
Ik geef eerlijk toe: ik zit vaak langer op het toilet dan strikt noodzakelijk. Thuis, tenminste. Je eigen wc zit toch het lekkerst. En thuis kun je, als je je toiletbezoek goed timet, dat nare klusje ontlopen door – oeps – nét even naar de wc te zijn.
Maar het toilet is vooral de plek waar je een momentje voor jezelf hebt. Even geen kinderen die mamma mamma mamma mamma roepen, of althans: ze roepen wel, maar ik negeer ze met de deur op slot. Even niks aan je hoofd, behalve wat dom scrollen op je telefoon of flauwe grappen lezen op de scheurkalender van Evert Kwok.
Dus óf ik Jesper de Jong begreep toen hij tijdens zijn partij tegen Francesco Passaro het toilet van Roland Garros opzocht. Twee sets had hij verloren. Nog eentje, en het tennistoernooi zou gedaan zijn voor hem. Hij ging geen zenuwenplasje doen, nee nee, Jesper zocht de wc op voor een momentje voor zichzelf. Weg van die enorme lege vlakte die een tennisbaan ook kan zijn. Weg van die duizenden priemende ogen. Weg van dat gevoel dat je steeds kleiner wordt in de eindeloze ruimte waarin jij je spel spelen moet. Geen beweging blijft onbekeken, geen zweetdruppel blijft ongezien. Zelfs je onderbroek tussen je billen wegtrekken kan niet onbespied.
Ik weet niet hoe de toiletten van Roland Garros eruitzien, maar ik stel me kleine hokjes voor. Het zijn Franse wc’s immers, en die zijn vaak niet groot. Van die hurkwc’s zullen het wel niet meer zijn; zelfs in Frankrijk gaan ze in sommige opzichten met de tijd mee. „Klojo”, mopperde Jesper de Jong tegen zichzelf in die kleine ruimte. „Je maakt het jezelf veel te zwaar.” Ik stel me voor hoe hij zichzelf verder toesprak, zittend op het toilet: stop daarmee, ga gewoon tennis spelen. Bal voor bal. Als er eentje misgaat: vergeten. Verder. Dat eeuwige perfectionisme van je. Blijf in het moment. Vergeet de gapende ruimte om je heen, de leegte die je de adem beneemt en je plat lijkt te drukken als je er te veel op let. Vergeet al die ogen op je. Speel vanuit jezelf, vanuit je hart.
Jesper haalde diep adem, zijn borstkas vulde zich. Juist in zo’n klein hokje voel je je groot. Als je maar één kans hebt om de volgende ronde te halen, heb je maar één keus. Alles loslaten, en tennissen als nooit tevoren. Onbevangen, met een leeuwenhart. Jesper had niet geplast maar trok toch door. Weg met die gedachten uit de twee sets daarvoor. Weg met wat hem in de weg zat. Door de plee ermee.
Het felle licht verblindde hem even toen hij opnieuw de baan op stapte in Parijs. Maar de uitgestrekte oranje vlakte benauwde hem niet meer. Wie hij zijn moest op de baan had zich verplaatst van zijn hoofd naar zijn buik. Hij struikelde niet meer over zijn gedachten, maar speelde, en blies Passaro in de volgende drie sets van het gravel af. Al verloor hij de volgende ronde van Alexander Zverev, ook in die partij tenniste hij met zijn hart.
Juist dat onderscheidt de degelijke atleten van de echte kampioenen: met het doorspoelen van het toilet de knop omzetten kan bijna niemand. Zeker niet als het er echt om gaat.
