De witoorpenseelaapjes noemen elkaar bij een specifieke naam die ze in een sociale context leren. Dit blijkt uit analyse van een groot aantal zogeheten phee-calls tijdens experimenten met deze aapjes (Callithrix jacchus, in het Engels marmosets), uit de Zuid-Amerikaanse primatenfamilie der klauwapen, de kleinste apen ter wereld. Phee-calls zijn
hoge fluittoonsignalen
die witoorpenseelaapjes regelmatig in een soort dialoog uitwisselen.
Het blijkt dat deze signalen fungeren als het roepen van elkaars naam, een ‘vocaal label’ in het wetenschappelijke jargon. De signalen zijn per individu verschillend en het betrokken witoorpenseelaapje reageert ook specifiek op zijn eigen naam. De functie ervan is waarschijnlijk om elkaar goed te kunnen lokaliseren in het vaak dichte gebladerte waarin de beestjes normaliter leven. Lange tijd werd gedacht dat de phee-calls ‘zelfidentificaties’ waren. Maar ze roepen dus niet hun eigen naam, maar de naam van een ander. Het onderzoek door Israëlische biologen en neurowetenschappers onder leiding van David Omer is donderdag gepubliceerd in Science.
Een select groepje
Witoorpenseelaapjes voegen zich hiermee in een select groepje, want tot nu is zo’n persoonlijk ‘vocaal label’ alleen bekend bij mensen, dolfijnen en sinds kort ook olifanten.
Net als mensen, en waarschijnlijk ook olifanten, leren de aapjes de namen van elkaar: omdat ze anderen die naam horen gebruiken. Aapjes van dezelfde familie bleken overeenstemmende subtiele akoestische kenmerken van individuele namen te hebben (ook voor witoorpenseelaapjes buiten die familie), een duidelijke aanwijzing voor een sociaal leerproces. Dat individuele vocale label was wel grofweg hetzelfde voor alle leden van de drie families uit het onderzoek. Hoe zulke labels ontstonden is niet bekend. Bij dolfijnen gaat dat anders: daar is het per persoon kenmerkende fluitje een imitatie van het geluid waarmee een dolfijn zichzélf identificeert.
Een vrij unieke situatie
Witoorpenseelaapjes kenmerken zich door een hechte, min of meer monogame familiestructuur, waarin een man en vrouw samen de kinderen opvoeden, een vrij unieke situatie in de primatenwereld. De mens is de belangrijkste andere primaat met zo’n structuur. De onderzoekers zien daarom in het gebruik van eigennamen door de aapjes een mogelijke parallel voor het ontstaan van taal bij vroege mensen, die waarschijnlijk al wel zo’n hechte familiestructuur hadden maar nog geen taal. Zo’n eigennaam is een duidelijke aanwijzing voor een geavanceerd representatiesysteem in het brein van de aapjes en de wijze van aanleren wijst op vaardigheden die ook van pas komen bij het aanleren van taal: vocaal leren, imitatie en aanpassing van geproduceerde geluidsstructuren aan die van anderen.
In het onderzoek werden telkens twee aapjes uit in totaal drie families bij elkaar in een aparte kooi gezet waarin ze elkaar wel konden horen maar na een korte kennismaking aan het begin niet meer konden zien. Alle aapjes kenden elkaar al wel omdat ze weliswaar in per familie verschillende kooien leefden, maar die kooien stonden wel in één grote ruimte waarin ze elkaar konden zien en horen.
In totaal 281 sessies van ongeveer anderhalf uur ieder leverden ruim 50.000 phee-calls op, oproepen waarmee de aapjes spontaan naar elkaar roepen en ook weer antwoorden. Vooral met elkaars naam dus, bleek na uitvoerige akoestische analyses.