Het was nog zomer en een van de wetenschapsredacteuren zou een dagje naar het strand, een dagje naar Hoek van Holland, de mondaine badplaats naast de moderne industrie. Sinds de bunkers zijn opgeruimd kan het daar met lekker weer echt leuk zijn.
Om zich vooraf een beeld te vormen van het Hoekse eb- en vloedgebeuren had de redacteur op internet een getijtafel van Rijkswaterstaat geraadpleegd. Bij extreem laag water, bij laaglaagwaterspring bijvoorbeeld, zou je eindeloos door het zand moeten ploeteren voor je baden kon. Dat wilde hij niet. Net toen hij zag dat het op zijn vrije dag wel los zou lopen viel hem iets vreemds op aan de Hoekse getijdekromme: het lage water duurde er langer dan op andere plaatsen. Midden in de laagwaterperiode liet de getijdegrafiek een bobbel zien, daar was het weer even vloed geweest. Het zag er heel raar uit.
Terug op de krant vroeg hij direct alle aandacht voor de anomalie maar er kwam weinig interesse. Er is wel meer in het leven dat niet gaat zoals je denkt dat het hoort te gaan, zeiden de collega’s. Waarom zou je je druk maken over een bobbel bij Hoek van Holland.
Daar was het bij gebleven als niet iemand voor de aardigheid had opgezocht of de bobbel vroeger ook al voorkwam, want zoiets kan toch niet uit de lucht vallen. En waarachtig, hij bleek er al heel lang te zijn. Hij stond bijvoorbeeld al breeduit afgedrukt in de getijtafels die Rijkswaterstaat in de jaren tachtig uitbracht en kreeg daar zelfs een eigen toelichting: „Bijzondere aandacht verdient de periode van laagwater in de gemiddelde getijkromme van Hoek van Holland. Na het eerste laagwater treedt een kleine rijzing van de zeespiegel op, waarna een tweede laagwater volgt.” Het verschijnsel deed zich langs de hele kust van Zuid-Holland voor, schreef RWS, en werd agger genoemd. De ‘dubbele vloedkop’ bij Den Helder was een soort tegenhanger.
Tientallen peilstations
De bobbel heet ‘agger’ en ‘agger’ blijkt een heel geschikte zoekterm voor Google Books en Delpher. De agger wordt al in 1743 genoemd en zou zich toen vooral hebben gemanifesteerd in het Haringvliet bij Goedereede. Daar is hij in 1835 opgemeten door de luitenant ter zee, 2de klasse, J. Hudig die de rijzing op ongeveer een tiende el bepaalde. Zeven of tien centimeter. Ingenieur H.E. de Bruijn koppelde de agger juist aan Hoek van Holland toen hij hem in 1891 besprak in een lezing voor het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. (Traditioneel delen marine en Rijkswaterstaat de aandacht voor de getijden.)
De tientallen zelfregistrerende peilstations die RWS tegenwoordig in gebruik heeft laten zien dat de agger zich nog steeds concentreert rond Hoek van Holland maar, interessant genoeg, ook hoog op de rivieren wordt waargenomen. En aggers zijn niet zeldzaam, ze komen ook voor langs andere kusten. Rijkswaterstaat stuurde de getijcurve van het Zuid-Engelse Weymouth als voorbeeld. Alles hangt af van de ligging van de kustlijn en de bodemstructuur onder water.
Het is eigenaardig dat de hier vaker geciteerde Marcel Minnaert (1893-1970) de agger en dubbele vloedkop niet noemde in zijn uitputtende beschouwingen over ‘stromend water’ terwijl hij zijn lezers wel opriep ook eens met eigengemaakte peilstokken een getijkromme te bepalen. De kromme die hijzelf op zondag 23 augustus 1936 van de getijbeweging bij Zandvoort maakte toont inderdaad geen agger maar was misschien minder secuur opgesteld dan hij aannam.
Minnaerts beschouwingen over eb en vloed zijn niet erg volledig en gedegen. De verklaring die hij geeft voor het raadselachtige gegeven dat het twéémaal per etmaal hoogwater en twéémaal laagwater is – het ene hoogwater komt van de aantrekkingskracht van de maan, het andere is het effect van een soort traagheid die het water parten speelt bij de beweging van de aarde rond het gemeenschappelijk zwaartepunt met de maan – die verklaring wordt allang niet meer geaccepteerd. De Japanse astrofysicus Takao Fujiwara heeft 25 bladzijden tekst nodig om duidelijk te maken waaraan we het dubbele hoogwater wel te danken hebben.
Het zijn beschouwingen waarin de aarde wordt voorgesteld als een draaiende biljartbal die egaal is bedekt met een waterlaag waarin zich twee waterbergen ontwikkelen. Hoe ver de theorie van de werkelijkheid staat blijkt uit de animatie die de NASA maakte van de feitelijke beweging van hoogwatergebieden over de oceanen zoals door satellieten waargenomen. Er trekken helemaal geen vloedbergen rond de aarde.
De agger en de dubbele vloedkop zijn Minnaert ontgaan. Wat ook aan zijn aandacht ontsnapte is het verschijnsel ‘seiche’ dat volgens Wikipedia hier in Nederland ook ‘haling’ genoemd wordt. Het is een staande golf die optreedt in een waterbekken waarvan het wateroppervlak door sterke wind, of een andere actor, uit zijn evenwicht gebracht is. Het water slingert dan uit in een trillingstijd die door de vorm van het bekken bepaald wordt, zoals je dat in de afwasteil ook kunt zien. Toen het IJsselmeer nog groot was kon krachtige zuidwesten wind er een flinke seiche in opwekken.
Wat Minnaert dan weer wel noemt is de zeldzame ‘zeebeer’, in het bijzonder de zeebeer die op zaterdag 26 april 1924 bij de Hondbosse Zeewering optrad. Dijkwerkers die al half in het water stonden zagen opeens een muur van water op zich af komen en konden zich maar net redden. Plotselinge keiharde wind ver op zee had de zeebeer opgewekt. Het woord ‘zeebeer’ moet Minnaert in 1935 hebben opgepikt uit kranten die het Duitse Seebär met ‘zeebeer’ vertaalden. Er was een Seebär op de Oostzee geweest. De juiste vertaling is ‘zeebaar’ met baar zoals in: over de woelige baren.
Een medewerker van Archeon beweegt twee leren blaasbalgen ritmisch op en neer. Zijn collega werpt houtskool op het vuur en prikt met een stokje in een aardewerken bakje om te voelen of het koper al smelt. Zodra dat gebeurt, doet hij er ook een beetje tin bij. Als dat ook is gesmolten, kan er van het mengsel brons worden gegoten. Een kleine rode gloed stroomt in een mal.
De demonstratie brons gieten in het archeologisch themapark in Alphen aan den Rijn is onderdeel van een tweedaagse persreis van het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden. Aanleiding is de grote bronstijd-tentoonstelling die 18 oktober is geopend. Het museum wil onder andere aan de hand van recent Leids wetenschappelijk onderzoek laten zien dat er tussen 2000 en 800 v.Chr. in Nederland en de rest van Noordwest-Europa een periode was van revolutionaire ontwikkelingen op technologisch, maatschappelijk en cultureel gebied. Rond de grondstoffen koper en tin, en daarmee het brons, dat geschikt bleek voor superieure werktuigen, sieraden én wapens, ontstonden hechte uitwisselingscontacten over lange afstanden. Dat ging gepaard met de opkomst van een elite en de introductie van nieuwe rituelen.
De bronstijd is echter niet uit de lucht komen vallen en daarna in het niets opgelost. Daarom is er op de tentoonstelling ook aandacht voor de ontwikkelingen ervoor en erna. Dat is ook te zien tijdens de persreis die het museum voorafgaand aan de tentoonstelling heeft georganiseerd. Die voert onder meer langs de Veluwe. Bij Niersen wijst archeoloog Quentin Bourgeois van de Universiteit Leiden naar een heidevlakte. „Vijfduizend jaar geleden zag het er net zo uit. Nu geldt het als natuur, maar dit kan alleen bestaan door menselijk ingrijpen. Als hier niets zou gebeuren, neemt een gemengd loofbos de heide over. Na 3000 v.Chr. zijn mensen hier begonnen het landschap in te richten.”
De hunebedden verdwenen
Op gezette afstanden zijn op de heide ronde heuvels te zien. „Grafheuvels”, verklaart Bourgeois. Je zou ze het resultaat kunnen noemen van de grootschalige migratie in het vierde en derde millennium v.Chr. van de Yamnaya-volkeren, die toen de Pontisch-Kaukasische steppen verlieten en onder meer westwaarts trokken. In Nederland verdwenen de hunebedden van de Trechterbekercultuur, om plaats te maken voor grafheuvels van wat nu de Enkelgrafcultuur en de Trechterbekercultuur worden genoemd. „Uit de grafgiften, zoals stenen werktuigen uit Noord-Duitsland en Frankrijk, weten we dat er ook toen al langeafstandscontacten bestonden. Tot in de bronstijd zijn ze hier doorgegaan met het begraven van doden in grafheuvels”, vertelt Bourgeois, die al bijna twintig jaar onderzoek doet naar de grafheuvels.
Op zijn laptop toont hij een hoogtekaart van het gebied tussen Epe en Niersen. „Langs deze rechte lijn liggen ruim veertig grafheuvels. Over een lengte van zes kilometer! Het was in feite een processieroute langs de voorouders.”
Tot voor kort waren er in Nederland in totaal zo’n 1.500 grafheuvels bekend. „De afgelopen jaren hebben we met behulp van burgerwetenschap op de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug er nog duizend bij gevonden.”
Groepjes van vijftien vrijwilligers onderzochten vanachter hun computer hoogtekaarten die met laserstralen zijn gemaakt en zelfs in bossen de geringste hoogteverschillen weergeven. In een artikel in Antiquity, dat Bourgeois onlangs heeft gepubliceerd, vertelt hij dat controleopgravingen hebben uitgewezen dat deze methode zeer vruchtbaar is. „Als ze alle vijftien iets als grafheuvel aanwezen, bleek de kans bijna 100 procent dat het er een was. Ook als maar één van een groepje vrijwilligers in een verhoginkje een grafheuvel zag, bleek er nog een kans van 15 tot 20 procent te zijn dat het echt om een grafheuvel ging.”
Grootste grafheuvel
Tachtig kilometer zuidwestelijker ligt de reconstructie van het Vorstengraf van Oss. Met een doorsnede van ruim vijftig meter is het de grootste bekende grafheuvel van Nederland. De omvang wordt vooral merkbaar als je er bovenop staat. „Hij is bewust opgeworpen over een veel kleinere grafheuvel uit de bronstijd en dateert uit het begin van de achtste eeuw [v.Chr.], het begin van de IJzertijd”, vertelt Sasja van der Vaart-Verschoof, junior-conservator bij het RMO. Ze is in 2017 op het Vorstengraf gepromoveerd en doet er nog steeds onderzoek aan. „Ik ben de vijfde generatie Nederlandse archeologen die het graf en de grafgiften onderzoekt.”
De introductie van ijzer zorgde aan de ene kant voor nieuwe ontwikkelingen, maar tegelijkertijd was er culturele continuïteit en ook de populatie veranderde niet veel. De archeologen beschouwen daarom de vroege ijzertijd vooral als een periode met uitvergroting van sociale structuren die daarvoor al aanwezig waren. Dat resulteerde onder meer in het Vorstengraf van Oss.
De dode wiens crematieresten met onder meer een opgerold zwaard in een bronzen emmer waren bijgezet was geen echte vorst, benadrukt Van der Vaart-Verschoof. „Ook na decennia opgraven rond Oss is nog nooit een soort paleis gevonden. Hij zal dus eerder een boer met extra macht en invloed zijn geweest.”
De vorst moet een hysterisch gekleurde verschijning zijn geweest
Een van haar belangrijkste wetenschappelijke bijdragen is de vondst van textiel in het graf. „In het depot van het RMO was een schoenendoos, waarin ze corrosieresten uit de bronzen emmer hadden gedaan. Ik herkende het als textiel, dat door corrosie was bewaard.”
Na onder meer natuurwetenschappelijk onderzoek stelde Van der Vaart-Verschoof vast dat de grafgiften in de emmer in textiel waren gewikkeld. Ook was er een aparte bundel textiel. „Het spinnen van de tientallen kilometers draad die hiervoor nodig waren moet zoveel tijd hebben gekost dat de waarde van het textiel groter was dan die van het zwaard.”
Onlangs heeft ze met micro-CT-scans de bundel textiel onderzocht. „Er blijken meerdere lagen kleding en weefsels te zijn.” Ook heeft ze met kleurstofanalyse verschillende kleurstoffen geïdentificeerd. „Het was toen niet alleen maar vijftig kleuren bruin; de vorst moet een hysterisch gekleurde verschijning zijn geweest. Ook het verven met die kleuren is kostbaar geweest.”
Luc Amkreutz, conservator prehistorie van het RMO en samensteller van de tentoonstelling, loopt tijdens de persreis met een grote platte doos te zeulen. Bij het avondeten in een hotel op de Veluwe laat hij de inhoud zien: een moderne replica van een van de pronkstukken van de tentoonstelling, het Zwaard van Ommerschans.
Het 68 centimeter lange zwaard, dat Amkreutz vanwege de brede vorm liever een uitvergrote dolk noemt, is in 1896 met enkele stenen en bronzen voorwerpen gevonden door een landarbeider, die het echter moest afstaan aan de Duitse landeigenaar. Het RMO mocht in 1927 de vondst vastleggen en bestuderen, maar moest toezien hoe het zwaard later met de landeigenaar en zijn familie naar Duitsland verdween.
In 2017 kon het museum het zwaard voor meer dan een half miljoen euro bij Christie’s kopen. Pas daarna was het mogelijk om het zwaard en zijn context goed en uitgebreid te onderzoeken. De resultaten daarvan zijn onlangs gepubliceerd in een bundel, die is geredigeerd door Amkreutz en de vorig jaar overleden hoogleraar David Fontijn van de Universiteit Leiden.
Zes vergelijkbare zwaarden
Het zwaard maakt deel uit van een serie van (voorlopig) in totaal zes vergelijkbare zwaarden: twee zijn in Nederland gevonden – de andere bij Jutphaas – twee in Engeland en twee in Frankrijk. „Ze zijn niet hetzelfde maar ze lijken erg op elkaar. Zo zeer dat ze elkaar waarschijnlijk als voorbeeld hebben gediend. Ook de verhouding koper en tin is gelijk”, zegt Amkreutz. „Daarom gaan we ervan uit dat ze rond 1400 v.Chr. kort na elkaar door dezelfde werkplaats, waarschijnlijk in Norfolk, zijn gemaakt. Wie weet bij een soort happening, bij een wedstrijd van expertise.” Trots voegt hij eraan toe: „Op de tentoonstelling zijn ze voor het eerst in ruim drieduizend jaar weer samen te zien.”
De zwaarden hadden geen handvat, waren niet geslepen en waren te groot, te zwaar en te zacht om mee te vechten. „Het zijn geïdealiseerde, ceremoniële zwaarden, waarschijnlijk speciaal gemaakt voor op enig moment een ritueel offer, want alle zes zwaarden zijn op de een of andere manier ergens gedeponeerd of onbruikbaar gemaakt.”
Het Zwaard van Ommerschans is het enige waarvan de bronzen en stenen bijgiften ook bewaard zijn gebleven, vertelt Amkreutz verder. „Een deel, zoals de beiteltjes, geeft het creatieve proces weer, waarbij eerst een houten model is gemaakt en daarna, met het model, de mal. Het andere deel met stenen om te schuren representeert het latere onderhoud.”
De objecten stammen uit verschillende perioden en streken. „We concluderen daarom dat de Ommerschans-schat is te beschouwen als een mappa mundi, een kosmologische wereldkaart.”
Amkreutz en Fontijn denken op basis van botanisch en geologisch onderzoek bij de vindplaats ook te weten waarom het Zwaard van Ommerschans op zijn specifieke plek is gedeponeerd. Amkreutz: „Het lag op een natte plek, bij een belangrijke doorgaande (handels-)route naar het noorden die door het oprukkende veen afgesloten dreigde te worden. Een uitzonderlijk offer aan de goden moest dat zien te voorkomen.”
Hoe uitzonderlijk de zes zwaarden waren en hoeveel vakmanschap erbij kwam kijken, wordt in Archeon nog eens extra duidelijk, als de ervaren medewerker de mal opent: mislukt! Een stukje houtskool is meegekomen, waardoor er twee losse stukken brons zijn ontstaan. Amkreutz: „En dan te bedenken dat het Zwaard van Ommerschans uit drie kilo brons is gegoten.”
Het gieten was niet eens het moeilijkste werk, voegt hij eraan toe. „Een bronsgieter die we voor ons onderzoek hebben gesproken, zei dat het vakmanschap en de meeste tijd en moeite zitten in het houten model maken en het opschuren van het brons tot het glanst als de zon.”
Het ziekteverloop van dementie is slopend. Familieleden worden geconfronteerd met onmogelijke dilemma’s. Als dementie een naaste verandert, in hoeverre moet je dan vasthouden aan wie diegene ooit was? Moet je mee bewegen met wie ze zijn geworden? Hoe kan je deze persoon helpen? En kan je voorkomen dat de ziekte jou treft? NRC heeft veel geschreven over de hersenaandoening; deze gids bundelt de beste verhalen, handigste tips en nieuwste inzichten in zeven vragen.
1Hoe ontstaat dementie?
Dementie raakt vrijwel iedereen: één op de vijf mensen krijgt op een moment in het leven dementie, volgens stichting Alzheimer Nederland. En wie de diagnose ontloopt, kent wel iemand in de nabije omgeving die het krijgt.
Dementie is een verzamelterm voor meer dan vijftig verschillende ziektes waarbij de hersenen steeds meer worden aangetast, waardoor iemands geestelijke gezondheid telkens verder achteruit gaat. De klachten verschillen, afhankelijk van op welke plek in het brein de aantasting begint. De meest voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer, die bij 70 procent van de patiënten voorkomt.
Onderzoekers bestuderen dementie al decennia, maar hoe het ziektebeeld precies ontstaat, blijft mysterieus. Bij alzheimer lijken twee eiwitten een grote rol te spelen: bèta-amyloïde en tau. Beide eiwitten komen van nature in de hersenen voor, maar bij mensen met dementie komen ze meer voor, of hopen ze zich vaker op. Het bèta-amyloïde klontert samen tot plaques tussen de hersencellen. Tau vormt schadelijke propjes in de hersencellen.
Door de plaques en propjes ontstaan ontstekingen en schade aan bloedvaten, en sterven hersencellen af. Maar hoe ontstaan die plaques precies? In de hersenen wordt het zogenaamde APP-eiwit (amyloid-bèta precursor protein) in kleine fragmentjes geknipt, waaronder bèta-amyloïde, legt wetenschapsredacteur Niki Korteweg uit in een artikel uit 2023. Een zenuwcel werkt dat naar buiten, het is afval. In gezonde hersenen worden deze eiwitresten netjes opgeruimd, maar soms gebeurt dat te weinig. Dit veroorzaakt dikke, onoplosbare ophopingen van eiwit tussen de hersencellen.
Bij alzheimer begint dat vaak in het geheugengebied; de hippocampus. Maar het is te simpel om te stellen dat de eiwitplaques uniek zijn voor mensen met alzheimer: ook in de hersenen van mensen die géén dementieklachten hebben zitten soms amyloïdeplaques. Dus of deze klonteringen daadwerkelijk de oorzaak zijn van de ziekte, of een gevolg van het ziekteproces, is nog onduidelijk.
Lees ook
Anders denken over alzheimer: is de eiwitklont de oorzaak of is er meer?
2Hoe herken je dementie?
Naast de ziekte van Alzheimer kent dementie ook andere vormen. Zoals vasculaire dementie, waarbij er een probleem is in de doorbloeding van de hersenen; frontotemporale dementie, die vaker voorkomt op jongere leeftijd (tussen 40 en 65 jaar); en Lewy body dementie, een vorm die veel gelijkenissen deelt met de ziekte van Parkinson, waarbij patiënten beven en trillen.
De eerste kenmerken van dementie verschillen per vorm. Zo gelden geheugenproblemen als het meest bekende symptoom van alzheimer. Frontotemporale dementie toont zich eerder door verandering van gedrag; problemen met het geheugen volgen vaak pas later.
Lees ook
Na Bruce Willis’ diagnose: wat is frontotemporale dementie?
Ondanks deze verschillen heeft Alzheimer Nederland tien symptomen op een rij gezet waaraan je dementie kan herkennen. Naast geheugenproblemen en gedragsverandering, vallen daar ook onder: problemen met dagelijkse handelingen, vergissingen met tijd en plaats, taalproblemen, het kwijtraken van spullen of een slecht beoordelingsvermogen. Ook hebben mensen met dementie de neiging om zich af te sluiten en sociale activiteiten te ontwijken. Tevens kan het moeilijker zijn om het overzicht te bewaren in drukke situaties, wat een rumoerige kantoortuin of een lastige verkeersrotonde enorm stressvol maakt.
Vergeetachtigheid overkomt iedereen, zoals vergeten wat je kwam kopen in een winkel, niet meer weten waar je iets hebt neergelegd, of niet op een woord komen, terwijl het op het puntje van je tong ligt. Bij mensen jonger dan 65 jaar is dementie bijna nooit de oorzaak van geheugenklachten, maar bij twijfel kan je de geheugentest doen van Alzheimer Nederland, of je huisarts raadplegen.
Hoe de ziekte verloopt, is moeilijk te voorspellen en verschilt van persoon tot persoon. Iemand kan opeens heel hard achteruitgaan, of het gaat heel langzaam en kan tientallen jaren duren. Artsen werken aan een voorspelmodel dat deze onzekerheid moet wegnemen.
De onduidelijkheid over hoe de ziekte precies verloopt, veroorzaakt grote onzekerheid. In de zesdelige NRC-podcast Hansvertelde Hans Goebertus, een vrolijke verwarmingsmonteur uit Amsterdam, hoe het voor hem was om met de ziekte te leven. In de eerste aflevering vertelden Hans, zijn vrouw Ria en zijn dochter Loes hoe hun leven op de kop kwam te staan toen Hans op 65-jarige leeftijd zijn diagnose kreeg. Hans vond het goed dat NRC hem jarenlang volgde. De podcast verscheen in 2020, twee jaar later overleed Hans.
3Kan je dementie voorkomen?
Veruit de belangrijkste risicofactor voor dementie is leeftijd. Hoe ouder iemand is, hoe hoger het risico op de ziekte. Voor iemand tussen 65 en 69 jaar is de kans heel klein: twee van de duizend mensen van die leeftijd krijgt het. Maar dat risico neemt toe met de leeftijd. Van de mensen van 90 jaar en ouder krijgt één op de twintig mensen per jaar de ziekte. En ook de genetische aanleg en het geslacht beïnvloeden het risico. Zo krijgen meer vrouwen dan mannen van dezelfde leeftijd de ziekte van Alzheimer. Andere vormen van dementie, bijvoorbeeld Lewy body dementie, treffen juist vaker mannen.
Het verstrijken van de tijd kan niemand beïnvloeden, net zo min als de genen die je bij de geboorte hebt meegekregen. Maar er zijn ook risicofactoren die je wél kan beïnvloeden. Dit voorjaar becijferden onderzoekers dat bijna de helft van alle dementiegevallen zou zijn te voorkomen of vertragen door veertien van zulke beïnvloedbare risicofactoren aan te pakken. En daarbij geldt: hoe eerder, hoe beter.
Sommige factoren – zoals luchtvervuiling en scholing – kunnen met overheidsbeleid worden aangepakt. Met andere – zoals een hoge bloeddruk, obesitas, depressie, roken, alcoholgebruik, eenzaamheid, lichaamsbeweging – kunnen mensen zelf, of samen met hun dokter aan de slag. Het onderzoek laat zien dat het verlagen van de kans op dementie zo simpel kan zijn als op tijd een goede bril of hoortoestel nemen, zodat je beter en makkelijker contact houdt met je omgeving.
Lees ook
Eenzaamheid en depressie zijn risicofactoren bij vroege dementie
Volgens dementie-onderzoeker Sebastian Köhler is het essentieel om jezelf te blijven uitdagen, bijvoorbeeld door een nieuwe taal te leren, vrijwilligerswerk te doen of een instrument te bespelen. „Of pak bijvoorbeeld eens de PlayStation van je kleinkind en ontdek hoe die werkt. Blijf praten, zoek mensen op. Voor je hersenen is dat topsport. Als je uit je comfortzone komt, gaan je hersenen aan het werk.” Begin er vroeg mee, zo vanaf je veertigste, adviseerde Köhler in 2022 in NRC, maar ook na je pensioen is het nog niet te laat om je dementiekans te reduceren.
Onderzoekers zien dat preventie daadwerkelijk effect heeft: sinds 1990 daalt het risico op dementie. Een zeventigjarige heeft 13 procent minder kans om binnen vijf jaar dementie te krijgen dan tien jaar geleden, bleek uit onderzoek uit 2020. Deze procentuele daling komt waarschijnlijk doordat er sinds de jaren 80 veel aandacht is voor de preventie en behandeling van hart- en vaatziekten – bij gezonde bloedvaten blijft ook het brein gezond.
Ondanks dat de kans op dementie afneemt, zal het absolute aantal mensen met dementie in Nederland de komende tijd sterk stijgen. Dat komt doordat mensen steeds ouder worden en het aantal 65-plussers steeds verder groeit. Alzheimer Nederland verwacht dat in 2050 het aantal mensen met dementie is opgelopen tot 620.000 – nu zijn dat er ongeveer 300.000.
4Hoe wordt dementie gediagnosticeerd? En wat dan?
Dementie is helaas nog niet vast te stellen met een simpele vingerprik of een labonderzoek. De eerste stap is de huisarts, adviseert Alzheimer Nederland: die kan vragen stellen om de stand van het geheugen de testen. Een bekende manier is een ‘Mini Mental State Examination’ (MMSE-test) die bestaat uit een vragenlijst. Ook een ‘kloktest’ behoort tot de mogelijkheden, hierbij vraagt de huisarts om een klok te tekenen om te testen of het lukt om alle cijfers op de juiste plaats te zetten.
Een huisarts kan met bloed- of urineonderzoek andere oorzaken uitsluiten, zoals hormoonstoornissen, depressie of verkeerd gebruik van medicijnen.
Er zijn verschillende vervolgonderzoeken mogelijk om tot een diagnose te komen, zoals neuropsychologisch onderzoek, een MRI-scan, een CT-scan, een ruggenprik of een onderzoek door een neuroloog, geriater of psychiater. Een arts kan kiezen voor één of meerdere onderzoeken, voordat de diagnose wordt gesteld.
Onderzoekers zijn volop bezig om methoden te ontwikkelen die de diagnose eenvoudiger maken, zoals een bloedtest, en zelfs een test op basis van traanvocht.
Als de diagnose er eenmaal is, kan dat veel vragen oproepen. Gelukkig is er ondersteuning: iedereen met de diagnose alzheimer of dementie heeft namelijk recht op een casemanager. De casemanager is er om een stukje onzekerheid weg te nemen, de mantelzorger te ontlasten en te helpen om een weg te vinden in het bureaucratische woud van de zorg. Ze kunnen vragen beantwoorden over verzekeringskwesties, de woonsituatie, dagbesteding en crisisopvang. De aanvraag voor een casemanager, die volledig wordt vergoed vanuit de basisverzekering, verloopt via de huisarts of de wijkverpleegkundige, maar je kan ook zelf op zoek.
Steeds vaker worden er activiteiten georganiseerd voor mensen met dementie, waarbij specifieke zorg, steun of gezelschap wordt geboden. Zoals het Stem&Luister-project waar zangers contact proberen te maken met ouderen in de laatste fase van dementie door te luisteren en te improviseren met geluid, ritme, aanraking en melodie. Of het Utrechtse Odensehuis Adante, een inloophuis en ontmoetingsplek voor mensen met beginnende dementie, waar NRC in 2021 langsging. En speciale rondleidingen in musea, zoals in het Kunstmuseum Den Haag.
Het kan ook troost geven om films te kijken of boeken te lezen over dit thema. Denk aan de klassieker Hersenschimmen van J. Bernlef, of non-fictie zoals het boek van Nicci Gerard over haar vader of het informatieve Wat kun je doen aan dementie?. De website dementie.nl zet alle boeken op een rij. Ook filmmakers hebben steeds meer oog voor het in beeld brengen van de ziekte; wellicht brengt hun werk een moment van herkenning. Zoals de films Still Alice,the Father, Memory,Vortex, of de winnaar van het Gouden Kalf De Terugreis.
Ook kan het helpen om vrienden en familie erover te vertellen, hoe moeilijk dat ook is. Of om in contact te komen met andere mensen met dementie. In 2016 verscheen in NRC een prachtige brief van Ria van Everdingen, gericht aan mensen met dementie, haar „lotgenoten”. Ze noemt het „een rotziekte”, maar weet met kleine trucjes het leven aangenamer te maken. „Misschien kunnen wij van elkaar leren er zo goed mogelijk mee om te gaan.”
Lees ook
Ria van Everdingen: „Lieve lotgenoten”
5Hoe moet je omgaan met iemand met dementie?
Omgaan met dementie is een grote uitdaging, zowel voor de patiënt als de directe omgeving. Het is een ziekte die ook het geheugen van de partner uitdaagt, schreef columnist Frits Abrahams onlangs in NRC: wanneer besefte je voor het eerst dat er iets mis was? De vrouw van Abrahams kreeg twee jaar geleden haar diagnose. Wat volgde was een „onwerkelijke periode waarin ik de ziekte aftastte alsof het een onberekenbare doodsvijand was die ergens in hinderlaag lag. Hoe en in welk tempo zou hij toeslaan?”
Het duurde lang voordat dementie werd gezien als een volwaardige ziekte. Mensen met de ziekte werden seniel genoemd, of een beetje gek, schreef redacteur Yaël Vinckx in 2022. Ouderen met dementie werden ondergebracht in een ‘provinciaal ziekenhuis’, een opgewekte benaming voor instanties die fungeerden als inrichtingen. Er werd weinig tot niks met ze ondernomen, en bedrust voldeed als behandeling. Tegenwoordig is de behandeling meer gericht op ‘de mens’ in plaats van op ‘de patiënt’.
Ook zonder een wondermiddel tegen dementie, kunnen we ervoor zorgen dat de ziekte minder hard voortschrijdt, zei Julie Meerveld van Alzheimer Nederland in 2022 tegen NRC. Daarbij is het belangrijk om onder te mensen te blijven. „We zagen het tijdens corona. Toen mensen met dementie niemand meer zagen, ging hun toestand sneller achteruit.”
Lees ook
Hoe voelt het om dement te zijn?
6Zijn er medicijnen tegen dementie?
Een medicijn dat dementie geneest, bestaat helaas niet. In Nederland zijn er wel vier middelen op de markt die de symptomen soms een beetje kunnen vertragen of verminderen: galantamine, rivastigmine, donepezil en memantine. Ze werken alleen bij bepaalde vormen van dementie, en hoe werkzaam ze zijn verschilt van persoon tot persoon.
In de afgelopen jaren zijn drie nieuwe middelen tegen alzheimer op het internationale toneel verschenen, antistoffen die de ophoping van bèta-amyloïde tegengaan: aducanumab, lecanemab en donanemab. Alledrie zijn ze onder voorwaarden in de VS toegelaten door de Amerikaanse geneesmiddelenautoriteit FDA. Het Europese medicijnagentschap oordeelde tot nu toe negatief. De EMA wees in 2021 aducanumab af, en bracht deze zomer ook een negatief advies uit over lecanemab. De summiere positieve effecten wegen niet op tegen de forse gezondheidsrisico’s, zoals hersenzwellingen en bloedingen, luidde het oordeel. De EMA buigt zich over een herbeoordeling van lecanemab en over een uitspraak over donanemab, die wordt nog dit jaar verwacht.
Dat een middel tegen dementie nog niet bestaat, komt mede doordat nog niet duidelijk is waardoor de ziekte ontstaat. In de dementiediscussie vliegen twee kampen elkaar regelmatig aan: onderzoekers die ervan overtuigd zijn dat de oplossing ligt bij het tegengaan van de ophoping van het eiwit bèta-amyloïde, en het andere kamp dat gelooft dat er kostbare tijd en geld verloren gaat door hierop te focussen. Zo ook hoogleraren neurologie Pim van Gool en Edo Richard die in een opiniestuk in NRC betogen dat „duizenden patiënten worden onderworpen aan onderzoeken met hetzelfde soort medicijnen waarvan patiënten geen voordeel kunnen verwachten”.
Wat het ontwikkelen van een genezend medicijn lastig maakt is dat bij het ontstaan van dementie meerdere processen een rol spelen: naast de ophopingen van bèta-amyloïde ontstaan er ontstekingsreacties in de hersencellen – maar ook vaatschade, het verlies van hersencellen, veroudering en genetische factoren spelen een rol.
Toch is er ook reden om positief te zijn. Over alzheimermedicijn lecanemab zei neuroloog Niels Prins vorig jaar tegen NRC: „Wetenschappelijk gezien is dit voor het eerst een hoopgevende aanwijzing dat afremmen van de ziekte mogelijk is.” Zijn hoop is gericht op andere middelen die nu worden onderzocht, zogeheten small molecules. Die kunnen het brein makkelijker bereiken en zijn goedkoper te maken dan antistoffen.
7Wat als het einde nadert?
Bij dementie kan de cognitieve achteruitgang soms vertragen of juist plots versnellen, maar het ziekteverloop blijft degeneratief, ofwel het gaat helaas altijd achteruit. Praten over de dood is moeilijk, maar wel heel belangrijk. Zeker bij iemand met dementie voor wie, in een latere fase van de ziekte, het moeilijk kan zijn om duidelijk te communiceren over zijn of haar wens voor het einde.
In de laatste fase van iemand met dementie zijn er vaak levensbedreigende symptomen, zoals problemen met slikken of een longontsteking. Een longontsteking kan behandeld worden met antibiotica, dat kan een arts nog geven in overleg met de naasten. Daarnaast kan de patiënt palliatieve zorg krijgen met medicijnen die pijn, angst of benauwdheid bestrijden of door extra zuurstof toe te dienen. Soms kan de arts kiezen voor palliatieve sedatie, wat zorgt voor een diepe slaap. Sommige mensen voor wie het einde nadert, besluiten om te stoppen met eten en drinken.
Euthanasie is alleen toegestaan onder strenge voorwaarden. Op de website van de Rijksoverheid staan de zes wettelijke eisen waaraan een euthanasieverzoek moet voldoen uiteengezet.
Als de diagnose dementie laat komt of als het moeilijk is voor een arts om vast te stellen of iemand nog wilsbekwaam is, kan het medisch-juridische systeem voor naasten een „vreselijk hindernisparcours” worden. Dat ervaarde Daan Heerma van Voss die bevriend is met de 80-jarige Herman, die alzheimer heeft en niet meer wil leven. Maar wat moet hij, als de artsen hem niet meer wilsbekwaam vinden?
Lees ook
Herman heeft alzheimer en zegt niet meer te willen leven – maar wat kun je dan doen?
Het verhaal van de 80-jarige Herman laat zien hoe de laatste fase wordt gekenmerkt door lastige vragen en veel onzekerheid. In Nederland bestaan verschillende instanties die hulp bieden aan mensen met de ziekte en hun naasten. Zo biedt Alzheimer Nederland deskundig advies via de DementieLijn. De website dementie.nl zet alle zorg-en regeltaken op een rij. En het Universitair Netwerk Ouderenzorg van het VUmc heeft een uitgebreide informatiegids voor familie en naasten met behandelmogelijkheden in de laatste fase. Deze hulplijnen kunnen het kronkelende pad van de mysterieuze ziekte iets verlichten; zo staat niemand er helemaal alleen voor.
Er wonen twee schoolmeesters in het hoofd van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge (Johannesburg, 1955). Hoewel de filmmaker, animator, tekenaar, installatiebouwer en decorontwerper het liefste met grote stukken vlekkerig houtskool werkt, dragen ze allebei een onberispelijk wit overhemd, leesbril aan een koordje om de hals. Die outfit is ook een kostuum: Kentridge is vaak de hoofdpersoon in zijn eigen werk. En in zijn nieuwe online animatieserie – in installatievorm ook nog te zien op de Biënnale van Venetië – Self-Portrait as a Coffee Pot dus zelfs in tweevoud. Ze palaveren beschaafd met elkaar, die twee, vastbesloten om altijd in de contramine te zijn. „In het hoofd van de kunstenaar strijden logica en intuïtie om voorrang”, zegt hij daarover tijdens een videogesprek. In Nederland is Kentridge bekend van tentoonstellingen in het Eye Filmmuseum en voorstellingen op het Holland Festival.
Het zijn heerlijke films, negen keer een half uur, ze gaan over grote thema’s als het kunstenaarschap, utopie en kolonialisme, sterfelijkheid en optimisme. Ze buitelen van strenge ideeën en geestige associaties, en bevatten ontroerende persoonlijke verhalen. Vaak worden die schoolmeesters vergezeld door dansers of musici met wie Kentridge onder andere samenwerkt in het door hem opgerichte kunstenaarscentrum ‘Center for the Less Good Idea’. De filmpjes spelen zich allemaal af in zijn studio in Johannesburg, die hij ombouwde tot decor, en waar we hem aan het werk zien – zijn karakteristieke manier van tekenen, uitwissen, overschilderen. Ook een grimmige metafoor voor alles wat we niet willen zien in de wereld en de geschiedenis. Hij beplakt zijn werk met krantenkoppen. Rijdt er overheen met een fietswiel. Tekent zijn schaduw na. Projecteert filmpjes op zijn schetsboeken. En ’s nachts razen de papiermuizen over zijn tekentafel om de weggooide proppen weer open te vouwen.
Kentridge is niet alleen een perfectionist, maar ook iemand voor wie het ‘goede idee’ te beperkt is. Het minder goede biedt misschien meer artistieke vrijheid, vertelde hij ooit. En het is minder totalitair. Want hoewel hij zichzelf niet nadrukkelijk een politiek kunstenaar noemt, zijn politieke thema’s ook in Self-Portrait as a Coffee Pot weer overal. Zijn werk is geworteld in de geschiedenis van Zuid-Afrika waar hij als zoon van twee anti-Apartheid-advocaten opgroeide en als kind van de Koude Oorlog met een kritisch en een gefascineerd oog keek naar het mislukken van de utopieën van de twintigste eeuw. In die dubbele blik hebben we die twee zielen weer.
Doormidden gespleten
Kentrigde: „In de studio zijn als het ware altijd twee mensen aan het werk. Het ‘zelf’ wordt doormidden gespleten in de persoon die de tekening aan het maken is en degene die ontstaat als je een stap achteruit doet en naar het resultaat van je werk kijkt. Plotseling word je criticus in plaats van kunstenaar. Je ziet dat er van alles mis is, begint aanwijzingen te geven aan je andere zelf. En dan doet die een stap terug naar voren en gaat verder met de tekening.”
Dat Kentridges studio het toneel is van de films met zichzelf als belangrijkste tegenspeler, is geen toeval. Het werk ontstond tijdens Covid, en veel mensen hadden toen geen andere gesprekspartner dan zichzelf. Maar gedurende het proces werd de studio ook een stand-in voor het hoofd van de kunstenaar. De plek waar dingen ontstaan voordat ze een weg naar buiten vinden. Waar de droomlogica overheerst. En waar alles vloeit en met elkaar in verbinding staat. Een oord van eindeloze mogelijkheden. Net zo goed als de koffiepot een zelfportret van hem kan zijn, is de studio dat ook, zegt hij in de serie.
We zien hem in een variatie op de beroemde spiegelscène uit de politieke slapstick Duck Soup (1933) van de Marx Brothers oog in oog met zichzelf staan. „Maar je ziet ook mijn studio-assistent Diego Sillans en danseres Teresa Phuti Mojela als mijn spiegelbeeld opduiken, of ik als dat van hen. We hebben ook dubbelgangers die we niet per se zelf zijn. De spiegel is een van de oudste filmische illusies, maar tegelijkertijd doorbreek ik die illusie en maak ik de kloof tussen jezelf en de rest van de wereld zichtbaar door niet alles synchroon te laten lopen.”
De laatste aflevering heet In Defence of Optimism – een vederlicht einde. Dat optimisme moeten we heel letterlijk nemen. „Het is geen onderwerp”, zegt hij. „Maar een activiteit.” Het gaat volgens hem over het persoonlijke plezier dat ontstaat uit het werk: „Uit de zekerheid dat je iets aan het maken bent dat door anderen gezien zal worden. Het is een optimisme van ‘agency’, van handelingsvrijheid, van de erkenning van het zelf. Het is die stap terug doen en het werk aan de wereld geven. Het optimisme is het kunstwerk.”
Self-Portrait as a Coffee Pot. Van William Kentridge. 9 afleveringen van ongeveer 30 minuten. Te zien op de Biënnale van Venetië en op arthousestreamingkanaal Mubi.
Lees ook
William Kentridge: ‘Je kunt het verleden niet omslaan als een bladzijde’