
In een nacht waarin het ongemerkt Saharazand regende, dronk ik wijn in een oude Rotterdamse kerk. Het was een avond over de literatuur, en nadat ik mijn bijdrage had geleverd mocht ik ontspannen en onder de indruk raken van jonge dichters die de hemel met hun werk trachtten te bestormen. We wandelden daarna de Witte de Withstraat in, waar het leek alsof iedereen met elkaar overweg kon. Ik ben dit niet gewend, besefte ik. In mijn eigen stad heeft iedereen kapsones en vriendelijkheid tegenover een vreemde is bepaald geen vanzelfsprekendheid. Het was, kortom, alsof de wereld goed en vriendelijk was, een stelling die zowel waar als onwaar is, het is maar net hoe je het bekijkt. Over die tegenstrijdigheid dacht ik na toen ik las dat bewoners in Castricum de straat op waren gegaan om BBB-minister Mona Keijzer te ontvangen bij de ‘sobere doorstroomlocatie’ voor statushouders. Ze stonden daar niet om Keijzers beleid toe te juichen, maar juist om haar eraan te herinneren hoe een fatsoenlijke Nederlander eruitziet: als iemand die beseft dat een welvarende samenleving mensen die gevlucht zijn uit oorlogssituaties niet wegpropt in tochtige markthallen met gebrekkige voorzieningen.
Schande, schande, schande, denk ik steeds weer als ik over de immorele beslissingen van dit kabinet lees. Keijzer gaat in stompzinnigheid voorop met haar voorstel om statushouders geen voorrang te geven op de wachtlijst voor een woning. Betrokken organisaties en gemeenten stellen dat Keijzer de problemen op de woningmarkt alleen maar vergroot, dat bovendien slechts 5 tot 10 procent van de woningen aan deze nieuwe Nederlanders wordt toegewezen én dat het afpakken van hun urgentie de wachttijd voor andere woningzoekenden slechts marginaal zal verkorten. Maar aan realiteitszin heeft Keijzer nooit geleden, dus luisteren naar de mensen die het kunnen weten zal ze waarschijnlijk niet.
Het is allemaal voor de rechts-radicale bühne, net zoals bij haar collega Marjolein Faber, die met veel bombarie aan haar radicale achterban presenteert hoe ze drie maanden lang de grens van ons geliefde land laat beschermen door de marechaussee. Deze indrukwekkend geüniformeerd mannen en vrouwen controleerden maar liefst 40.000 voertuigen in drie maanden tijd. Dat zal die enge buitenlanders wel afschrikken, moet de PVV-stemmer denken. Dat er na drie maanden slechts 250 mensen zonder de juiste papieren zijn aangetroffen, dat vond Faber een prima vangst. Ik vraag me vooral af wat dit overbodige machtsvertoon de belastingbetaler heeft gekost.
Intussen diende het andere PVV-genie, Fleur Agema, een plan in dat uitblinkt in gebrek aan logica. Er moet bezuinigd worden op wijkverpleging, stelde ze. Juist in een tijd dat de zorg onder druk staat, en mensen daardoor steeds vaker thuis verzorgd moeten worden, denkt Agema dat bezuiniging hier op zijn plek is. „Ik wil geen nieuwe groepen boos maken”, scheen ze erbij gezegd te hebben. Het klinkt alsof ze de wanhoop nabij is. Misschien begint Agema inmiddels te begrijpen dat het zo makkelijk nog niet is, regeren. Zij heeft immers, net als haar collega’s Keijzer en Faber, weliswaar groot succes gehad met het verkopen van een simplistische zondebok- retoriek, maar het blijkt in de praktijk dat hoe hard je ook bent voor die buitenlanders, het de problemen van Nederland zelf niet oplost.
Daarom ook vind ik het protest van de mensen in Castricum zo hartverwarmend. Onze politici hebben zich zo effectief verschanst in vreemdelingenhaat, dat ze het zicht op een basaal gevoel van menselijkheid zijn verloren. En dan zijn daar de gewone burgers, de gedroomde Henk en Ingrid, met hun spandoeken en protestborden. „Ik schaam me rot”, stond op een ervan. Precies, dacht ik toen ik het las. Laten we niet ophouden deze tot politici gepromoveerde idioten te herinneren aan hoe ouderwets fatsoen eruitziet. En wat ik ook dacht: als de politiek ons niet toont dat de wereld goed en vriendelijk kan zijn, dan moeten we het zelf maar doen.
Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.
