N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Vorige week sliep ik in een blokhut aan het Zweedse meer Övre Gla, net over de grens met Noorwegen. Het toilet stond 200 meter verderop: een overdekte houten poepdoos waarin je na elk bezoek zaagsel moest strooien. ’s Nachts was het pikkedonker en kon je het eenvoudigst direct naast de hut plassen, gehurkt boven het gazon. Nooit eerder zag ik in een ogenschijnlijke wildernis zo’n keurig grasveld – de eigenaar had vast een dagtaak aan het millimeteren.
Wildplassen onder een sterrenhemel die zo helder was dat je de Melkweg zag zorgde voor serene natuurromantiek. Alleen met het heelal. Tot ik achter me geritsel en gezoem hoorde.
Direct schoot mijn brein in Scandinavische-thriller-modus. Was het een enge elandjager? Een voortvluchtige kampeerder? Dat zoemen, was dat een taser? Pas na enkele tellen durfde ik me om te draaien. Mijn belager bleek een robotgrasmaaier.
Op de plaats delict vond ik de volgende dag een gekliefde regenworm. De Noor die ik later sprak bij de feestelijke opening van een vissteiger voor mindervaliden was er niet van onder de indruk. „Wat maakt zo’n worm nu uit?” zei hij met z’n mond vol grillworst. „Dat is visaas, meer niet. Mijn robotmaaier heeft eens een nestje egels overreden, dat was pas een bloedbad.”
Net als de vroegere McFlurry-ijsbeker (die egels gretig leeglikten, waarna ze in de plastic kraag verstrikt raakten en uitgehongerd stierven) is de robotmaaier inderdaad een egelkiller. Een moordwapen dat zorgt voor opengemaaide ruggetjes, verminkte snuiten, wonden waar maden inkruipen… Er bestaan slimme maaiers met botssensoren en inklapbare messen, maar niet alle exemplaren zijn zo geavanceerd. En dat terwijl de egel al met zoveel ellende kampt: droogte, drukke wegen, te nette betegelde tuinen waarin geen verstopplekjes voorhanden zijn.
Toch liet het laatdunkende commentaar van de Noorse visser me niet los. De regenworm is evengoed slachtoffer van tegeltuinen en droogte, om over pesticiden nog maar te zwijgen. Alleen al in het Verenigd Koninkrijk is het aantal wormen in een kwart eeuw met een derde gedaald. En hoewel Nederland relatief regenwormrijk is (met ruim twintig soorten, van de zuignapgrauwworm en de kastanjeblauwkopworm tot de achthoekige spartelworm) nemen ook hier de aantallen af.
Zorgwekkend, want met hun gegraaf houden wormen de bodem gezond: voedingsstoffen worden vermengd, regenwater loopt beter weg. Aristoteles noemde ze al de ‘darmen van de ondergrond’, Darwin deed decennialang wormenonderzoek. Deze week staat in Nature Communications zelfs dat wormen wereldwijd voor 6,5 procent meer graanproductie en 2,3 procent meer groente zorgen: ruim 140 miljard kilo extra voedsel.
„Wormen hebben een veel grotere ziel dan iemand zou vermoeden”, schreef Darwin ooit – en ook een veel groter nut. Het verdwijnen van de regenworm zou pas écht een thriller zijn.