‘De financiële prikkels voor arbeidsongeschikten werken verkeerd’

Probeer maar eens géén regels te overtreden als je arbeidsongeschikt bent. Tien deskundigen ontdekten afgelopen jaar hoe moeilijk dat is.

Drie hoogleraren, een oud-UWV-baas en een oud-Kamerlid vormden met vijf andere experts een onafhankelijke commissie. Samen dachten zij, in opdracht van het kabinet, na over nieuwe regels rond arbeidsongeschiktheid. En in hun donderdag verschenen rapport Meer aandacht, vertrouwen en zekerheid beschrijven ze hoe het anders kan.


Lees ook
Het nieuws: Commissie adviseert grote hervorming: meer eenvoud, vertrouwen en begeleiding voor arbeidsongeschikten

Een man op het Binnenhof tijdens een demonstratie tegen de WAO-hervormingen in 1991.

„Ieder van ons heeft veel expertise”, zegt commissievoorzitter Roos Vermeij, die zich tot 2017 als PvdA-Kamerlid veel bezighield met de sociale zekerheid. „Maar allemaal zijn wij dingen tegengekomen waarvan wij dachten: hè? Zit dat zo?”

Zelf kreeg Vermeij ook even mee hoe het is om gedeeltelijk arbeidsongeschikt te zijn, in een online simulatie bij uitkeringsinstantie UWV. Ze ging meteen de mist in. „Ik dacht dat ik netjes had doorgeven dat ik een paar uur meer gewerkt had. Maar dat had ik via twee verschillende UWV-formulieren moeten doen.”

„Voor veel mensen werken de regels wel”, zegt Vermeij, „en dat is mooi.” Maar wie toch al kwetsbaar is, komt sneller in de knel. „Zoals mensen met een laag inkomen, en mensen die ziek worden vanuit de werkloosheidsuitkering.” Zij krijgen vaker een lage of helemaal geen uitkering, en worden slechter begeleid naar nieuw werk.

Hoe het wel moet? De commissie werkte drie varianten uit voor een nieuw stelsel. De politiek mag kiezen. Voor elk van die varianten geldt: de overheid gaat burgers meer vertrouwen. Nu is er weinig persoonlijke begeleiding naar werk, en moeten vooral financiële ‘prikkels’ mensen stimuleren om een baan te zoeken.

„Die prikkels blijken verkeerd te werken”, zegt Vermeij. Mensen gaan er niet meer, maar veelal minder door werken. „Want als je vanuit de uitkering aan het werk gaat en na een tijdje blijkt dat niet vol te houden, dan ben je je oude rechten vaak kwijt en krijg je een lagere uitkering. Dan proberen mensen het liever niet, en houden ze het bij de zekerheid van hun huidige uitkering.”

De eerste variant versimpelt vooral de huidige regels. De tweede laat mensen onder intensieve begeleiding naar werk zoeken vóórdat ze gekeurd worden. De derde gaat uit van een verzekering voor alle werkenden, inclusief zzp’ers, op het niveau van het bestaansminimum. Voor werknemers komt daar een ruimere, verplichte verzekering bovenop.

Welke variant het ook wordt: het zou neerkomen op de grootste verandering van de regels sinds de grote WAO-hervormingen vanaf de jaren negentig en de invoering van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkering WIA in 2006.

Hoe is het denken over arbeidsongeschiktheid sindsdien veranderd? En hoe sluit dit rapport daarop aan?

Roos Vermeij: „Toen werd er een rem gezet op het ruime stelsel dat na de oorlog is opgebouwd. De instroom van mensen in de uitkering werd beperkt. Er werd gezorgd dat mensen met financiële prikkels gestimuleerd werden om aan het werk gaan. En er moest een goed vangnet zijn voor wie echt heel ziek is. Inmiddels kijken we kritischer naar al die financiële prikkels en weten we: mensen wíllen graag meedoen, maar de onzekerheid houdt hen tegen.”

Jullie presenteren drie varianten. Valt te zeggen: als de politiek dít belangrijk vindt, hoort daar deze variant bij?

„Zo algemeen niet. In alle drie de varianten doen we iets aan de complexiteit en maken we meer werk van begeleiding. Maar er zit soms wel een heel andere denkwijze achter. Bij de tweede variant, die ‘werk voorop’ heet, krijg je pas na drie tot vijf jaar een medische keuring. Eerst word je aan het werk geholpen en is je uitkering gebaseerd op je oude loon.”

In alle scenario’s verdwijnen de vele subregelingen die de WIA-uitkering rijk is. Dat is vooral goed nieuws voor wie in de sobere ‘vervolguitkering’ zit. Daarin kun je terechtkomen als je minder dan de helft verdient van wat het UWV van je verwacht. Deze uitkering is zo laag, dat mensen vaak aanvullingen nodig hebben om op het bestaansminimum te komen. „Hen gaan we echt omhoog tillen”, zegt Vermeij.

Een ander heikel punt wordt maar deels geadresseerd: de ondergrens van de WIA. Nu krijg je pas een uitkering als je door je arbeidsongeschiktheid 35 procent mínder dan je oude loon kunt verdienen. Anders ben je aangewezen op de bijstand. Dat hindert vooral de laagste inkomens: hun salaris was al laag, dus door hun beperking gaan ze er vaak procentueel minder op achteruit dan wie een hoog salaris had. Alleen in de eerste variant stelt de commissie een beperkte verlaging van die drempel voor, naar 25 procent.

Voor wie 23 procent afgekeurd is, zal dit een zware tegenvaller zijn. Waarom nog zo’n ondergrens?

„Je zult altijd een drempel nodig hebben waarvan je zegt: je verlies van arbeidsvermogen is zo laag dat je wel aan de slag zou kunnen blijven. Overigens kan ik me goed voorstellen dat hierover gediscussieerd zal worden. Zeker bij de derde variant. Dat is een basisverzekering op het sociaal minimum, waarbij die 35 procent een hele harde grens is die bepaalt: je bent erin of eruit.”

Het rapport zegt opvallend weinig over de grote groep arbeidsbeperkten in de Participatiewet, zoals de mensen die al van jongs af aan een handicap hebben. Zij konden tot 2015 nog een Wajong-uitkering krijgen. Zij moeten zich nu aan allerlei strenge regels houden, zoals een partnertoets en vermogenstoets. Vorig jaar was de commissie hier in een tussenrapport uiterst kritisch over en noemde ze de Participatiewet voor hen „niet passend”. Nu ontbreken harde aanbevelingen.

Waarom zeggen jullie niet: deze mensen horen niet in de Participatiewet?

„In alle oprechtheid kwamen we ook in tijdnood. We hebben ons gefocust op de drie varianten. Als je voor deze groep een nieuwe regeling zou willen ontwerpen, zou dat nieuwe complexe vragen met zich meebrengen. Daar mogen anderen over nadenken. Wij hebben gezegd: zorg dat deze mensen in ieder geval betere begeleiding krijgen.”

Hoe denkt u dat dit valt bij vroeggehandicapten in de Participatiewet?

„Ik kan mij voorstellen dat zij op meer hadden gehoopt. Ik hoop dat zij zien dat dit al bijdraagt. En dat de kern van dit rapport doordringt. Dat we de eerste stappen zetten naar minder complexiteit, meer zekerheid, meer vertrouwen en meer aandacht.”