Column | Na een uur wachten verschijnt een groep ruiters in de prairie – mannen, vrouwen en kinderen

Raoul de Jong

Een paar kilometer voorbij Grand Canyon National Park zien we een bord langs de weg: Welcome to the Navajo Nation. Daarna zijn er geen hiking trails meer, geen visitor centers, geen hordes sjokkende toeristen, geen uitlegborden. Het landschap is er gewoon, vrij om te sprankelen, waardoor we voor het eerst die dag werkelijk zien hoe grandioos het is.

Mijn vriend en ik rijden door goudgele prairies en grijze maanlandschappen, langs enorme roze rotsen die lijken op geërodeerde tempelstandbeelden, en zien dan een rij wachtende auto’s langs de weg. In de voorste auto blijken een oude Navajo medicijnman en zijn kleindochter te zitten. De groep is op weg naar een jaarlijks helingsritueel, vertellen ze, dat bedoeld is om de relatie tussen twee verschillende Navajo dorpen gezond te houden. We vragen of we het mogen bijwonen. Dat mag, mits we geen foto’s nemen.

De Navajo, of de Dineh, ‘de mensen’, zoals ze zichzelf noemen, zijn een van de grootste inheemse volken van Noord-Amerika. In 1864 werden ze uit dit gebied gejaagd. Hun vee werd vernietigd, hun gewassen en dorpen verbrand en zo’n tienduizend Navajo werden gedwongen om 500 kilometer te lopen naar een dor gebied in New Mexico, waar ze werden opgesloten in interneringskampen. In 1868 lukte het hun om hier terug te keren, met een stuk papier dat beloofde dat ze voortaan met rust zouden worden gelaten.

Na een uur wachten verschijnt een groep ruiters in de prairie en komt de stoet auto’s in beweging. De ruiters – mannen, vrouwen en kinderen – galopperen voor ons uit, voorbij een groep rode bergen, naar een open vlakte waar we de auto’s van het andere dorp ontmoeten. Alle auto’s stellen zich op in een cirkel.

Dan zingen ze. Duizenden jaren oude liederen, die klinken als de wind die we ’s ochtends hoorden in de Grand Canyon.

Wij zijn de enige twee mensen die duidelijk geen Navajo zijn, maar iedereen begroet ons vriendelijk. Een oudere man in een rood cowboyshirt geeft ons een stuk geitenvlees en vertelt ons hoe alle kinderen van zijn generatie door de Amerikaanse regering bij hun ouders werden weggehaald om hen op kostscholen te veranderen in Amerikaanse burgers. Hun haar werd afgeknipt en telkens als ze hun eigen taal spraken, werden ze gestraft. Toch is hij nergens boos over. Zijn haar groeide terug en het Engels dat hij en zijn vrienden leerden, gebruikten ze om een rechtszaak aan te spannen tegen de fabrieken die chemisch afval dumpten in hun heilige land. Ze wonnen.

De ondergaande zon kleurt alles roze en zakt achter de bergen. Er wordt een vuur aangestoken, de lucht vult zich met sterren, de medicijnman zegt iets door een microfoon en alle mannen verzamelen zich in een kring op de open plek tussen de auto’s. Dan zingen ze. Duizenden jaren oude liederen, die klinken als de wind die we ’s ochtends hoorden in de Grand Canyon. Suizend, eerst zachtjes en dan plotseling heel hard.

Ik denk aan alle vreemde bezoekers die hun voorouders op deze grond zouden ontmoeten en aan de vreemde dromen die door die vreemde bezoekers in dit land zouden worden gematerialiseerd. Van Silicon Valley tot Hollywood, van McDonald’s tot de Harlem Renaissance, van Walt Whitman tot Beyoncé. Op de een of andere manier voelt het allemaal minder onbegrijpelijk, als je luistert naar dat zingen, als je begrijpt dat alles in dit grandioze sprookjesland ooit begon en ook zal eindigen met de wind.