Column | ‘Code oranje, wat wil je’

Donderdagmorgen, 2 november 2023. Ik begin aan mijn column voor de volgende dag. Iets over Oekraïne, dat arme Oekraïne dat bijna uit de mondiale aandacht wordt weggeblazen door de oorlog tussen Israël en Hamas.

Iemand moet het toch voor dat zwaar belaagde land opnemen, ook al wordt de Achterpagina in het Kremlin niet als de invloedrijkste persmuskiet van het Vrije Westen beschouwd. „Oekraïne, dat arme Oekraïne”, schrijf ik, „dat bijna helemaal uit…”

Beetje pathetisch begin, vrees ik, dat moet losser, laconieker, niet zo zwaar op de hand. „Ach, Oekraïne”, hervat ik, en ik zit nog te broeden op een pakkend vervolg als mijn vrouw mijn werkkamer komt binnengestormd. „Heb je het al gelezen’’, roept ze, en ze houdt NRC van die morgen in de aanslag. Ik zie een krantenkop die me bij het ontbijt was ontgaan: „Storm op komst: thuiswerkadvies en een knip in het treinverkeer”.

So what”, zeg ik met demonstratieve onverschilligheid. „Thuiswerken doe ik al. Het zal best lukken als ik even met rust word gelaten.”

„Rust?” zegt mijn vrouw. „Er komen vanmiddag windstoten van negentig kilometer per uur, in de kustgebieden wel honderd kilometer. De NS waarschuwt dat treinen kunnen uitvallen door omgewaaide bomen.” „Bij de NS raken ze al in paniek van herfstbladeren op de rails”, glimlach ik. „Wat dacht je van de bomen bij ons balkon?” wijst ze in de richting van de tuin van de benedenburen. „Als die omwaaien, moet je vooral rustig blijven doortikken aan je stukje.”

Mijn vrouw is erg stormgevoelig. Ze denkt dan meteen in rampscenario’s. Elk zuchtje wind kan op haar waakzaamheid rekenen. Ramen gaan dicht, deuren op slot, de kat krijgt een uitgaansverbod, ik moet mijn mond houden tenzij ik mee wil huilen met de wind. Ze gaat bij het raam van mijn werkkamer staan en inspecteert het balkon nader. Nu komen de stoelen, weet ik.

„Die stoelen zullen naar binnen moeten”, zegt ze, terwijl ze wijst naar de vier inderdaad vrij wankele, ooit roestvrijstalen, gevalletjes die nog argeloos in de beginnende regenvlagen staan te bibberen. „Ze zullen tegen de ramen opwaaien als we niks doen. Code oranje, wat wil je.”

Ik besef dat ik in haar ogen een slechte reputatie op het gebied van paniekbestendigheid heb. Het heeft te maken met een brandalarm, jaren geleden in een hotel in Oslo, waarbij ik te lang talmde te midden van vluchtende hotelgasten omdat ik op zoek wilde naar mijn sokken. Dat had niets te maken met bewonderenswaardige kalmte, hoorde ik later van een kenner, het was gewoon míjn vorm van paniek geweest. Er wordt een mens weinig gegund.

Toch móét ik nu in verzet komen tegen de evacuatie van die stoelen naar het binnenhuis. „Ze zijn al zeiknat”, zeg ik streng, „ze zullen je hele parketvloer verpesten.”

Dat is vanouds een sterk argument. Als ik haar aan het wankelen wil brengen, kan ik niet buiten die vloer. Maar het is zelden voldoende. Daarom voeg ik toe: „We kunnen die stoelen verder nergens kwijt, je mag ze niet elders in het gebouw onderbrengen.” Ze knikt met tegenzin. „Ik moet nu echt door met mijn werk”, zeg ik snel, want zo’n kans komt geen tweede keer.

„Waar schrijf je over?” vraagt ze.