Column | Doorzichtige dingen

Hé waar is die garage gebleven? vraagt de man aan het stuur terwijl hij naar een lege plek langs de ringweg kijkt. Ik kijk ook, niet dat er iets te zien is, een lege plek, gras, struikjes, niets opmerkelijks. „Die Alfa Romeo-garage”, insisteert de man. Hij kijkt opnieuw gespannen naar de lege plek. Het is duidelijk dat hij daar wel iets ziet, iets wat er niet is en er toch is.

Ik moet denken aan de schilderijen van Nathanaëlle Herbelin die ik onlangs in het Musée d’Orsay in Parijs zag. Het zijn vaak interieurs of voorwerpen, portretten ook, en meer dan eens zie je er iets op waarvan je je afvraagt of het er is. Een vrijwel doorzichtige stoel bijvoorbeeld: stond die daar ooit, zou die er moeten staan? Is het een herinnering van de schilder of van het geschilderde personage dat aan de tafel zit?

Herbelin is een soort moderne Pierre Bonnard, ze schildert haar man in bad, tafels met borden, mensen die in bed liggen onder kleurige dekens. Haar werk heeft dezelfde intimiteit als dat van Bonnard al is het natuurlijk, en gelukkig maar, anders.

Op één van haar schilderijen zit een vrouw op een bank, de bank is zwart net als haar trui, haar benen en armen zijn bloot en roze. Achter haar gordijnen met bladmotieven, je ogen dwalen snel naar links en naar rechts waar meer bladeren, een doorkijkje, kleuren te zien zijn – heel de wemeling van een interieur. Het duurt even voor je van haar oranje slippers naar de vloer kijkt, al zie je heel goed dat zij aandachtig naar de vloer kijkt. De lege, bruinhouten vloer. Of is die niet leeg en ligt daar een baby in een mandje? Ze kijkt zo intens naar die plek, naar het doorzichtige geluk dat er wel of niet is, het kan misschien nog komen of was het er al? Elené et le bébé heet het schilderij. Dat maakt ons niet veel wijzer.

Het is niet zo vaak dat je op een schilderij kunt zien wat iemand in gedachten al ziet. De zwangere vrouw in de badkamer heeft een baby in haar buik, dat zie je. Er is ook een grootmoeder die zowel op haar bruiloft als op haar begrafenis te zien is – en niet te zien. Alles was er en is er, of zal er zijn.

Vaker gaat het andersom: je kijkt naar een tafel die lang geleden in een ander huis stond en daar komt de vroegere huiskamer tevoorschijn, de tafel staat er onder een raam, er hangt een lamp boven, je vader zit erachter te werken. Op de vloer ligt een doorzichtig kleedje, tegenover de duidelijke bank staan doorzichtige stoelen, want er waren stoelen, maar hoe waren ze?

„Als de toekomst bestond, concreet en zelfstandig, als iets wat waarneembaar was voor een beter verstand, zou het verleden misschien niet zo verleidelijk zijn” schreef Vladimir Nabokov in zijn roman Doorzichtige dingen. De dingen ontsnappen ons vaak juist omdat we zo makkelijk door het oppervlak van het heden zakken en in de peilloze ruimte van het verleden terecht komen.

Zodoende zit de wereld vol met doorzichtige dingen. Doorzichtige bomen in het uitzicht, doorzichtige mensen in tuinstoelen aan een doorzichtige tafel in het zonlicht. Er vliegen vogeltjes in de boom boven hun hoofd, hun borden staan in vrolijke kleuren op tafel. Ze zijn geschilderd door Nathanaëlle Herbelin, of ze worden gezien door iemand die zomaar uit het raam kijkt, nietsvermoedend, en daar op een kille voorjaarsdag zonlicht ziet en vrienden. Soms ligt er ook een baby op een dekentje op de grond.