Column | Schrijvende zorgverlener

Wie wil weten hoe het er in verpleeghuizen aan toegaat, moet zeker de wekelijkse column daarover van Thomas van der Meer in de Volkskrant lezen. Ik deed dat pas – en zo zal het menigeen vergaan – toen mijn eigen vrouw in zo’n huis werd opgenomen. Het is een onderwerp dat je, zolang je zelf en je naasten nog gezond zijn, het liefst zo lang mogelijk uit de weg gaat.

Deze boeiende columns zijn nu gebundeld in een boek onder de titel Zullen we dan maar heel lang leven. Van der Meer heeft zijn columns geschreven vanuit het perspectief van de zorgverlener die hij zelf nog steeds in zo’n tehuis is. (Als schrijver debuteerde hij in 2020 met de roman Welkom bij de club.) Sommige columns gaan ook over zijn werk in een psychiatrische kliniek en in de thuiszorg, maar het verpleeghuis staat centraal. Dat is voor een schrijver een ideale biotoop, waarmee ik niet wil zeggen dat Van der Meer daarom dit beroep gekozen heeft.

Van der Meer beschrijft in een sobere, indringende stijl toestanden waarvan de bezoeker geen idee kan hebben. Zo constateert hij dat er nogal wat haat en nijd is op de werkvloer in het verpleeghuis. Op elke nieuwe afdeling waar hij komt ervaart hij zijn werk de eerste maanden als „een hel”. Collega’s zijn het aardigst, concludeert hij, als ze plezier hebben in hun werk, en dat kan alleen als „ze zich serieus genomen voelen door hun organisatie en trots zijn op hun werk”. Hij vindt dat er over het algemeen te weinig waardering is voor hun werk. „De ouderenzorg wordt misschien wel gezien als een sympathiek beroep, maar niet als een complex beroep. Niet als een beroep waar je iets voor moet kunnen.”

Zeer ten onrechte, kan ik uit eigen ervaring beamen, want ik bewonder de zorgverleners vaak om hun engelengeduld en handigheid waarmee ze lastige bewoners uit nare situaties bevrijden. Het is een onderschat en onderbetaald beroep. Te meer omdat ze ook nog te maken kunnen krijgen met ongewenst gedrag van de bezoekende familieleden of vrienden. „Elke afdeling heeft wel een familie die de boel terroriseert (….).” Dat ook het verpleeghuis niet kan ontkomen aan hedendaagse terreur, was me nog niet bekend.

De bewoners zelf kampen vaak met zulke psychische problemen, dat ze moeilijk te verzorgen zijn. „Voor mensen met dementie is het moeilijk om continu gedesoriënteerd te zijn en hun omgeving niet meer te begrijpen, en daardoor kunnen er een heleboel andere problemen ontstaan: angst, achterdocht, dwaalgedrag, agressie.”

In de column ‘Dit is misschien spinazie’ beschrijft Van der Meer hoe hij een uitgemergelde patiënte behandelt. „’s Ochtends leg ik mijn ene hand op het puntige bot van haar heup en de andere op haar benige schouder, en dan draai ik haar op haar zij om haar achterwerk te wassen. Ze weegt niets.” Meteen na deze beschrijving komt hij tot de volgende verzuchting: „Voor pampus liggen in een verpleeghuis, dat wil ik later dus écht niet. Ik moet ervoor zorgen dat ik voor die tijd dood ben.”

Dat is exact dezelfde gewaarwording die mij al na enkele bezoeken aan zo’n verpleeghuis spontaan overviel. Een verblijf daar leek me een vorm van zinloos lijden, een dwaaltocht door een labyrint vol ellende, ook al zijn de patiënten zelf al te ver heen om dat ten volle te kunnen beseffen – gelukkig maar.