Column | Overpeinzingen na vier weken WK voetbal: hoe goed zijn de spelers mét steun?

Twee dagen in de week schrijft over het WK voetbal.
Colombia-aanvaller Catalina Usme (uiterst rechts) maakt de enige goal in de achtste finale van het WK tegen Jamaica.
Colombia-aanvaller Catalina Usme (uiterst rechts) maakt de enige goal in de achtste finale van het WK tegen Jamaica. Foto Hamish Blair / AP

Dit is de laatste Doelpost. Dan ga je terugkijken. Wat viel mee, wat tegen? Hoe staat de sport ervoor? Ik denk dat de angst van veel mensen dat de uitbreiding van het deelnemersveld van 24 naar 32 tot wanstaltige vertoningen zou leiden, onterecht is gebleken. Zeker, er waren grote uitslagen: Duitsland-Marokko werd 6-0, Nederland-Vietnam 7-0, maar dat valt in het niet bij de overwinning van de VS op Thailand (13-0) op het laatste WK.

Waren de VS in Frankrijk nog oppermachtig, nu kwamen ze niet verder dan de groepsfase. Van de landen die nu de laatste zestien haalden, staan negen niet in de mondiale top-10. Dat is goed nieuws voor de sport, want dat betekent dat landen wereldwijd naar elkaar toe groeien en het niveau omhoog gaat.

Best verrassend, want veel speelsters begonnen knarsetandend aan het toernooi. Ze voelden zich niet gesteund door hun bond, omdat ze niet het inkomen, de faciliteiten of het materiaal krijgen dat hoort bij een WK-deelnemer. Sommige landen presteerden niettemin verrassend goed, zoals Jamaica, Nigeria (laatste zestien) en Colombia (kwartfinales). Andere raakten op een zijspoor door het getouwtrek met hun bond. Zoals olympisch kampioen Canada, die tussen twee groepsduels door een mager financieel akkoord sloot met Canada Soccer en een paar dagen later uit het toernooi vloog.

De helft van de bondscoaches vrouw op het WK van 2027. Dat moet toch haalbaar zijn?

Ik vroeg me de afgelopen weken vaak af: hoe goed zou dit team zijn als hun bond in de minimale behoeften voorzag? Als de mate van ondersteuning niet afhing van prestaties, maar van potentieel? Als speelsters er zeker van konden zijn dat hun bond het prijzengeld overmaakt dat FIFA-baas Gianni Infantino hun zo plechtig heeft beloofd. Als zij niet een coach hadden die beticht wordt van seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals bij Zambia. Als, als, als…

Dit WK worden – hiep hoi – vast meer tickets verkocht dan in 2019. Infantino zal blij zijn met de kijkcijfers, na het leuren met uitzendrechten in Europa. Ook hoopgevend: de wereldwijde aanwas van talent (collega Koen Greven schreef er eerder over). Zorgwekkender is het aantal vrouwelijke bondscoaches: in 2015 waren dat er acht, in 2019 negen en dit toernooi twaalf. Dat is een opgaande lijn, maar het valt tegen als je bedenkt dat het aantal deelnemende landen is uitgebreid en dat de trackrecord van vrouwen vele malen beter is dan van mannen. Van alle coaches die sinds 2000 een EK, WK of Olympische Spelen wonnen met een vrouwenelftal, is er slechts één man: Norio Sasaki, die met Japan het WK in 2011 won. Waarom wemelt het in Australië en Nieuw-Zeeland dan niet van vrouwen langs de lijn?

Minimaal de helft van de bondscoaches vrouw en een faire beloning en veilige werkomgeving voor speelsters. Dat moet voor ‘2027’ haalbaar zijn, zou je zeggen, maar ik durf er geen wedje op te leggen.