De strafadvocaat loopt grote risico’s, en de collega’s kijken weg

Strafrecht Het is niet de vraag óf de strafrechtadvocatuur door de eigen cliënten zal worden ondermijnd, maar wanneer, schrijft .


Foto Robin Utrecht / ANP/HH

Het is niet de vraag of het gebeurt, maar wanneer. In de komende jaren zullen er advocaten worden ontdekt die hun derdenrekening hebben laten misbruiken, hun geheimhouderstelefoon hebben uitgeleend. Die exorbitante declaraties hebben ingediend én uitbetaald gekregen of veel te hoge sommen in cash hebben aangenomen. Die procesinstructies opvolgden van de ‘organisatie’ en niet van de cliënt. Dat gebeurde mogelijk onvrijwillig, onder druk van een criminele organisatie. Of juist vrijwillig, want verleid door de grote tassen met geld die klaar staan.

Corruptie is een onvermijdelijk nevenverschijnsel van de opkomst van de georganiseerde criminaliteit. Sinds de moord op advocaat Derk Wiersum en journalist Peter R. de Vries zijn de grenzen verlegd in de rechtspleging. Vooral de strafadvocatuur loopt risico, door z’n open karakter, de cultuur van ondernemerschap, het geringe vermogen écht kritisch op zichzelf te zijn. En z’n stevige zelfbeeld.

In 2020 kwam De Groene Amsterdammer na een uitgebreide rondgang met de schatting van de regionale dekens dat één tot drie procent van de strafadvocaten „aan het afglijden” is. Deze zomer rapporteerde de Amsterdamse orde van advocaten dat de verbodsregels voor cash betalingen landelijk „massaal werden geschonden”, na een onderzoek onder 45 strafrechtkantoren.

De vraag is of de arrestatie van de eerste corrupte advocaat nog kan worden voorkomen. We zien inmiddels al de contouren van wat een gesloten Zwa-Cri Balie wordt genoemd – een groep geselecteerde advocaten die officieel geaccrediteerd zouden moeten zijn voor de extra beveiligde inrichting, (EBI). Het kabinet wil al institutioneel toezicht op het vertrouwelijke contact advocaat-cliënt, met een ‘vier ogen’ plan. Waar de advocatuur vooral afwerend op reageert, zoals eigenlijk altijd, op vrijwel alles. Intussen reizen er al een poosje ministers van Justitie heen en weer naar Italië om ideeën op te halen voor een aangepast gevangenisregime en een beter beveiligde rechtsgang. Die zorgen zijn reëel, de risico’s ook; de (straf)advocatuur zal straks eigen antwoorden moeten hebben als er een spectaculair foute collega in de boeien gaat.

Foute collega’s

Advocaten zouden zich bijvoorbeeld nu al de vraag kunnen stellen of de eigen toezicht- en controlemechanismen toereikend zijn. Gelden er al voldoende verstandige beperkingen? Zijn advocaten zélf in staat op deze nieuwe situatie in te spelen? Kunnen zij foute collega’s tijdig signaleren en corrigeren? Of laten zij het initiatief aan de minister?

Mijn vrees is dat de strafadvocatuur bij al deze veranderingen reflexmatig ‘ho’ zal roepen, zich zal ingraven, tot in Straatsburg procedeert, waarna Kamer en kabinet hun zin doen. In het politieke debat in Den Haag praat men al jaren liever over slachtoffers en ziet men strafadvocaten als noodzakelijk kwaad. In de kern mag het strafrecht van het gros van de Kamerleden al jaren véél repressiever. Hoe minder tegenspel voor het OM, hoe beter. Verdachten en hun advocaten verdedigen is politiek geen aantrekkelijk nummer. Tot een rechtstatelijke toets van nieuwe maatregelen is maar een enkel Tweede Kamerlid bereid en in staat.

De advocatuur zou er dus goed aan doen uit haar hok te komen en aan Realpolitik te gaan doen. Al was het maar omdat haar reputatie bij het algemene, ongeïnformeerde publiek bedenkelijk is. Het is een feit dat advocaten die criminele handelingen juridisch goedpraten het risico lopen verkeerd te worden begrepen. Keuren ze daarmee ook het gedrag van de daders zélf goed? Velen zien het onderscheid niet. En dat in een klimaat van polarisatie, verruwing en soms ook agressie, waar álle publieke ambtsdragers al last van hebben.

Publieke vijandigheid

Advocaten klagen veel over die publieke vijandigheid, maar ondernemen weinig. Ze keren zich af, laten het over zich heenkomen – vol vertrouwen over de eigen wettelijk gegarandeerde rechtstatelijke rol. Maar vertellen advocaten ooit het publiek zelf wat een strafadvocaat wel is, en vooral niet? Dat het advocaten in beginsel juist is verboden om cash aan te nemen om zich niet schuldig te maken aan witwassen? Zijn advocaten voldoende transparant, praten ze over hun beroepsethiek en hun morele dilemma’s? Zodat de burger weet wie de strafadvocaat écht is, welke waarden ze vertegenwoordigt. Waarom ze in een rechtsstaat ook een vertrouwensfunctie heeft die onontbeerlijk is?

De advocatuur maakte wel beginnetjes met hogere eisen aan professionaliteit, maar de vorderingen zijn bescheiden. In de rechtbank valt me op hoeveel strafadvocaten éénmanskantoren vormen. Daar bestaat geen collegiaal overleg, intervisie of inhoudelijke toetsing. Het vakgesprek moet kennelijk van de lokale dekens komen – en diens werkbezoeken, om de tien jaar, zijn meestal nogal administratief van aard. Nog altijd is het voor een advocaat vrij makkelijk om meerdere specialisaties aan te bieden. De verplichte bijspijkercursussen vormen geen hoge drempel, zeker niet als ze online zijn, wordt me verteld.

Binnen de Orde van Advocaten is er nog altijd héél wat ruimte voor zwakke broeders. In de rechtszaal loopt het niveau van de strafadvocaten sterk uiteen: van grondig geïnformeerd, strijdbaar, alert op de rechter tot zo slecht dat het niet om aan te zien is – onvoorbereid, schichtig of onverstaanbaar pleitend, nauwelijks een bewijsverweer, een vooral symbolisch strafmaatverweer. In de strafadvocatuur schaatsen de profs en de beginners door elkaar, allen in dezelfde toga.

Intervisie is sinds kort verplicht, maar advocaten kunnen ervoor kiezen dat in de vorm van ‘intercollegiaal overleg’ te doen. Elkaars pleidooien bijwonen en vakmatig beoordelen? Visitaties bestaan niet, accreditaties zijn vrijwel eeuwigdurend, tot het Hof van Discipline er een eind aan weet te maken. Wat doorgaans pas gebeurt na een lijdensweg van soms jaren kostbaar onderzoek en procederen door lokale dekens.

Het College van Toezicht constateerde een paar jaar geleden nog dat dekens grote moeite hebben om jonge advocaten in opleiding die niet voldoen, daadwerkelijk de toegang te weigeren. Ze hebben te weinig greep op de patroons, de senior-advocaten die ongeschikte stagiairs toch naar binnen loodsen.

Toetreding is te makkelijk, toezicht te laks en het onderlinge verband te los. Ondermijning heeft hier dus kansen. Met professionalisering, specialisatie en hervorming van het toezicht is de advocatuur op de goede weg. Maar het gaat lang niet hard genoeg, of ver genoeg. Het kwaliteitsniveau moet dringend omhoog om negatieve ontwikkelingen voor te zijn. Dat de advocatuur deskundige buitenstaanders daarbij liever weert, is zorgwekkend. Niet álle wijsheid of deskundigheid komt van advocaten zélf. Buitenstaanders bijten niet. De advocatuur zou in het licht van de dreiging door de georganiseerde criminaliteit in zichzelf moeten investeren: opleiding, intervisie en specialisatie. En onderling scherpere tanden moeten krijgen.

Dit is een bewerking van een bijdrage aan het congres van de NVSA, de Nederlandse Vereniging van Strafadvocaten.