N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wielrennen In de Tour de France staan dit weekend zeven zware beklimmingen op het programma. Op een klim spelen veel factoren mee. „Je weet heus wel wanneer het niet gaat. Dan doet alles pijn.”
In de relatieve stilte van de Puy de Dôme, de gedoofde vulkaan waar geen auto’s, geen toeschouwers en maar enkele motoren naar boven mogen omdat het beschermd natuurgebied is, ontspant zich afgelopen zondag tijdens de negende etappe van de Tour de France een waar klimmersgevecht. De eenzame koploper Matteo Jorgenson heeft een flinke voorsprong op zijn achtervolgers, maar voor hem liggen nog vier steile kilometers.
Ruim twee minuten achter hem begint Michael Woods aan de slotklim. De vederlichte Canadees heeft eerder in de etappe de aansluiting voorin de koers gemist, winnen ziet hij niet meer als een mogelijkheid. Daarom benadert hij de vulkaan als een tijdrit, zij het steil omhoog.
Terwijl de cadans van Jorgenson langzaam steeds moeizamer wordt, blijft Woods goed bewegen. Door het gebrek aan fans is op televisiebeelden heel goed te zien hoe de afstand tussen de twee beetje bij beetje kleiner wordt, steeds sneller naarmate de finish dichterbij komt. Woods haalt een aantal achtervolgers in, en op 350 meter van de streep gaat hij staand op de pedalen Jorgenson voorbij – alsof hij stilstaat. Even later wint de Canadees de rit, terwijl de Amerikaan zwalkend en op 36 seconden achterstand vierde wordt – twee achtervolgers weten hem ook nog te passeren.
„Een kunstwerk”, zo omschrijft Romain Bardet, de Franse kopman van DSM-Firmenich die in zijn carrière al drie bergetappes in de Tour won, de klim van Woods een paar dagen later. „Zo op je eigen manier een klim oprijden en het verschil kunnen maken, dat is heel erg moeilijk.”
Als het peloton dit weekend begint aan twee zware bergetappes in de Alpen, met tien gecategoriseerde beklimmingen waarvan zes van de eerste en één van de buitencategorie, zullen de beste klimmers weer komen bovendrijven.
Vraag een aantal van hen in het huidige peloton naar hun vak en ze zeggen dat ze niet beter weten. „Het is mijn tweede natuur”, zegt Sepp Kuss, de Amerikaanse klimknecht van Jumbo-Visma die opgroeide in de Rocky Mountains van Colorado en in 2021 in de Tour een bergrit naar Andorra won. Maar geboren worden tussen de bergen is geen voorwaarde. „Ik houd meer van de zee dan van de bergen”, zegt de Italiaan Giulio Ciccone van Lidl-Trek, die in 2019 de bergtrui in de Ronde van Italië wist te bemachtigen. Hij is geboren in Chieti, niet ver van de Adriatische zee. „Maar klimmen zit in mijn dna, ik ben nu eenmaal zo gebouwd. Zodra het bergop gaat, voel ik me goed.”
Voor een goede klim spelen veel factoren mee. Er zijn dingen die de renners zelf niet onder controle hebben, zoals het weer en de berg zelf, met de lengte, hellingsgraden, bochten en de afwisseling daarvan. Over andere dingen hebben ze wel wat te zeggen: schakelen, hun cadans, hun positie in de koers, het gevoel in de benen, de staat van hun hoofd. En dan is er nog het competitie-element: de renners moeten niet alleen afrekenen met de col, maar ook met hun tegenstanders.
Agressieve aanloop
De voorbereiding op een klim begint al ruim voordat de weg omhoog begint te lopen. Van tevoren zijn veel van de beklimmingen verkend, door de renners zelf of door hun ploegleiders. „Bij ons doet Grischa Niermann een diepgaande verkenning van alle etappes”, zegt Kuss. Zelf kijkt de Amerikaan de avond ervoor of op de ochtend zelf nog even naar het hoogteprofiel. „Een klim van tien kilometer met een gemiddeld stijgingspercentage van zeven kan geleidelijk of heel onregelmatig zijn. Ik wil wel een idee hebben van wat me te wachten staat.”
Ciccone reed een aantal weken terug de Puy de Dôme op, de slotklim van de negende etappe van afgelopen zondag. „Ik gebruik tijdens de race wel de gps op mijn fietscomputer, maar ik heb hem liever al een keer gereden”, zegt hij. Om voor zichzelf te visualiseren hoe het straks in de koers zal zijn.
Als het eenmaal koers is, is het zaak zo fris mogelijk aan de voet van de klim te verschijnen. „Zeker in de Tour is de aanloop naar een klim heel erg agressief. Dan ben je al moe voordat je begint”, zegt Ciccone. Renners en teams pakken dat op verschillende manieren aan: bij Jumbo-Visma zijn er hardrijders, zoals in deze Tour Dylan van Baarle en Nathan van Hooydonck, die klimmers als Kuss uit de wind houden en ze in een zo goed mogelijke positie proberen af te zetten bij de klim.
Bij kleinere ploegen, zoals Intermarché-Circus-Wanty, is die luxe er niet. Hun Zuid-Afrikaanse kopman Louis Meintjes, vorig jaar tweede in de Tour-etappe naar Alpe d’Huez, moet het veel meer alleen oplossen, en dus houdt hij zich afzijdig bij het gedrang in de aanloop. „Of ik nou iets meer voorin zit of naar achter, maakt in mijn ogen geen verschil. Als je goed bent, kom je toch wel als een van de eersten boven. Ik wil vooral niet onnodig energie verspillen, dan begin je met een achterstand.”
Wanneer de weg steiler wordt en de zwaartekracht begint te protesteren, moeten er vermogens getrapt worden, maar het is meer dan dat, zegt Kuss. „Je moet weten wanneer je je snelheid moet vasthouden, wanneer je moet versnellen of juist vertragen.” Slechts zelden voltrekt een race zich in hetzelfde tempo, wil de Amerikaan maar zeggen. Continu schakelen is daarom een vereiste, zegt Ciccone, die speciaal een paar shifters onderin zijn beugel heeft laten monteren. „Dan kan ik staand ook schakelen, altijd een tandje zwaarder. Zodra je gaat zitten, schakel je weer een tandje lichter.”
Hoewel data de afgelopen jaren een steeds grotere rol zijn gaan spelen in het wielrennen, zeggen de klimmers dat ze hun werk vooral op gevoel doen. „Ik weet meestal meteen aan het begin van een klim of het een goede of een slechte dag wordt”, zegt Ciccone. En Bardet zegt nauwelijks op zijn computer te kijken. „Je weet heus wel wanneer het niet gaat. Dan doet alles pijn.” Eigenlijk moeten gevoel en data samenvallen, zegt Kuss. „Dan kun je zonder na te denken aanvoelen hoe een bepaald vermogen voelt.”
Nu begint de slow burn in de benen, zoals Kuss dat noemt. De goede klimmers weten een cadans en tempo te vinden dat ze de hele klim kunnen volhouden. Mentaal is dit het moment waarop de renners zich moeten focussen. Door zich op zijn ademhaling te concentreren, wordt de pijn in zijn benen minder erg, zegt Kuss. Ook Meintjes probeert het niet te ingewikkeld te maken voor zichzelf. „Een klim betekent voor mij een bepaalde tijd een bepaalde inspanning doen, daar houd ik me aan vast.” Vaak krijgen ze tunnelvisie, zo vertellen de klimmers; ze krijgen nauwelijks iets mee van wat er om hen heen gebeurt.
Dat is soms maar goed ook, want klimmen stinkt. Naar heet asfalt, naar verschaald bier en uitgedrukte sigaretten, naar bezwete lijven. „De Alpe d’Huez ruikt echt niet goed”, zegt Kuss lachend over de berg die altijd duizenden wielerfans trekt als de Tour langskomt. En in het openingsweekend van deze Tour was het ook geen pretje toen al die toeschouwers langs het parcours stonden, zegt Bardet. „Baskenland was smelly.”
Maar de renners kunnen zich niet alleen op zichzelf richten. Hun tegenstanders zijn net zo belangrijk, en dus worden de gezichten afgespeurd naar een teken van vermoeidheid. „Lopen ze rood aan, is hun lichaamstaal nog goed? Zo probeer ik te zien hoe ze erbij zitten”, zegt Kuss. Het interessante is: de renners weten dit van elkaar. „Het is een mentaal spelletje”, zegt Ciccone. „Iedereen probeert elkaar voor de gek te houden.”
De Italiaan noemt zijn ploeggenoot Bauke Mollema de „meester van de pokerface”. „Bauke ziet er altijd uit alsof hij aan het afzien is. Toen hij de Ronde van Lombardije won in 2019, moesten we samen lossen in de finale en leek hij kapot. Maar even later kwamen we terug, demarreerde hij en reed hij solo naar de finish.”
Als een treintje
Opnieuw is positionering van belang. Zeker als de weg naar de top technisch is, met veel bochten, kunnen andere renners je in de weg zitten, zegt Meintjes. „Als je niet voorop rijdt, kom je bij de bochten in het gedrang. Dan moet je telkens afremmen en weer aanzetten, dat is lastiger.” De Zuid-Afrikaan fietst daarom bij voorkeur een paar meter achter een groep, zodat hij zijn eigen tempo en lijnen kan blijven rijden. Een alternatief is er ook, zegt hij. „Je kunt ook een keer goed aanzetten en in één keer naar de kop rijden. Dan heb je ook de ruimte.”
In elkaars wiel zitten om zo energie te besparen, wat regelmatig gebeurt in de koers, is op een berg minder van belang omdat de snelheid lager is en de weg omhoog loopt. Een klim is eerlijker, zeggen de klimmers, zeker als het steiler wordt. „Dan is er geen sprake meer van luwte”, zegt Meintjes. „Dan kan alle strategie overboord, en moet je het helemaal zelf doen.”
Toch zie je steeds vaker ploegen als een treintje (het begin van) een klim oprijden. Het voormalige Team Sky deed het met Chris Froome met veel succes, en ook Jumbo-Visma posteert zo mogelijk alle acht renners vooraan als de wedstrijd aan een klim begint. Zo verdwijnt langzaam de kunst van het klimmen, zegt Bardet. „Tegenwoordig proberen ploegen alleen nog maar een verpletterend tempo bergop te rijden terwijl ze op hun computertjes kijken of ze de juiste wattages rijden.”
Het is wat het is, zegt de Fransman. Maar het haalt het niet bij het gevoel dat je ervaart op die ene dag dat alles samenkomt. „Je voelt dan wel dat je een zware inspanning doet”, zegt de Zuid-Afrikaanse kopman Louis Meintjes van Intermarché-Circus-Wanty, „maar het doet geen pijn”.
Dán, zeggen alle renners, is klimmen op een fiets een magisch gevoel. „Ik kan me nog de beklimming van de Mortirolo in de Giro van 2019 herinneren, ik had toen een van mijn allerbeste dagen ooit”, zegt Ciccone over de bergrit die hij toen won. „Je voelt je dan zó goed dat je zelfs een beetje om je heen kunt kijken. Ik was toen echt aan het genieten.”