Column | De voorstelling van de wereld als een kamer

Op internet werd verwezen naar dagboekaantekeningen van Peter Handke: „Bei der Nachricht vom Tod des Freundes: die Vorstellung der Welt als ein Zimmer, aus dem er verschwunden ist”. De wereld als een kamer waaruit de dode vriend verdwenen is. Het is goed en navoelbaar gezegd, en soms zoek je nu eenmaal naar beelden en formuleringen die uitdrukken wat het betekent dat iemand verdwenen is – alsof dat uit te drukken zo zijn.

Een vriendin schreef dat Handke raakte aan waar zij en ik het onlangs over hadden: hoe een kamer waarin iemands laatste weken zich voltrekken een wereld is, en weer gewoon een kamer wordt als de dode is uitgedragen, de spullen zijn opgeruimd.

En hoe vreemd het is dat je heimwee kunt hebben, op een bepaalde manier, naar juist die ruimte waarin dat wat je níet wilde, zich afspeelde.

Vreemd en niet vreemd uiteraard, want toen was de nu dode nog levend, hoe ziek ook, en toen leefde je nog in de intensiteit van het afscheid en nu in de leegte van daarna.

Gerrit Kouwenaar schreef na de dood van zijn vrouw de gedichtenreeks ‘totaal witte kamer’. Dat klinkt naar het daarna, maar het is toch ook weer anders, want in het titelgedicht wil hij ‘samen’ nog eenmaal de kamer wit maken.

Wat is dat, een kamer wit maken? Ja, natuurlijk, met de verfkwast langs de muren gaan, maar het lijkt in het gedicht meer dan dat: een leegte maken waarin de twee mensen en hun bestaan los van enige materie opgenomen zullen zijn. „dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale/ zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven/ witter dan, samen –”

Ook bij Kouwenaar krijgt de kamer een veel grotere betekenis dan zo maar een kamer, juist door hem wit te maken. Handke maakt het grote juist kleiner, hij maakt van de wereld een kamer.

Ik denk aan een kamer na een vriendenbezoek – dat is niet per se een vervelend verlaten kamer, integendeel eigenlijk, de lampen zijn nog aan, het is nog warm, flarden gesprek slieren door de lucht, lege glazen ademen een vage drankgeur en in je eigen hoofd zoemt het gezelschap nog wat na. Zo’n kamer is juist heel behaaglijk.

De kamer waaruit de vriend verdwenen is, is pas een verlaten kamer als het zijn éígen kamer was, waar dan nu alle betekenis aan is ontvallen. Het is niet zo dat je bij je vrienden alles in hun interieur zinvol vindt, de vraag naar de ‘zin’ of de ‘betekenis’ van wat er zoal staat of hangt komt over het algemeen niet in je op, wat je ziet, is gewoon dat wat hen omgeeft en waarin ze leven.

Maar zodra ze eruit weg zijn is het anders, zelfs al als ze wel nog leven maar als je om wat voor reden ook alleen bent in hun huis. Het is er dan merkwaardig stil, de stoelen kijken je ineens vreemd aan, zelfs nemen sommige plekken een uitgesproken vijandig air aan – wat je hier doet lijkt alles zich af te vragen, en je durft niets aan te raken omdat alles zegt: dit is niet van jou.

Omdat elke bewoonde kamer een wereld is.

Kun je dat beeld dan zomaar omdraaien zoals Handke doet? De wereld is de kamer van een vriend. Maar hij is daarin niet langer aanwezig en nu is die ruimte niet langer vertrouwd. Ook de eigen aanwezigheid erin is vreemd geworden. Alles komt bij elkaar: de kamer was een wereld, de wereld is een kamer geworden, en die kamer is leeg.

Maar kamers vullen zich altijd weer, met stemmen, met muziek en portretten, met leven.