Column | En morgen ga je naar de gevangenis

Elke keer als haar man op bezoek geweest is in het verzorgingshuis vraagt Toos of ze mee naar huis mag, ze heeft nu wel ‘lang genoeg in deze gevangenis’ gezeten zegt ze. Het stond in een stuk in de Volkskrant, en ik herkende de tekst meteen van mijn vader: ‘ik zit hier in een huis van bewaring.’

Het ellendige is dat je de gevangene zo vaak in gedachten gelijk geeft. Ja inderdaad, je zit daar op een kamer naar saaie huizen in een buitenwijk te kijken, terwijl je thuis een mooi huis hebt. Al die dingen die je opnoemt zijn waar: ‘ik heb mijn auto niet, ik kan niet bij mijn geld, ik kan nergens heen.’ De verveling is immens – niet dat die er thuis niet was, maar nu is er echt geen bal meer te doen. Niet eens een kopje afwassen of even theezetten (‘Hoe deed ik dat ook alweer?’) en het daarbij horende gezoek en gescharrel. Dat gaat langzaam en onhandig, maar tijd genoeg, en men is tenminste bezig.

De vrouw uit het Volkskrant-stuk verzette zich met hand en tand tegen opname in een verzorgingshuis, en hoewel het alleszins begrijpelijk was dat haar man geen andere oplossing zag, kon je toch niet anders dan met haar sympathiseren.

Ik vraag me zo vaak af of er echt niets beters te verzinnen is voor oude mensen dan ze in de gevangenis stoppen. Dure gevangenissen, met goede verzorging, zeker, maar de koffie is vies, het beleg waar je van houdt is er niet, je moet om alles vragen, een biertje krijg je niet meer. Van de ene op de andere dag is de oude mens alle autonomie kwijt.

In de dorpen waar ik dagelijks doorheen kom, hangen nu posters met ‘Praat vandaag over morgen’. Op de gelijknamige website staan filmpjes waarop mensen elkaar met tranen in de ogen beloven dat ze voor elkaar zullen blijven zorgen. Hmpf. De echtgenoot van Toos had dat ook graag gewild, maar hij kon het niet meer opbrengen. De echtgenote van mijn vader krijgt aan een stuk door telefoontjes uit het huis van bewaring, ze voelt zich schuldig en hoe zou dat ook anders kunnen als degene met wie je 50 jaar getrouwd bent wanhopig is en zich weggedaan en opgesloten voelt?

Praat daar vandaag maar eens over. Over dat morgen.

In een mooi boekje over Vasalis en de tijd citeerde Douwe Draaisma, het gedicht ‘Cet âge est sans pitié’. Ik dacht dat het over de ouderdom zou gaan, maar het ging over hoe hard kinderen zijn. In dit geval tegenover het ‘opzienbarend lelijke’ buurmeisje, met wie ze misschien nog wel zouden willen spelen, maar niet meer toen haar vader hun geld bood om dat te doen: ‘zo dachten wij/ dat het een soort van werkje was – en wilden niet’.

Dat is precies waarom ik zo’n hekel heb aan het woord ‘mantelzorger’. Dan is het ‘een soort van werkje’. Ik zorg voor mijn moeder, die ook in een verzorgingshuis woont, maar ik ben niet haar ‘mantelzorger’. Ik ben haar dochter. Ik vind het fijn om haar te zien en zij zegt altijd blij (en wat een geluk is dat) ‘hé wat gezellig’ als ik kom.

Dus ik begrijp die mensen op dat filmpje ook heel goed. Je wilt van elkaar blijven houden en je hoopt dat dat lukt. Misschien is het pijnlijkste wel als je, zoals de man van Toos, écht in een (overbelaste) mantelzorger verandert: plichtsgetrouw je taak vervullend, verscheurd door schuldgevoel ten opzichte van de gevangene die je ooit zo lief was.