N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Pulp Een handzaam boek is in de zomer essentieel ter ontspanning aan zee en zwembad. Gawie Keyser over de beste pulp-romans. Aflevering 2: Maj Sjöwall & Per Wahlöö, De vrouw in het Götakanaal. „Bel mij niet meer.”
‘Geen enkel signalement dat klopt!” Hij ging terug naar zijn kamer en wachtte. Het telefoontje kwam een kwartier later. „We moeten om een lijkschouwing vragen”, zei de arts. „Is ze gewurgd?” „Ik geloof van wel”. „Verkracht?” „Ik geloof van wel.”
Deze greep uit een Zwarte Beertjes-detective – De vrouw in het Götakanaal (1965) van het Zweedse schrijverspaar Maj Sjöwall & Per Wahlöö – heeft alle ingrediënten die de beroemde, tiendelige serie romans met in de hoofdrol inspecteur Martin Beck zo onweerstaanbaar maken: de kale stijl, het plezier van de procedural, subgenre van de politiethriller dat inzoomt op forensische details en de psychologie van de hoofdpersoon die tergend langzaam duidelijk wordt.
Rode Boekje van Mao
Even over de Zwarte Beertjes, een fenomeen in de Nederlandse boekenwereld. In 1955 startte A.W. Bruna Uitgevers een pocketreeks met uitgaven van schrijvers zoals Ian Fleming (James Bond), Georges Simenon (Maigret), Leslie Charteris (The Saint), Ed McBain (de 87th Precinct-misdaadserie) en de Martin Beck-boeken van Sjöwall & Wahlöö. Typerend voor de reeks zijn het karakteristieke logo met het zwarte beertje en de prachtige covers ontworpen door Dick Bruna. Grappig: Zwarte Beertje nummer 1090 betreft het rode boekje van Mao Zedong.
Hoe fijn ik die Beertjes ook vind, mijn Martin Becks zijn paperbacks in het Engels met achterin extra’s, bijvoorbeeld interviews met en achtergronden over Sjöwall & Wahlöö. Ook heeft mijn editie van De vrouw een inleiding door Henning Mankell, die andere grootheid van de Zweedse misdaadliteratuur. Mankell maakt het sterke punt dat het duo rijkelijk werd geïnspireerd door de spanningsverhalen van Edgar Allan Poe en voor wat betreft het procedural-genre door McBain. Maar de oervorm van de detective gaat véél verder terug. Mankell: „Lees de Griekse tragedies! Die gaan over mensen en gemeenschappen verstrikt in vijandelijkheden die leiden tot geweld, misdaad en straf […] wij zette een traditie voort, of we dat nu weten of niet.”
De oervorm van de detective gaat véél verder terug
En hoe. De vrouw in het Götakanaal is een gruwelijke studie in de falende menselijkheid van zowel de moordenaar als de detective. Beck onderzoekt de zaak van het lichaam van een vrouw gevonden bij het baggeren van een schutsluis in het het Götakanaal nabij Motala. Ze bleek verkracht en gewurgd. Beck stelt vast dat ze op een toeristische stoomboot was. En de vraag: met wie had ze contact tijdens de vaart?
Minstens zo boeiend als het mysterie is Beck zelf. Wat is er toch met deze man aan de hand? Hij werkt zich een ongeluk, heeft werkelijk nul interesse in zijn gezin. Als zijn vrouw hem belt, sist hij: „Bel mij niet meer.”
Met zinnen bestaande uit alleen broodnodige woorden geven Sjöwall & Wahlöö vormt aan epische achtervolgingsscènes: „De man genaamd Folke Bengsston slenterde vier uur lang in de omgeving van Eriksbergplein. Vier of vijf keer talmde hij bij een telefooncel. Een keer stopte hij om een frankfurter-worst te eten. Toen ging hij naar huis. Kollberg volgde hem.” De climax, kort en krachtig, is schokkend. En de afloop, onvergetelijk: „Hier komt Martin Beck en de sneeuw valt op zijn hoed. Hij loopt met een lied in zijn hoofd […] onderweg naar huis.”