Mon cher Mathieu, je suis désolé. Ik had natuurlijk ook gewoon ‘sorry’ kunnen schrijven, maar me in jouw moeders taal verexcuseren lijkt me passender. Je reed immers over Franse kasseien toen je me passeerde, op 42 kilometer van de meet. Je denderde met lichtjaren voorsprong op de rest een Frans vélodrome in, een vélodrome met een schildering van je Franse opa op de muur van de hoofdtribune. Jouw grootvader Raymond Poulidor staat daar tussen de andere goden van de wielersport vereeuwigd: Eddy Merckx, Roger De Vlaeminck, Bernhard Hinault, Francesco Moser. Misschien word jij ook ooit als schildering op deze muur gezet. Je zou het verdienen.
Jazeker, zo denk ik erover. Ik snap het als je dat niet direct gelooft. Ik gooide immers dat petje naar je op ‘secteur pavé de Mérignies à Avelin’. Het lijkt alsof je iemand dan alleen maar kwaad wilt doen, ik begrijp nu heel goed dat de wereld me zo ziet. Daarom heb ik afgelopen week gezegd dat ik mijn kant van het verhaal wil vertellen. Uitleg wil geven. Wel, hier ben ik dan.
Ik realiseer me dat ik je te weinig zie als mens. Als man van vlees en bloed, die kan vallen en gewond kan raken. Zoals jij over de kasseien vliegt, zo gemakkelijk, zo ontspannen, het kost je voor het oog geen centje pijn. Je lijkt onsterfelijk tussen de stervelingen die van kei naar kei hotsen en botsen. Vallen. En weer opstaan. Jij valt nooit. Je lijkt te zweven.
Voor hoe jij fietst, voor hoe jij koerst, heb ik zo’n bewondering. Ik voel me nederig, een nietig mens, en kan alleen mijn pet maar afnemen voor wat jij presteert. Dat deed ik dus. Ik nam mijn pet af, heel diep, en wilde je dat zo graag laten zien. Tussen al die mensen was ik nooit opgevallen als ik mijn pet had vastgehouden. Dus liet ik ’m los, als wierp ik niet alleen mijn pet maar ook mezelf voor je voeten.
Onbewust nam ik denk ik aan dat het petje in vlammen zou opgaan onder jouw verschroeiend tempo. Dat je er overheen zou springen, zoals je over een balkje in het veld zou doen. Of dat je het met je wiel aan de kant zou tikken, zoals je wel eens met steentjes op straat hebt gedaan. Misschien had ik zelfs het idee dat je een extra obstakel lollig zou vinden, nu je in je eentje zo ver voorlag op de rest. Nog 42 kilometer te gaan, best saai – en ik weet dat je niet van saai houdt. Ik had er geen rekening mee gehouden dat je kon vallen. Je kon bezeren. De wedstrijd kon verliezen door een petje in het wiel of de derailleur. Goden zijn immers onschendbaar. Ik snap nu ook hoe stom dat klinkt. Je bent een mens. Een heel bijzonder mens. Maar geen god.
Mijn lesje heb ik wel geleerd. Het spijt me zo. Ik ben juist je grootste fan. En als ik dan nu als het slechtste voorbeeld van wat een toeschouwer is moet dienen, om te voorkomen dat een petje of wat anders gooien nog eens gebeurt, dit weekend in de Amstel Gold Race of waar dan ook, dan is dat mijn lot. Dan draag ik dat, mon cher Mathieu, dan draag ik dat lot voor jou.
Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.