Column | Tussen de wormen

Het aanleggen van een volkstuintje is nooit een wensdroom van mij geweest. Sterker nog, ik moet er niet aan denken om mijn vrije tijd geknield tussen de wormen en de slakken door te brengen. Dat neemt niet weg dat ik gefascineerd ben door de mensen die niets liever doen. Wat bezielt hen?

Op die vraag krijg ik eindelijk antwoord dankzij het boek Wormen en aarde, een bundeling columns van de nu 75-jarige Yvonne Kroonenberg. Ik kende haar vooral van bestsellende columnbundels met uitdagende titels als Alle mannen willen maar één ding en Alles went behalve een vent. Die stamden nog uit de vorige eeuw, maar columnisten worden ook een jaartje ouder en verleggen geleidelijk hun werkterrein, net als criminelen die van de spannende inbraak op het gecompliceerdere phishing overstappen.

Zo schreef Kroonenberg veel over mantelzorg, verpleeghuizen en andere gevolgen van de ouderdom in haar columns in Plus, maandblad voor 50-plussers. Minder opgemerkt werd haar boekje De tietenbus uit 2022, waarin ze indringend schrijft over de borstkanker die ze op 68-jarige leeftijd kreeg.

Aan het slot van dat boekje schrijft ze na haar voorlopige genezing: „Toch hoor ik niet bij de gezonde mensen. Je wordt nooit meer wie je was. Dat heeft ook voordelen. Ik heb nooit meer haast. Ik ben niet ongeduldig. Ik ben veranderd. Ik hou van tuinieren. En van koken. Ik wandel met vrienden. Ik vind alles belangrijk. Alles wat bij het gewone leven hoort.”

Daar heb je het al: tuinieren! Met dezelfde onbevangenheid waarmee ze vroeger over seks en liefde schreef, schrijft ze nu in Wormen en aarde over de kunst van het schoffelen en wieden, de keuze van de planten en over de verschillende, soms botsende opvattingen over het onderhoud van zo’n tuintje.

Ze had er geen enkele ervaring mee toen ze er met haar man Joep aan begon. „Ik wist niks van tuinieren. Ik kende het woord schoffelen maar ik had het nooit gedaan (…) Maar we namen een besluit: wij waren voortaan mensen met een volkstuin. We werden lid van de vereniging en kregen de sleutels van het toegangshek van het complex en van de vermolmde voordeur.”

De belangstelling voor zo’n tuintje is groot, je komt er alleen maar via een wachtlijst in. Nieuwkomers worden gewaarschuwd: zo’n volkstuin is geen camping, je komt er om de grond te bewerken en een aantrekkelijke tuin in te richten. „Op mensen die alleen komen chillen wordt neergekeken.”

Het is zwaar werk, constateert Kroonenberg. „Ik werk het liefst op handen en knieën. In die houding kan ik mijn schouders en benen min of meer ontspannen, zodat ik alle kracht die ik in mijn handen heb kan inzetten voor de strijd.”

Toch vindt ze het vooral „dankbaar werk”. „Je verzorgt een plant en hij beloont je met bloemetjes. Of met een fraaie vrucht. En je ordent de natuur. Dat doen mensen maar al te graag. Zonder schoffelen en een snoeischaar wordt het een bende in de wereld.”

Ze heeft gelijk, maar toch lijk ik meer op die zus van Yvonne Kroonenberg die het onderhoud van haar mooie achtertuin in de stad overlaat aan een buurvrouw. Yvonne vroeg haar of ze nooit zelf iets aan haar tuin wilde doen. „Nee hoor”, antwoordde die zus, „ik hou niet van vieze handen en mijn buurvrouw vindt het enig.”