In een onderzoekslijn die al ruim een halve eeuw loopt, wordt geregeld aan kinderen gevraagd hoe zij zich een wetenschapper voorstellen. En omdat kinderen tussen de ongeveer 6 en 14 jaar abstracte concepten als ‘een wetenschapper’ nog niet goed onder woorden kunnen brengen, mogen ze tekenen. Zo verschenen in de jaren zestig talloze mannen op papier die voor een schoolbord vol formules stonden. Of die gehuld in een laboratoriumjas met reageerbuizen goochelden. Vaak met woeste haren als Einstein.
Tegenwoordig tekenen vooral meisjes veel vaker vrouwelijke wetenschappers, bleek uit een recente studie. Al vertelde een onderzoeker laatst ook dat het Einstein-stereotype terugkeert wanneer er ouders bij zijn die gaan helpen, zoals in een museum. Waarschijnlijk omdat de zoekalgoritmes op hun telefoons dat stereotype als eerste tonen.
Minder onderzoek is er gedaan naar hoe kinderen ingenieurs zien. Dat beeld blijkt ook veel diffuser en vager. Kinderen uit regio’s met veel auto-industrie tekenden ingenieurs bijvoorbeeld vaker als een monteur. Kinderen uit regio’s met veel computerindustrie beeldden ingenieurs juist eerder af als ontwerpers aan een tafel met computers. En wat de studies gemeen hebben dat op een aanzienlijk aantal tekeningen wel machines en apparaten staan, maar dat de ingenieur zelf ontbreekt.
Lekker belangrijk, zou je misschien denken. Is het begrip ingenieur niet achterhaald? We spreken intussen toch ook van University of Technology en niet van Technische Hogeschool? En er loopt natuurlijk ook maar een dunne scheidslijn tussen enerzijds technologie gebaseerd op enorm veel fundamenteel onderzoek en anderzijds fundamenteel onderzoek met hulp van hoogstaande technologie.
Toch loont het de moeite om er verder over te denken. Ook al omdat het samenhangt met de rol van universiteiten in de samenleving, waarover Louise Fresco onlangs schreef. In grote lijnen kun je die rol opdelen in onderwijs, onderzoek en het delen van kennis met de samenleving, maar de kindertekeningen raken ook aan een wezenlijk verschil tussen instituten. Globaal: algemene universiteiten richten zich op het produceren van kennis en het begrijpen van wereld, samenleving en cultuur. Technische universiteiten spelen met zulke kennis om technologie te ontwikkelen en implementeren.
Dat daar vaak op een hiërarchische manier naar wordt gekeken, is geen geheim. Wetenschapshistoricus Steven Shapin beschreef in ‘The invisible technician’ hoe degenen die al het technische werk achter allerlei (beroemde) experimenten deden, grotendeels uit de geschiedschrijving van (natuur)wetenschap verdwenen. En iets dergelijks zie je soms nog steeds – en niet alleen in kindertekeningen.
Neem de omstreden, maar toch zo vaak geciteerde internationale ranglijsten van universiteiten. Bij het bepalen daarvan weegt kennisproductie nog altijd stukken zwaarder dan innovatie en technologie-ontwikkeling, zoals mijn collega Martijn Heck laatst aan de orde stelde. Of neem de wetenschapsjournalistiek. Volgens recent onderzoek ging het tot voor kort in krantenartikelen over natuurkunde zeventien maal (!) vaker over sterren, zwarte gaten, kleine deeltjes en quantumverschijnselen dan over toegepast plasma-onderzoek dat van belang is voor onder meer kernfusie, kunstmestproductie en medische technologie (en ja, daar was ik zelf deels debet aan).
Rest er dus nog altijd een erfenisje van het oude beeld dat onzichtbare mensen techniek ontwikkelen en inzetten? Of heerst nu vooral de gedachte dat met name handige jongens uit Silicon Valley technologie bedenken en naar de markt brengen? Het is hoe dan ook jammer. Niet het minst doordat zo over het hoofd wordt gezien wat mijzelf de laatste jaren telkens trof: hoe onderzoekers van verschillende instituten en nationaliteiten, en vaak uit allerlei disciplines – van sociologen, psychologen en juristen tot ingenieurs en wiskundigen –, samenwerken aan innovaties rond grote en geregeld grensoverschrijdende problemen zoals de energietransitie. En hoe ze tijdens een lang proces proberen in verbinding te staan met een web aan start-ups, bedrijven, belangenorganisaties, overheden en andere partijen om zo de technologie te verfijnen en verantwoord te implementeren.
Als het gaat om de rol van universiteiten, dan lijkt me dat een cruciaal onderdeel ervan: verantwoord innoveren – het ontwikkelen van technologie die mensen helpt en de samenleving steviger en weerbaarder maakt. Niemand zit te wachten op nog meer hightechcowboys à la Musk wier sociale-media-algoritmes stokoude stereotypen en karikaturen oprakelen, meningsverschillen opblazen en verdeeldheid zaaien. En die daar zelf megalomaan rijk van worden.
Ik hoef dat de minister natuurlijk niet te vertellen. Met zijn staat van dienst in wetenschaps- en technologiebeleid weet hij dit allang. Niet voor niets spaarde hij in het regeringsprogramma de ‘sectorplannen’ die met zulke constructieve kennisdeling en innovatie samenhangen. Het is alleen treurig dat sommige van zijn collega’s wetenschappers liever schetsen als woke-activisten. En dat mede door die sfeer de bezuinigingen nu al meteen belanden bij jonge mensen, wier toekomst mede bepaald wordt door allerlei crises – klimaat, stikstof, woon en landbouw – waarvoor juist kennis en innovatie nodig zijn. Het allertreurigst is hoe dit handig overstemd werd door een ongefundeerde ‘asielcrisis’ aan het crisisrijtje toe te voegen. Ondertussen overstroomde deze week een groot deel van Europa.
Margriet van der Heijden is natuurkundige en hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de TU Eindhoven.