In een zijvleugel van de grootste Victoriaanse plantenkas ter wereld, in de Royal Botanic Gardens Kew in Londen, staat een iel en onopvallend boompje – je zou er zo aan voorbij lopen. De onderste bladeren zijn sprietig en slap, er zit nauwelijks nog kleur in. Toch blijft de Nederlandse natuurhistoricus Maarten Christenhusz (1976) uitgerekend stilstaan bij deze Nieuw-Zeelandse Pseudopanax crassifolius.
„Juist die onooglijke verschijning is waarschijnlijk zijn redding geweest. Als je naar boven kijkt zie je dat de bladeren in de top wél frisgroen zijn. Het vermoeden is dat de plant aan de onderkant met opzet bruin verdord oogt. Daarmee konden de moa’s worden misleid: die lieten de bladeren met rust, en aten liever andere planten.” De moa – een gigantische Nieuw-Zeelandse loopvogel – is al eeuwenlang uitgestorven, maar de Pseudopanax floreert. „Op Mauritius zie je iets soortgelijks: daar hebben veel bomen en struiken ook bruine bladeren onderop. Mogelijk was dat om de dodo’s te misleiden.”
Waarom sterven sommige planten uit en andere niet? Welke plantensoorten zijn er in de afgelopen eeuwen van de aardbol verdwenen, en hoe kan het dat verloren gewaande soorten soms toch weer opduiken? Samen met de in België opgegroeide Rafaël Govaerts (1968), hoofd van de afdeling plant & fungal names bij Kew Gardens, schreef de eveneens in Engeland wonende en werkende Christenhusz er een ruim 500 pagina’s tellend boek over. „We begonnen in het Engels, maar wanneer de uitgever de Nederlandse versie doorstuurde, moesten we in hoog tempo ook alle plantennamen naar het Nederlands gaan vertalen”, zegt Govaerts tijdens een rondje door de kas. „Van heel veel uitgestorven soorten bestond er uitsluitend een wetenschappelijke naam.”
Napoleon in ballingschap
In Uitgestorven – op plantenjacht rond de wereld brengen de twee een eerbetoon aan verdwenen soorten wereldwijd. Aan de Sint-Helenaolijf (Nesiota elliptica) bijvoorbeeld, die groeide op het vulkanische eiland waar Napoleon de laatste jaren van zijn leven in ballingschap doorbracht. Een boom met kastanjebruine bloemen en fluweelachtige donkergroene bladeren, die in het nevelwoud op de flanken van de vulkaan groeide. Mogelijk heeft Napoleon de boom nog gezien, want de laatste wilde boom stierf pas in 1994, als gevolg van schimmelinfecties. In het laboratorium van Kew werd nog tevergeefs gepoogd om via weefselkweek de plant te redden, maar het weefsel was al te zeer aangetast. Eén stek werd uiteindelijk kortstondig teruggeplant, maar bezweek in 2003. Nu staat er hier in de Victoriaanse kas van Kew een lege pot met slechts een foto van de boom, en een bordje met de mededeling dat er dna bewaard wordt door de botanische tuin – om misschien ooit de soort nog een nieuwe kans te geven.
Govaerts en Christenhusz zijn plantenjagers: al tientallen jaren zoeken ze, op de meest afgelegen plekken, zowel naar nieuwe als naar uitgestorven gewaande soorten. Planten die zó zeldzaam of onooglijk zijn dat ze al tientallen jaren of zelfs eeuwen niet meer zijn waargenomen. „Door zaden te verzamelen of stekjes te kweken kan zo’n zeldzame soort soms nog bijtijds van de ondergang worden gered – al is het niet makkelijk om hem dan ook terug uit te zetten in de vrije natuur”, vertelt Govaerts, wandelend langs de Deppea splendens – een plant met prachtige paars-met-gele bloemen, die in het wild is uitgestorven maar in botanische tuinen nog volop bloeit.
Embryonaal weefsel
„Zelfs als je enkele individuen weet te redden dan is een soort vaak alsnog functioneel uitgestorven – de populatie is dan te klein om op de lange termijn te blijven voortbestaan. Op Paaseiland bijvoorbeeld zijn wel dertien pogingen gedaan om de toromiroboom weer in het wild terug te brengen, maar die zijn allemaal mislukt. In principe geldt: extinction is forever.”
Toch bestaan er ook succesverhalen, vertellen Govaerts en Christenhusz terwijl ze de wenteltrap opklimmen voor een mooi overzicht over de hele kas. De ‘cilinderstruik’ Cylindrocline lorencei bijvoorbeeld, waarvan slechts één exemplaar ooit in het wild werd waargenomen, op Mauritius. De struik werd voor het laatst in 1990 gezien, en de eerder al verzamelde zaden wilden aanvankelijk niet ontkiemen. Christenhusz: „Maar Franse botanici hebben uit enkele zaden embryonaal weefsel genomen en dat met succes vermeerderd in het laboratorium. Daardoor kon de soort op basis van slechts enkele cellen weer tot leven worden gewekt en voor uitsterven worden behoed.”
Daarnaast zijn er dus soorten die uitgestorven leken, maar tóch nog in het wild bleken voor te komen. ‘Lazarussoorten’ noemen biologen zulke soorten, met een knipoog naar het bijbelverhaal waarin Lazarus uit de dood herrijst.
Zelf herontdekte Christenhusz onder meer de zeldzame boomvaren Cyathea rufescens in Peru, die al 146 jaar niet meer was waargenomen. „Ik zocht naar een berg die de vermaarde negentiende-eeuwse botanicus Richard Spruce bezocht had, Cerro Guayrapurima, en waar hij allerlei nieuwe en zeldzame soorten had ontdekt. Maar de plek stond op geen enkele kaart, en niemand aan wie ik het vroeg had er ooit van gehoord. Tot één lokale gids zei: dat is twee uur lopen hier vandaan, ik breng je wel. Het was een enorme klautertocht over boomwortels en diepe gaten, maar uiteindelijk vonden we die boomvaren.”
Extreem glibberig
Govaerts heeft in het verleden zijn vakantiebestemmingen vaak zo gekozen dat hij er op zoek kon naar verdwenen plantensoorten. Hij herontdekte bijvoorbeeld in Spanje de Allium rouyi – een soort ui – en in Argentinië de Ipheion tweedieanum, een plant die eind vorige eeuw als uitgestorven werd beschouwd omdat hij al jaren niet meer was waargenomen. „De soort heeft stervormige witte bloemen en behoort tot de narcisfamilie. Ik zocht ernaar toen ik in 1996 in Argentinië was, en ik tijdens een regenbui langs de rivier op de grens met Uruguay liep. Het was extreem glibberig, meerdere vrachtwagens lagen gekanteld in de berm en zelf gleed ik ook regelmatig uit. Maar ik vond niets. Pas later die week kwam ik de bloem alsnog op het spoor. Niet in Argentinië, maar in Uruguay, net over de grens.”
Al sinds de jaren tachtig houdt Govaerts een lijst bij van verloren gewaande planten. Als eerste publiceerde hij in 2019 samen met collega’s een compleet overzicht van uitgestorven planten. „Hoewel iedereen erover praat is er bijna geen wetenschappelijke literatuur over uitgestorven plantensoorten. Ze zijn onderbestudeerd en behalve pollen laten ze geen sporen na.” Er zijn in de afgelopen eeuwen ongeveer 570 plantensoorten uitgestorven, gerekend vanaf 1 mei 1753, „de startdatum van de taxonomische plantkunde, omdat toen Species plantarum van de Zweedse botanicus Linnaeus uitkwam.”
Het noemen van een exact aantal is moeilijk, omdat lang niet alle plantensoorten al bekend zijn – er worden per jaar nog zo’n tweeduizend nieuwe soorten ontdekt. „Het kan dus best dat een soort verdwijnt voordat hij door iemand is opgemerkt.” Bovendien zijn wetenschappers terughoudend om soorten ‘uitgestorven’ te noemen, omdat de officiële Rode Lijst van de IUCN vereist dat ‘er geen gerede twijfel bestaat dat het laatste individu is uitgestorven’.
Deppea splendens, de golden fuchsia.
Foto’s: Justin Griffiths-Williams
Shakespeare’s tragedie
Christenhusz: „Als een soort onterecht uitgestorven wordt verklaard, dan bestaat het gevaar dat het leefgebied niet afdoende wordt beschermd en dat het predikaat zo een self fulfilling prophecy wordt. Dan verandert een Lazarussoort in een Romeosoort – vernoemd naar Shakespeare’s tragedie, waarin Romeo er een einde aanmaakt omdat hij ten onrechte denkt dat Julia dood is.”
Sowieso is één overgebleven exemplaar z’n leven niet altijd zeker. Christenhusz en Govaerts schrijven in hun boek over de café marron (Ramosmania rodriguesii) op het eiland Rodrigues, midden in de Indische Oceaan, die uitgestorven was verklaard maar in 1979 door een 12-jarige schooljongen werd herontdekt. Doordat de boom zo zeldzaam was, begon de lokale bevolking er geneeskundige krachten aan toe te schrijven: hij zou katers verhelpen en gonorroe genezen. „Vier hekken, een dak en een bewaker waren nodig om ervoor te zorgen dat de mensen stopten met het belagen van de boom.”
Uitsterven is als een Jenga-blokkentoren, zegt Christenhusz. „Als je één soort weghaalt staat het ecosysteem nog overeind, bij een tweede begint het te wiebelen en bij het verwijderen van een derde of een vierde zal de hele boel instorten. Een plant is bijvoorbeeld ten dode opgeschreven als de vogel- of insectensoort die hem bestuift verdwijnt.”
Uitsterven van de dodo
Zo wordt wel beweerd dat de tambalakokboom op Mauritius zeer sterk in aantal achteruit is gegaan sinds het uitsterven van de dodo, zegt Govaerts. „Die zou volgens sommigen de zaden moeten opeten en uitpoepen om ze te laten ontkiemen.” Een andere theorie is dat wroetende en plantenetende dieren voor de afname hebben gezorgd.
De oorzaken van uitsterven zijn divers – een soort kan worden weggeconcurreerd door een invasieve exoot of geen geschikte leefomgeving meer hebben. „Dat kán door een vulkaanuitbarsting of een overstroming komen”, zegt Govaerts, „maar meestal is de mens de boosdoener bij habitatvernietiging. Met 8 miljard mensen is de druk op het land en op het klimaat enorm groot.”
Naast de mens is ook de geit een geduchte vegetatievijand, zegt Christenhusz. „En de rat. Vorige week was ik nog op Fatu Hiva, een van de Marquesas-eilanden midden in de Stille Oceaan, om te zoeken naar zeldzame wilde tabakssoorten. Zanger Jacques Brel bracht het laatste deel van zijn leven door op de archipel, net als schilder Paul Gauguin en de antropoloog Thor Heyerdal, voordat hij met zijn zelfgemaakte vlot Kon-Tiki de oceaan over voer. Maar op Fatu Hiva wonen óók veel ratten, en rond de palmbomen daar zijn speciale metalen hulzen geplaatst om te voorkomen dat ze in de bomen klimmen en alle zaden eten. Want als dat gebeurt, dan zijn die palmen gedoemd om uit te sterven.”
Even later blijft hij stilstaan bij een felgekleurde bloem met de kleuren van aardbei-vanille-dubbelvla. „De Lantana, de wisselbloem. Deze plant heeft in z’n eentje het uitsterven van een heleboel soorten op z’n geweten. Zelfs de geiten lusten hem niet…”
Spookachtige bloem
Uitsterven is vaak een langdurig proces, zegt Govaerts tijdens een theepauze in The Orangery. „Zo zijn de cederbossen in het zuiden van Algerije eigenlijk al functioneel uitgestorven. Omdat de zaailingen niet bij het water kunnen en daardoor uitdrogen. De boompjes die wél overleven worden alsnog door de geiten opgegeten. Maar de bomen die nu al volwassen zijn kunnen wel duizenden jaren oud worden, dus ze zijn er nog wel…”
Eén van de planten die Govaerts en Christenhusz het liefst zouden herontdekken is de Thismia americana. Govaerts: „Dat is een van de meest buitengewone soorten waarover ik gehoord heb. Het is een spookachtige bloem zonder bladeren van een halve centimeter groot, die innig samenleeft met een schimmel en in 1912 op de universiteitscampus van Chicago werd ontdekt door een studente. Oorspronkelijk komen Thismia-soorten alleen voor in de tropen, dus het is een klein wonder dat deze soort zich wist te handhaven in een Noord-Amerikaanse stad. Al ruim een eeuw heeft niemand hem meer gezien, maar hij kan zich overal schuilhouden, zelfs onder afgevallen bladeren. Jaarlijks wordt er nog een Thismia Hunt georganiseerd in Chicago. Ik heb eens meegedaan, vooralsnog zonder succes, maar we blijven hoop koesteren. Zonder hoop ben je als plantenjager nergens.”