Column | Kwieke ouwe mannen

Allerlei kwieke ouwe mannen drongen zich de afgelopen dagen aan mij op. Was het toeval? Wilde ik misschien zelf graag voor een kwieke ouwe man doorgaan? Wie weet.

Hoe dan ook, er viel niet aan te ontkomen. Het begon tijdens die weergaloos spannende tennisfinale op Roland Garros tussen Jannik Sinner en Carlos Alcaraz. Af en toe komt tijdens zo’n partij een daartoe uitgenodigde coryfee van vroeger in beeld. Zo ook de Amerikaan Stan Smith, met wie ik het geboortejaar 1946 deel en die ik in 1972 de Wimbledon- finale tegen Ilie Nastase zag winnen. Een boomlange, sympathieke speler. Hij schijnt nog steeds de hele wereld af te reizen om zijn verrimpelde gezicht te laten zien. Er is een tennisschoen, nu een sneaker, naar hem vernoemd.

Die finale op Roland Garros kon ik tot mijn grote spijt niet helemaal uitzien, omdat ik zo nodig naar een andere kwieke ouwe man moest in De Kleine Komedie in Amsterdam: de singer-songwriter Alex Roeka. Die heeft een hele poos gelogen over zijn leeftijd – hij haalde er in de publiciteit tien jaar af – maar werd later toch nog trots op zijn oude dag: intussen 80 jaar.

Ik had hem nooit eerder live zien optreden, kende wel een deel van zijn werk: vaak vrij smartelijke liedjes, op de rand van het larmoyante, soms er overheen, soms ook recht in het hart, en niet alleen in het mijne, want van een marginale artiest groeide hij uit tot een bekendheid met volle zalen en collega’s die hem hun lof toezwaaien. Op deze avond zong hij vooral werk van zijn laatste album, Nachtcafé, alleen begeleid door een gitarist en een drummer. Ik miste een aantal van zijn beste songs, en ik had ook een wat intiemer concert verwacht, maar er bleef toch genoeg kwaliteit over.

Jacques Brel is zijn grote voorbeeld, van hem heeft hij een uitbundig soort melancholie geërfd. Roeka vindt de wereld klote, zoals hij ons herhaaldelijk verzekert, maar dat weerhoudt hem niet om het onderste uit die kan vol ellende te halen. „Ik wil leven als een dier”, zong hij al in zijn openingslied, „leven, nu en hier, leven, recht erdoor, ik wil leven, waar leef ik anders voor?”

Voor een man van 80 straalde hij verbluffend veel energie uit: krachtig van stem, onvermoeibaar in het contact met zijn enthousiaste publiek. Aan het slot beloofde hij nog wat albums te signeren in de foyer.

Maar ik moest naar huis omdat ik het recente boek van een 87-jarige (!) graag wilde uitlezen: Rouwjournaal van Jan Siebelink. Daarin rouwt hij over de dood van zijn vrouw Gerda. Een droevig, indrukwekkend boek, minder dan Roeka op het larmoyante af, omdat in proza beter te nuanceren valt dan in een liedtekst.

Siebelink beschrijft een worsteling met verdriet die niet te winnen lijkt. „De tijd heelt, maar niet op mijn leeftijd. Zoveel herinnert aan jou, in huis, in mij, mijn kinderen en kleinkinderen – dat blijft schrijnen.”

En: „Nooit meer, in alle eeuwigheid, zul je iets tegen me zeggen. Je bent er niet meer. Je bent dood, tijdloos, eeuwig. Ik kan het niet bevatten, je was een deel van mij, ik ben geamputeerd. We maakten toch deel van elkaar uit, waren elkaar. Dit red ik niet.”

Ik denk: juist door te zingen en te schrijven zullen Roeka en Siebelink het nog wel even redden.