieve competitie van DocLab en bewijzen de Nederlandse voortrekkersrol op het gebied van innovatieve documentaire. De prijs voor beste immersieve non-fictie ging naar Liza Schamlé. Zij gebruikt performance en video in de installatie Me, a Depiction, en neemt de toeschouwer mee in een meditatie over seksualiteit en het vrouwenlichaam. Is het spektakel of object van verlangen? Geluidskunstwerk The Liminal van Alaa al Minawi kreeg een speciale vermelding. Dit work in progress in de vorm van een muur vol verhalen laat horen wat we om tal van redenen niet kunnen zien in samenlevingen die door letterlijke of mentale muren van elkaar zijn gescheiden.
Wie wil weten hoe het er in verpleeghuizen aan toegaat, moet zeker de wekelijkse column daarover van Thomas van der Meer in de Volkskrant lezen. Ik deed dat pas – en zo zal het menigeen vergaan – toen mijn eigen vrouw in zo’n huis werd opgenomen. Het is een onderwerp dat je, zolang je zelf en je naasten nog gezond zijn, het liefst zo lang mogelijk uit de weg gaat.
Deze boeiende columns zijn nu gebundeld in een boek onder de titel Zullen we dan maar heel lang leven. Van der Meer heeft zijn columns geschreven vanuit het perspectief van de zorgverlener die hij zelf nog steeds in zo’n tehuis is. (Als schrijver debuteerde hij in 2020 met de roman Welkom bij de club.) Sommige columns gaan ook over zijn werk in een psychiatrische kliniek en in de thuiszorg, maar het verpleeghuis staat centraal. Dat is voor een schrijver een ideale biotoop, waarmee ik niet wil zeggen dat Van der Meer daarom dit beroep gekozen heeft.
Van der Meer beschrijft in een sobere, indringende stijl toestanden waarvan de bezoeker geen idee kan hebben. Zo constateert hij dat er nogal wat haat en nijd is op de werkvloer in het verpleeghuis. Op elke nieuwe afdeling waar hij komt ervaart hij zijn werk de eerste maanden als „een hel”. Collega’s zijn het aardigst, concludeert hij, als ze plezier hebben in hun werk, en dat kan alleen als „ze zich serieus genomen voelen door hun organisatie en trots zijn op hun werk”. Hij vindt dat er over het algemeen te weinig waardering is voor hun werk. „De ouderenzorg wordt misschien wel gezien als een sympathiek beroep, maar niet als een complex beroep. Niet als een beroep waar je iets voor moet kunnen.”
Zeer ten onrechte, kan ik uit eigen ervaring beamen, want ik bewonder de zorgverleners vaak om hun engelengeduld en handigheid waarmee ze lastige bewoners uit nare situaties bevrijden. Het is een onderschat en onderbetaald beroep. Te meer omdat ze ook nog te maken kunnen krijgen met ongewenst gedrag van de bezoekende familieleden of vrienden. „Elke afdeling heeft wel een familie die de boel terroriseert (….).” Dat ook het verpleeghuis niet kan ontkomen aan hedendaagse terreur, was me nog niet bekend.
De bewoners zelf kampen vaak met zulke psychische problemen, dat ze moeilijk te verzorgen zijn. „Voor mensen met dementie is het moeilijk om continu gedesoriënteerd te zijn en hun omgeving niet meer te begrijpen, en daardoor kunnen er een heleboel andere problemen ontstaan: angst, achterdocht, dwaalgedrag, agressie.”
In de column ‘Dit is misschien spinazie’ beschrijft Van der Meer hoe hij een uitgemergelde patiënte behandelt. „’s Ochtends leg ik mijn ene hand op het puntige bot van haar heup en de andere op haar benige schouder, en dan draai ik haar op haar zij om haar achterwerk te wassen. Ze weegt niets.” Meteen na deze beschrijving komt hij tot de volgende verzuchting: „Voor pampus liggen in een verpleeghuis, dat wil ik later dus écht niet. Ik moet ervoor zorgen dat ik voor die tijd dood ben.”
Dat is exact dezelfde gewaarwording die mij al na enkele bezoeken aan zo’n verpleeghuis spontaan overviel. Een verblijf daar leek me een vorm van zinloos lijden, een dwaaltocht door een labyrint vol ellende, ook al zijn de patiënten zelf al te ver heen om dat ten volle te kunnen beseffen – gelukkig maar.