
Daar stond ik dan in Paradiso, op een warme zomeravond. Ik had een halfgevulde zaal verwacht, maar het was stampvol, het publiek stond al tot achterin de ruimte. Ik wurmde me naar een plekje opzij, dankzij mijn lengte kon ik altijd wel redelijk zien.
Op welke beroemdheid wachtten we? Het was helemaal geen beroemdheid – dat maakte deze opkomst juist zo frappant. Ik keek om me heen, het publiek was niet ‘piep’ , maar zeker ook niet ‘stok’, zoals ik. De gemiddelde leeftijd moest tussen de dertig en de veertig liggen. Allemaal kwamen we voor een charismaloze, zwaar kalende 55-jarige man die weliswaar Will Oldham heette, maar voor de artiestennaam Bonnie ‘Prince’ Billy had gekozen, nadat hij onder weer andere namen – Palace, Palace Brothers en Palace Music – zijn eerste albums had uitgebracht.
Sommige artiesten maken het zich moeilijker dan nodig is als ze naam willen maken. Zelf vond hij dat bij elke muziekstijl een andere naam hoorde. In mijn beleving heeft hij vooral gekozen voor een eigenzinnig soort mengeling van melancholieke country- en folkmuziek, vaak mooi van melodie, soms ook met uiterst navrante teksten. Dat geeft sommige van zijn betere nummers een zekere beklemming, alsof je luistert naar iemand die wanhopig met zijn leven worstelt.
Het eerste nummer dat ik in 1994 van hem hoorde, was You Will Miss Me When I Burn. Alleen al die titel! Het lijkt een wat eentonig liedje, toch grijpt het je bij de keel met regels als: ‘When you have no one/ no one can hurt you (…) Will you miss me when I burn/ And will you eye me with a longing.’
Hij durfde. Zoiets had ik nog niet gehoord in de popmuziek. Vanaf die ervaring bleef ik hem in de gaten houden. Zijn albums wisselden van kwaliteit, maar altijd zaten er voortreffelijke nummers bij in een eigen intieme, introverte stijl, heel in de verte verwant aan Leonard Cohen en Neil Young.
In de jaren negentig maakte hij zijn somberste liedje, een voor hem belangrijke song die hij ook in Paradiso weer zong: I See a Darkness. Daarin vraagt hij een goede vriend of die beseft hoe depressief hij achter zijn uiterlijke opgewektheid kan zijn: ‘Come blacking in my mind/ And that I see a darkness’. Wil zijn vriend hem dan misschien redden, vraagt hij.
Zijn werk is later minder zwaarmoedig geworden, zoals blijkt uit zijn nieuwste album The Purple Bird. In een groot interview in de Volkskrant vertelde hij aan Gijsbert Kamer dat ‘alles’ voor hem veranderde toen hij vader van een nu zesjarige dochter werd. Ik zag hem elders op een foto met een mooie, jonge vrouw. Kennelijk was er wat meer licht in zijn darkness gekomen.
Het bleek ook uit zijn sterke concert in Paradiso. Hij trad op met een prima band met twee blazers en een drummer, twee uur lang wisselde hij, goed bij stem, verstilde nummers af met opgeruimde rock tot het uitzinnige publiek naar adem hapte in de benauwde ruimte. Om mij heen vielen enkele jongens flauw, extra reden voor mij om met de overmoed der ouderdom overeind te blijven.
Vroeger trad hij veel in z’n sombere eentje op. Ik ben daar niet bij geweest, helaas, want ik heb vaak gemerkt dat je ook van sombere muziek best opgewekt kunt worden.
