Van alle flapdrollen van de praatprogramma’s heb ik Chris Woerts al vanaf de eerste keer dat ik hem zag de allergrootste onbenul gevonden. Chris Woerts werd rijk door merken aan voetbalclubs te koppelen en vond zichzelf daarna opnieuw uit door als ‘sportmarketeer’ op de barkruk van Vandaag Inside onzin uit te kramen die vaker niet dan wel klopte.
Hij is alles wat ik verafschuw aan ‘de voetbalwereld’, een samenraapsel mannetjes die met een biertje in de hand en het buikje vooruit met elkaar zitten te wauwelen of de linksback wel snel genoeg is en hoe je met geld nog meer geld kunt verdienen. Inmiddels is hij ook opgerukt naar alle andere praattafels van SBS.
„Chris, zijn de Israëlische aanvallen op Iran goed of slecht voor je crypto’s?” Crypto’s altijd vasthouden, vindt Chris dan, en als je een nieuwe wilt: kies Floki, want die munt koppelde hij ooit aan FC Twente.
Vorige week zat hij weer in ‘De Oranjezomer’ en deelde daar het inzicht dat het maar beter was als de Arnhemse voetbalclub Vitesse maar zou verdwijnen. „Niemand maalt er meer om en ze zijn er helemaal klaar mee.”
Nog los van de lulkoek (nog geen twee dagen later werd Vitesse hoogstwaarschijnlijk gered door lokale ondernemers): dan maak je het persoonlijk. Ongelooflijke hobbezak met je geföhnde sprieten! Iedere wedstrijd die Vitesse in de toekomst nog speelt bewijst je onbekwaamheid! U leest het: ik kreeg enorm veel zin om juist het kleinste puistje van allemaal met vieze nagels uit te knijpen.
Chris Woerts is de rot in je kozijn, de laatste oliebol uit een Remia-emmer vol beslag, het is Pino uit Sesamstraat die zijn tekst kwijt is, maar bovenal is hij iemand van deze tijd. Alles wordt beter, sneller en efficiënter, maar de duiders van ‘het nieuws’ worden steeds simpeler. Iedere onbenul mag meedraaien in de carrousel, zijn woordje doen, zogenaamd gevoed door ‘insiders’. Het is scheten laten, zeggen wat de mensen willen horen en het maar blijven herhalen als je het per ongeluk wel een keer goed gezegd hebt. Het enige waar Chris Woerts echt verstand van heeft zijn cryptomunten, een onderwerp waar je geen verstand van kunt hebben.
‘Doe maar rustig, het is maar voetbal’, hoor ik u denken, maar juist bij de relativering van de onbenul begint het echte gevaar.
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.
Terwijl mensen met een migratieachtergrond in de politiecijfers over aanhoudingen een minderheid vormen, blijken ze bij het uitdelen van gevangenisstraffen in de meerderheid. Hoe kan dat? Die vraag kwam op toen minister Ferd Grapperhaus (Justitie en Veiligheid, CDA) in 2021 een nieuwswaardig wetenschappelijk inzicht naar de Tweede Kamer stuurde: in de gevangenis zitten verhoudingsgewijs meer mensen met een migratieachtergrond dan op basis van politiecijfers valt te verwachten. Grapperhaus antwoordde op een motie van SGP-Tweede Kamerlid Kees van der Staaij, die aandacht vroeg voor de „zorgelijke oververtegenwoordiging” van mensen met een migratieachtergrond in de criminaliteitsstatistieken.
De antwoorden van de minister waren in eerste instantie geruststellend. Onder alle ‘herkomstgroeperingen’ bleek de criminaliteit in de vijftien jaar ervoor „sterk gedaald”. Mensen met een migratieachtergrond waren inderdaad oververtegenwoordigd, maar voor de meeste groepen kon dat worden verklaard uit factoren als een gemiddeld jongere leeftijd waarop meer criminaliteit plaatsvindt en een gemiddeld lagere opleiding en inkomen.
De rechtspraak is gestoeld op het principe van gelijke behandeling en gelijke uitkomsten in gelijke gevallen. Op basis van deze bevindingen zijn daar kanttekeningen bij te plaatsen
Vooral bij mensen met een Antilliaanse, Arubaanse, of een Marokkaanse achtergrond bleef ook na correctie voor deze factoren „een zekere mate van oververtegenwoordiging” zichtbaar. Het wetenschappelijke debat over de vraag hoe dit komt is nog in volle gang.
Alleen waarom neemt bij iedere nieuwe stap in de strafrechtketen – van aanhouding tot het opleggen van een gevangenisstraf – het aandeel mensen met een migratieachtergrond toe? Grapperhaus schakelde het Wetenschappelijk Onderzoek en Datacentrum (WODC) in en onderzoekers Petra de Jong en Arjen Leerkes zochten het uit. Zij maken de eerste resultaten deze donderdag bekend.
Hoe precies zien jullie de oververtegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond toenemen per stap in de strafrechtketen?
De Jong: „Bij minderjarigen zie je dat 46 procent van de verdachten die de politie registreert een migratieachtergrond heeft. Bij de minderjarigen die de politie daarna voor vervolging aanmeldt bij het OM neemt dat toe naar 49 procent. Bij de zaken die vervolgens bij de rechter worden gebracht is dat 56 procent. Bij het opleggen van detentie is het aandeel veroordeelden met een migratieachtergrond opgelopen tot 67 procent.
Bij volwassenen loopt het aandeel van mensen met een migratieachtergrond op van 45 procent bij de verdachten tot 55 procent bij diegenen die detentie opgelegd krijgen.”
Lees ook
Vmbo’ers zijn vijf keer vaker verdacht, ‘verbreed discussie over etnisch profileren’
Hoe komt dat?
De Jong: „Een deel van het verschil kan verklaard worden uit het type delict dat is geregistreerd. Gemiddeld genomen zijn mensen met een migratieachtergrond vaker betrokken bij delicten waarbij de kans op vervolging en veroordeling tot detentie groter is. Ook kunnen we een deel van het oplopende aandeel van mensen met een migratieachtergrond in de strafrechtketen verklaren door groepsverschillen in het aantal verdenkingen. Die zijn er gemiddeld meer tegen mensen met een migratieachtergrond, wat eerder leidt tot het opleggen van detentie.”
Leerkes: „Ook groepsverschillen in achtergrondkenmerken spelen mee, bijvoorbeeld het opleidingsniveau. Waarom dat is, kunnen we in deze studie niet toetsen. Mogelijk wordt het recidiverisico bij hogeropgeleiden lager ingeschat, waardoor ze minder snel bij de rechter belanden en minder vaak detentie krijgen opgelegd. Het kan ook zijn dat hogeropgeleiden zich tijdens het proces meer gedragen op een manier die de rechtbank wenselijk vindt.
Ook als we corrigeren voor al deze factoren blijft er in de stap waar het OM een verdachte voor de rechter daagt en de stap waar de rechter detentie oplegt, een substantieel deel van het verschil naar migratieachtergrond onverklaard.”
De Jong: „Dit zien we als een aanwijzing van directe etnische selectiviteit. Daarmee bedoelen we selectiviteit die nauwer samenhangt met de etnische herkomst van de verdachte. Directe etnische selectiviteit kan wijzen op negatief sentiment richting groepen met een migratieachtergrond onder rechters, officieren en andere professionals in de strafrechtketen, maar kan ook andere oorzaken hebben. Cijfers of beeldvorming over meer betrokkenheid van bepaalde etnische groepen bij een bepaald type misdrijf kunnen het oordeel van medewerkers in de strafrechtketen mogelijk kleuren. In eerder onderzoek noemden rechters ook taalvaardigheid of het ontbreken van een vaste verblijfplaats als reden voor het opleggen van detentie in plaats van een taakstraf. Ook verschillen in proceshouding zouden de uitkomsten kunnen verklaren, zoals de bereidheid om te bekennen. Jongeren uit autoritaire gezinnen zijn daartoe misschien minder snel geneigd uit angst voor de reactie thuis.”
Een wetboek op de tafel van een advocaat in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Foto ProNews Producties / ANP / Hollandse Hoogte
Waar zien jullie de grootste mate van etnische selectiviteit in de strafrechtketen?
Leerkes: „Na controle voor de aard van de delicten hebben in Nederland geboren jongeren met minimaal één migrantenouder een 28 procent hogere kans op detentie dan jongeren zonder migratieachtergrond. In het volledige model, waarbij we ook controleren voor achtergrondkenmerken en het aantal antecedenten, is dat een 22 procent hogere kans.”
Wat is de belangrijkste uitkomst van dit onderzoek?
Leerkes: „Dat groepen met een migratieachtergrond bij vrijwel alle stappen in de strafrechtketen nadelen ondervinden. Onder volwassenen zien we dat de verschillen naar migratieachtergrond in de eerste stap van de afdoening – de kans op aanmelding bij het OM – kunnen worden verklaard door verschillen in het type delict. Hier lijkt dus niet direct sprake van nadeel. Verder zien we ongelijke uitkomsten bij vergelijkbare verdenkingen van crimineel gedrag. Deels komt dit door de gemiddeld minder gunstige sociaaleconomische positie onder verdachten met een migratieachtergrond. En er blijft een verschil over dat onverklaard blijft. We doen nu nader onderzoek naar achterliggende mechanismen. Daarbij kan het gaan om etnische vooroordelen of stereotypen onder medewerkers, maar ook om bijvoorbeeld een mindere beheersing van het Nederlands bij mensen met een migratieachtergrond.”
In Nederland geboren jongeren met minimaal één migrantenouder hebben een 28 procent hogere kans dan jongeren zonder migratieachtergrond om een vrijheidsstraf te krijgen
In hoeverre is ons systeem hiermee discriminatoir?
Leerkes: „Ik zou niet stellen dat we een discriminatoir systeem hebben. We zien sociale ongelijkheden ontstaan en uitvergroot worden in de strafrechtketen en verschillende vormen van discriminatie zullen daar deels voor verantwoordelijk zijn. Maar hoe groot dat deel is laat zich moeilijk vaststellen en het is ook moeilijk om objectief te bepalen hoe sterk de mate van discriminatie moet zijn om een systeem als zodanig als discriminatoir aan te merken. Ik zou dus zeggen discriminatie komt zeker voor in het systeem maar dat maakt het systeem nog niet discriminatoir.”
De Jong: „De rechtspraak is gestoeld op het principe van gelijke behandeling en gelijke uitkomsten in gelijke gevallen. Op basis van deze bevindingen zijn daar kanttekeningen bij te plaatsen. In individuele zaken zal de rechter waarschijnlijk met goede intenties een afweging maken van de gevolgen van een straf, waarbij bijvoorbeeld het hebben van werk, woning en wederhelft als verzachtende omstandigheden kunnen worden meegenomen. Slechte beheersing van het Nederlands kan juist weer eerder leiden tot het verder doorstromen in de keten en mogelijk een grotere kans op detentie. tot een vrijheidsstraf leiden. Uitkomsten uit ons onderzoek wijzen erop dat hiermee op geaggregeerd niveau systematische ongelijkheden kunnen ontstaan, waarbij groepen met een minder gunstige sociaaleconomische positie – bijvoorbeeld groepen met een migratieachtergrond – benadeeld worden in de strafrechtketen. Hiermee kunnen bestaande ongelijkheden in de maatschappij verder worden verdiept.”
Wat valt hiertegen te doen?
Leerkes: „In ieder geval meer dan alleen de bekende ‘bias-training’ om onbewuste vooroordelen te bestrijden. Zo moet er ook nog eens goed naar bepaalde afdoeningsregels worden gekeken. Dat je bijvoorbeeld een delict moet bekennen om minder kans te maken op detentie. We doen nu vervolgonderzoek naar wat er nog meer verbeterd kan worden.”
Lees ook
Steeds meer fouten in processen-verbaal, jaarlijks tienduizenden overtreders vrijuit
Het aantal kinderen dat is gevaccineerd tegen infectieziekten als mazelen en kinkkoest is de afgelopen jaren het sterkst gedaald onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Behalve op de Bible Belt, waar van oudsher veel orthodox-protestanten hun kinderen niet laten vaccineren, groeit mede hierdoor ook in de grote steden de kans op uitbraken van infectieziekten.
Dit staat in de jaarlijkse vaccinatie-rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), die donderdag is gepubliceerd. Uit het rapport blijkt ook dat de vaccinatiegraad afgelopen jaar weer wat is afgenomen onder kinderen die nog niet naar school gaan.
„In absolute aantallen hebben de meeste ongevaccineerde kinderen geen migratie-achtergrond”, zegt Jeanne-Marie Hament, programmamanager Rijksvaccinatieprogramma bij het RIVM. „Relatief wordt er het minst gevaccineerd onder kinderen met een migratie-achtergrond. Dat betekent dat veel van deze kinderen niet goed zijn beschermd tegen ziekten. Dat is zorgelijk, want zo ontstaan er al op jonge leeftijd gezondheidsverschillen tussen groepen.”
De vaccinatiegraad voor BMR (bof, mazelen, rode hond) en DKTP (difterie, kinkhoest, tetanus, polio) is al een jaar of tien over de hele linie aan het dalen. In het onderzoek is gekeken naar de BMR-prik, maar aangenomen wordt dat de daling voor de DKTP- en BMR-prik nagenoeg hetzelfde is. Lag de vaccinatiegraad bij de BMR-prik rond 2013 en 2014 voor alle kinderen boven de 95 procent, in 2020 was dat gezakt tot onder de 90 procent. Voor kinderen van Turkse en Marokkaanse komaf was de teruggang groter, namelijk tot 78 procent respectievelijk 65 procent.
Daarmee is het aantal gevaccineerde baby’s met een Marokkaanse achtergrond meer dan een kwart lager dan Nederlandse baby’s zonder migratie-achtergrond.
‘Bij mazelen ingehaald door werkelijkheid’
Voor een goede bescherming tegen infectieziekten moeten negen op op de tien personen zijn gevaccineerd. Alleen dan kunnen besmette personen de ziekte niet overbrengen op veel andere personen en kan een uitbraak in de kiem worden gesmoord. Voor mazelen, die bijvoorbeeld vier tot zes keer zo besmettelijk is als Covid, moet de vaccinatiegraad eigenlijk minimaal 95 procent zijn.
„Terwijl we ons best doen om de vaccinatiegraad omhoog te krijgen, zijn we bij mazelen ingehaald door de werkelijkheid”, stelt Hament vast.
Vorig jaar waren er namelijk 203 gevallen van mazelen, tegen 7 meldingen in 2023. „Daarbij zagen we clusters van zieke, niet-gevaccineerde kinderen op islamitische en antroposofische scholen”, vertelt Hament.
De vaccinatiegraad voor BMR (mazelen) op deze scholen schommelt door de jaren gemiddeld rond de 75 procent. Bij islamitische scholen is die laatste jaren sterk gedaald; er zijn geen aanwijzingen dat dit komt door de religie. Het geloof speelt wel van oudsher wel een rol op orthodox-protestantse scholen, waar vier van de tien leerlingen niet zijn gevaccineerd. Scholen, zo schrijft het RIVM, zijn plekken waar niet-gevaccineerde kinderen „zich mogelijk clusteren”.
Zulke clusters en netwerken kun je ook hebben binnen families of buurten – maar niet per se in de vaak genoemde kinderopvang. Onder kinderen die de kinderopvang bezochten daalde de vaccinatiegraad de afgelopen jaren van 97 naar 91 procent. Dat was minder dan onder kinderen die niet naar de kinderopvang gingen; onder hen liep het terug van 92 naar 78 procent. „Dat doet vermoeden dat een vaccinatieplicht in de kinderopvang, waarover wel wordt gesproken, weinig zal doen voor de kinderen die niet naar de opvang gaan”, constateert Hament.
Reizen kan een rol spelen bij het overbrengen van een ziekte van het ene cluster naar het andere. Zo kampt Marokko met een grote uitbraak van mazelen, die al een kleine 200 mensen het leven heeft gekost. „Mensen die daarheen reizen kunnen besmet raken en bij terugkeer in Nederland mensen besmetten die mogelijk niet zijn gevaccineerd”, zegt Hament.
Gebrek aan kennis en vertrouwen in overheid
Om die reden informeren het RIVM en de GGD’s reizigers over dit soort risico’s. „Mensen staan hiervoor best open, zeggen vaak dat ze het helemaal niet wisten”, vertelt Hament. Gebrek aan kennis ligt volgens haar ook vaak ten grondslag aan het besluit om niet te vaccineren: „Mensen weten bijvoorbeeld vaak niet hoe gevaarlijk mazelen kan zijn, dat al gauw een op de vier personen in het ziekenhuis belandt en dat de ziekte niet te behandelen is – alleen te voorkomen met een vaccin.”
Het onderzoek heeft het RIVM dan ook gedaan om zicht te krijgen op sociaal-demografische factoren die een rol spelen bij het besluit van ouders om hun kinderen al of niet te laten vaccineren. In deze studie, die ook als preprint is gepubliceerd, zitten vrijwel alle kinderen die werden geboren tussen 2008 en 2020. Bij hen is op 2-jarige leeftijd gekeken wie de eerste BMR-prik heeft gekregen. „We wilden een beter beeld krijgen van de mensen die hun kinderen niet laten vaccineren”, zegt Hament.
Nu ziet Hament het „echt als ónze taak om mensen met een migratie-achtergrond beter te bereiken.” Inmiddels zijn er gesprekken gevoerd met mensen uit de doelgroep. „Daaruit komt naar voren dat het niet alleen ontbreekt aan kennis, maar ook aan vertrouwen in de overheid.” In 2008 werden kinderen met een migratie-achtergrond nog vaker gevaccineerd dan gemiddeld. Hament: „Er is echt iets veranderd afgelopen jaren, maar wat precies?”
Het kan ook weer de goede kant opgaan, denkt Hament. Ze noemt als voorbeeld de HPV-vaccinaties, waartegen lang grote weerstand bestond – „ook onder mensen met een migratie-achtergrond”. Vorig jaar is de HPV-vaccinatiegraad duidelijk gestegen. „Ook onder jongens”, zegt Hamen: „Het bewustzijn is echt aan het toenemen. Daar ben ik zo blij om.”
Toen Wendy Dorrestijn aan haar promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit begon, was ze nog politiecommandant in de regio Gelderland-Zuid. „Ik heb veel diensten gedraaid met een hoog risico op geweld en kreeg later als districtschef ook veel geweldsrapportages op mijn bureau. Zo ben ik mij gaan afvragen: waarom gaan dit soort situaties soms goed en in andere gevallen fout? En hoe zorgen we ervoor dat dienders fysiek overeind blijven en zo min mogelijk geweld gebruiken?” Ze promoveerde deze week op hoe politieagenten en militairen effectief kunnen handelen in mogelijk gewelddadige situaties, en hoe ze hiervoor het beste getraind kunnen worden.
Als jong meisje uit Lisse was studeren niet vanzelfsprekend. Haar vader en broer waren militair, niemand in haar familie had gestudeerd. Maar Dorrestijn had wel een liefde voor lezen. Toen ze eens in het nabijgelegen Leiden was, „ben ik gaan ronddwalen en kwam ik in de universiteitsbibliotheek terecht. Studenten bogen zich daar ’s weekends over een hele verscheidenheid aan boeken, en dat fascineerde me. Ik dacht: dat wil ik ook!”
Maar ze had ook aanleg om met stressvolle situaties om te gaan. Op haar zeventiende werd ze aangenomen bij de meldkamer van de politie en na de Politieacademie werkte ze op een bureau in hartje Amsterdam. „Er was veel drugsoverlast, geweld, gedwongen prostitutie en mensen die op straat sliepen. Aan de muur van het bureau hingen posters van weggelopen tieners die vrijwel dezelfde leeftijd hadden als ik.”
Daarna ging ze naar Brabant, waar ze meer verantwoordelijkheden kreeg, bijvoorbeeld tijdens voetbalwedstrijden met een hoog risico. „Ik bemoeide me met alles wat ik zag, en sprak vaak collega’s aan. De meeste collega’s waren mannen en een flink stuk ouder, dus dat werd niet altijd in dank afgenomen.” Ze werd chef, volgde een brandweeropleiding en begon een studie bestuurskunde.
Toen kwam ze een onderzoeksvoorstel tegen over geweld en politietrainingen. „Ik stond voor een keuze: wil ik nog hogerop klimmen bij de politie, of ga ik de droom van dat jonge meisje uit Lisse achterna?” Ze koos voor het laatste. „Ik werd voor gek versleten. Maar hier kwam alles samen: mijn passie voor lezen en onderzoek, en mijn liefde voor het politievak en de mensen die het werk doen.”
Groepen jongeren en echtelijke ruzies
Ze wist dat de training van agenten beter kon. „Wanneer de politie geweld gebruikt, leidt dit regelmatig tot ophef.” Agenten reageren daar defensief op. „Maar het is juist belangrijk om te reflecteren en te bespreken wat er niet goed gaat.”
Ze inventariseerde hoe agenten en militairen nu training krijgen en hoe ze omgaan met geweld. Zo keek ze of dienders extra informatie vragen bij de meldkamer, en of ze van tevoren een plan maken. Samen met trainers onderzocht ze meer dan 1.200 scenario’s. Ze zag dat de trainingen sterk verschillen met hoe geweld zich in de praktijk voordoet.
De trainingen bleken zich vooral te richten op bijvoorbeeld een actieve schutter of een overval. Maar in de praktijk komt dit weinig voor en gaan de meeste incidenten om groepen jongeren, mensen die verward of onder invloed zijn, of echtelijke ruzies. „Het is alsof je een voetbalteam voorbereidt op een wedstrijd door ze enkel te trainen in het nemen van penalty’s.” Ze stelt dat trainingen meer aandacht moeten besteden aan sociale en tactische vaardigheden. „Het allermoeilijkste van politiewerk is niet geweld, maar jezelf aanpassen aan de situatie.”
Een andere vondst was dat trainingen weinig aandacht besteden aan de voorbereiding op confrontaties. „Voor een goede aanpak waarbij proportioneel geweld wordt gebruikt, is het belangrijk om goed te plannen, bijvoorbeeld wanneer agenten onderweg zijn naar een incident. Wie doet wat? Let iemand op de omgeving en de ander op de verdachte? En gaan we direct over op aanhouding of niet?” De meeste trainingscentra richten zich enkel op het moment dat agenten al ter plaatse zijn, waardoor ze hier geen oefening in krijgen.
Liefde voor de praktijk
Halverwege haar onderzoek kreeg ze een telefoontje van Defensie. Of ze geïnteresseerd was in een functie als kolonel, verantwoordelijk voor sociale en technologische innovatie. Ze accepteerde het aanbod en doorliep vrijwillig de volledige militaire training. „Het was een hele uitdaging om op een leeftijd van vijftig jaar lange trektochten te maken en jezelf in te graven in het bos. Maar uit respect voor het uniform en de positie heb ik het toch gedaan.”
De dag na haar promotie moet ze zich weer op de kazerne melden. „Ik ben een ‘binnenslaper’, zoals dat heet, en overnacht doordeweeks vaak op locatie.” Haar liefde voor de praktijk botst soms met de wetenschap, zegt ze. Zo mogen onderzoekers zich vaker afvragen hoe hun werk de wereld beter maakt. Maar ze gaat de academische wereld ook missen. „De politie en het leger kunnen veel van de wetenschap leren, zoals het nemen van tijd om op het eigen werk te reflecteren.”
Gelukkig heeft ze nog een onderzoek lopen naar herstelactiviteiten voor veteranen. „Militairen halen zingeving uit het samenzijn met hun peloton. Wanneer ze gewond raken en uit dienst gaan, raken ze dit kwijt en komen ze thuis te zitten – vaak met psychische problemen. We zien dat sportevenementen voor veteranen hen helpen contact te maken met lotgenoten en hun weer een doel en gevoel van maatschappelijke relevantie geven. Niet alleen veteranen, maar ook hun familieleden voelen zich hierdoor beter.”